O. dat derhalve tusschen partijen is onbetwist en. mitsdien als vaststaande kan worden aangenomen, dat eischeres op 21 Febr. 1899 aan gedaagde heeft verhuurd: en deze laatste van haar heeft gehuurd het bovenhuis van perceel Raadhuisstraat 43 alhier, voor 3 jaar, met ingang van 1 Mei 1899 voor f 700 per jaar, te betalen in vier driemaandelijksche termijnen van f 175 en dat gedaagde den op 1 Febr. 1900 verschenen huurtermijn niet heelt voldaan, terwijl hij daartoe bij exploit van den deurwaarder Abspoel op 9 Febr. daaraanvolgende, is gesommeerd;

dat tevens tusschen partijen in confesso kan worden beschouwd, als zijnde zulks door hare procureurs bij pleidooi erkend, dat op dienzelfden dag, waarop aan gedaagdes woning bedoeld, gerechtelijk bevel tot betaling was beteekend, gedaagdes echtgenoot©, namens dezen, zich bij den procureur der eischeres heeft vervoegd met de mededeeling dat zij het verschuldigde kwam voldoen en dat, nadat gemelde procureur vervolgens verklaard had, bezwaar te hebben, om die betaling alsnog aan te nemen, omdat eischeres het gewenschter vond, dat gedaagde eene andere woning betrok, mede op denzelfden dag door gedaagdes procureur aan dien der eischeres per telephoon is te kennen gegeven, dat hij het verschuldigde voor zijnen cliënt wilde voldoen, hetgeen weder namens de eischeres, om gelijke redenen, is afgeslagen ;

O. dat, nu eischeres bij hare vordering tot ontbinding der huurovereenkomst heeft volhard en de gedaagde daartegen, ingevolge het vierde lid van. art. 1302 B. W., aan de Rechtbank verzocht heeft, hem eenen termijn te willen gunnen om alsnog aan zijne verplichting te voldoen, in deze vóór alles dient te worden nagegaan, in hoeverre er in casu termen bestaan, om dat verzoek in te willigen;

O. dat bij de onverwerpelijke huur niet blijkt, dat de ontbindende voorwaarde in de overeenkomst is uitgedrukt, zoodat de ontvankelijkheid van gedaagde's verzoek niet aan twijfel onderhevig is;

O. omtrent dat verzoek zelf, dat, waar volgens de huurovereenkomst in (juaestie, de gedaagde niet door het enkel verloop van den termijn in gebreke was, van verzuim zijnerzijds eerst dan, in wettelijken zin, sprake kon zijn wanneer hij nalatig was gebleven, om aan het gerechtelijk bevel der eischeres te voldoen;

dat uit het bevel van den deurwaarder Abspoel dd. 9 Febr. 11. blijkt, dat dit niet gedaan werd aan den schuldenaar in persoon, maar aan zijne dienstbode 6. Rudemaker, weshalve aan gedaagde een redelijke termijn mocht worden, gelaten, om aam den inhoud van dat exploit te kunnen voldoen, zijnde toch een dergelijk exploit geene bloote formaliteit om te constateeren dat er mora bij den debiteur bestaat, daar deze eerst kan blijken, wanneer de schuldenaar in gebreke ware gebleven om aan. den inhoud daarvan gevolg te geven;

O. dat een debiteur, aan wien niet in, persoon een© sommatie wordt beteekend en die in den loop van denzelfden dag, dus nagenoeg onmiddellijk aan een dergelijk bevel wenscht te voldoen, daartoe de mogelijkheid behoort te worden gelaten en het den scliuldeischer niet vrijstaat, die betaling alsdan te weigeren en dezen, zoodoende de gelegenheid af te snijden om aan dat bevel te voldoen, wanneer het hem wensclielijker mocht voorkomen de huur beëindigd te zien;

O. dat de procureur der eischeres wel bij pleidooi heeft verklaard dat hem door gedaagde niet tevens de kosten van het exploit waren aangeboden, doch deze omstandigheid in deze van geen invloed kan zijn, omdat wanneer de debiteur tijdig gevolg geeft aan hetgeen van hem gerechtelijk wórdt geëischt, deze nog niet in verzuim is en derhalve op dat, noopnhlik n-emiu kosten behoeft aan te bieden, die alleen, wanneer hij in gebreke ware gebleven, om aan zijne verplichting te voldoen, voor zijne rekening kunnen worden gebracht ;

O. dat de eischeres dus ten onrechte op denzelfden dag, waarop zij tot betaling had gesommeerd, verklaard heeft, deze niet te willen ontvangen;

O. intusschen, dat deze weigering van eischeres den gedaagde niet absoluut heeft belet om aan zijne verplichting tot betaling gevolg te geven, daar hem bij de artt. 1440 en volgende B. W. j°. 794 en volgende B. R. de weg was aangewezen om zich onder die omstandigheden van zijne verplichting te bevrijden, zoodat hij, door zulks niet te doen, binnen den, tijd, die hem in, redelijkheid daartoe vrijstond, toch geacht moet warden, later in gebreke te zijn gebleven, zonder dat hierop liet informeel en tardief aanbod, bij pleidooi door den raadsman van gedaagde gedaan, verder eemigen invloed meer hebben kon,;

O. dat, waar de eischeres (door hare ongegronde weigering om het verschuldigde op denzelfden dag waarop is gesommeerd, te ontvangen) voor een groot deel er toe kan hebben bijgedragen, dat gedaagde niet aan bedoeld bevel tijdig heeft voldaan, liet der Rechtbank op billijkheidsgronden wenschelijk voorkomt, den gedaagde een korten termijn van 24 uur na de beteekening' van dit vonnis te gunnen, om alsnog aan zijne verplichting tot betaling te voldoen, terwijl, wanneer hij daarmede alsdan mocht blijven in gebreke, de huurovereenkomst behoort, te worden ontbonden verklaard;

Gezien de toepasselijke wetsartikelen;

Recht doende :

Verklaart de vordering, van eischeres ontvankelijk;

Vergunt aan gedaagde eenen termijn van, 24 uur na de beteekening van dit vonnis, om alsnog de voorschreven verschuldigde huurpenningen aan eischeres tegen behoorlijke kwijting te betalen ;

En, voor het geval hij hieraan niet mocht hebben voldaan:

Verklaart ontbonden de in voege voorschreven tusschen partijen aangegane huurovereenkomst uit hoofde van wanpraestatie aan zijde van gedaagde;

Veroordeelt gedaagde, om het gehuurde twee dagen, na de beteekening van dit vonnis met zijn gezin of bij hem, inwonende personen en de hem toebehoorende goederen te verlaten, en te ontruimen en met overgifte der sleutels ter vrije bsschikkinovan, de eischeres te stellen ;

Machtigt de eischeres, om gedaagde, bij gebreke van hieraan te voldoen daartoe te dwingen desnoods met behulp der sterke macht;

Veroordeelt gedaagde om aan, de eischeres te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, geleden en nog te lijden, ten gevolge van de wanpraestatie van gedaagde en van de ontbinding van gezegde huurovereenkomst en tot dat einde te betalen eene som van f 350;

Verklaart dit vonnis, met uitzondering ten aanzien der proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, zonder borgstellino' •

Veroordeelt gedaagde in ieder geval in de kosten der'procedure, tot aan deze uitspraak, aan zyde der eischeres begroot op f75. 6

ARRONDISSEMENTS RECHTBANK TE UTRECHT.

Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 20 Juni 1900.

Voorzitter, Mr. F. A. R. A. Baron van Itteksum.

Rechters, Mrs.: R. Melvil Baron van Lijnden en R. D.

Baart de la Faille.

Het testament, in dit geding tusschen partijen in geschil, voldoet aan de op straffe van nietigheid gestelde vereischten der wet.

A. v. Deutekom, procureur en advocaat Mr. W. A. van Zijst, tegen

M. v. Eekelen, procureur Mr. L. van Lier, advocaat Mr. A.

Pijnacker Hordijk, uit Tiel.

De Rechtbank;

Gezien de dagvaarding en de overige stukken van liet geding;

Gezien het alschrift van een testament dd. 18 April 1888 verleden voor notaris C. P. Verweij te Geldermalsen;

Gehoord de door partijen geiiomene conclusiën;

Gehoord de pleidooien;

In t'acto :

Overwegende dat bij bovengenoemd testament door den notaris is gerelateerd, dar voor hem is verschenen in tegenwoordigheid van nagenoeande getuigen G. L. v. Z., zonder beroep, wonende te Hasselt, wed,. van A. J. van Tr. dewelke begeerende te beschikken over hare na te latene goederen, haren uitersten wil reeds vooraf en buiten tegenwoordigheid der getuigen aan hem, notaris heeft opgegeven, zakelijk zoodanig als daarvan door hem notaris een opstel is gereed gemaakt en dat alvorens daarvan voorlezing is gedaan, de comparante in tegenwoordigheid der getuigen nader zakelijk haren wil aan hem notaris heeft opgegeven ; dat daarna mede in der getuigen tegenwoordigheid door liem notaris aan de comparante is voorgelezen, de uiterste wil, zooals hij, notaris, dien heeft doen schrijven als volgt:

„Ik herroep alle overige uiterste wilsbeschikkingen door mij gemaakt of verleden;

Ik legateer enz.;

Ik benoem tot- erfgenamen .mijner mailatenisiphap onder den last van voormelde legaten A. J. v. Pr. bij diens overlijden zijne echtgenoote M. v. 15. en bij vooroverlijden, van beiden hunne wettige nakomelingen bij plaatsvervulling. En dat na gezegde voorlezing en in tegenwoordigheid der getuigen door den notaris aan de comparante is afgevraagd of het voorgelezene haren uitersten wil bevat en door haar bevestigend beantwoord;

Waarvan akte";

dat het slot der akte luidt: ,,gedaan, en verleden te Hasselt ten woonhuize van de comparante op dag, maand en jaar in het hoofd der akte vermeld, in tegenwoordigheid der beide daarbij genoemds getuigen, en dat onmiddellijk na gedane voorie zing van het geheel de comparante, de notaris en de getuigen die minuut hebben onderteekend" ; volgen de onderteekeningen;

O. dat de eischer beweert, dat. dit testament is ongeldig ea mitsdien nietig en vernietigbaar, omdat blijkens het testament

liici hei geval I/C'-.bazstr, uat de uiterste wil vourai ijuij.cn tegenwoordigheid der getuigen door de erflaatster aan den notaris is opgegeven, die daarvan een opstel heeft gereedi gemaakt, en de wetgever voor dat geval in art. 986 B. W. al. 2 voorschrijvende voorlezing van liet ,,opstel" en in al. 3 van „den uitersten wil" heeft gewild voorlezing van het ééne, dat vóór de zakelijke opgave in geschrift is gebracht, nl. van het opstel, tenzij; men aanneme dat de wetgever heeft gewild èn voorlezing van het opstel, hetwelk de notaris moet gereed maken, èn voorlezing door den notaris van den uitersten wil door wien, ook in geschrift. gebracht, doch altijd vóór do zakelijke opgave; dat blijkens den inhoud van het testament liet opstel iets anders was dan de uiterste wil, hetgeen vooral daaruit blijkt, dat de notaris vermeldt dat hij het eerste zelf heeft geschreven, terwijl hij' liet tweede heeft doen schrijven;

dat nu niet blijkt dat het vooraf gereed gemaakte, het opstel is voorgelezen;

dat eiscliers echtgenoote behoort, tot de bloedverwanten der erflaatster en de gedaagde in liet bezit is van hare nalatenschap :

O. dat de eischer op grond van die feiten vordert, dat de Rechtbank voormeld testament zal nietig verklaren en mitsdien vernietigen, en de gedaagde veroordeelen om de. nalatenschap dier testatrice af te geven aan de erfgenamen, die door de wet of vroeger testament daartoe zullen blijken te zijn geroepen, althans aan den eischer als hoofd der gemeenschap af te geven dat gedeelte der nalatenschap, wat bij scheiding zal blijken aan zijne echtgenoote toe te komen;

O. dat. gedaagde bij antwoord daartegen heeft aangevoerd, dat bij vergelijk van het testament, met de voorschriften der wet blijkt, dat met dezelfde woorden, die de wet bezigt, in de akte is vermeld, dat die voorschriften zijn nageleefd; dat het testament niet vermeldt, dat de notaris het opstel zelf heeft geschreven, maar dat hij het heeft gereed genjaakt; dat het opstel, hetwelk de notaris vóór de nadere zakelijke opgave der erflaatster heeft gereed gemaakt en doen schrijven is voorgelezen, en zulks in, de akte is vermeld met dezelfde bewoordingen, waaruit eischer de wet interpreteerende liet gevolg trekt, dat deze de voorlezingvan dat opstel beveelt; dat liet buitendien voldoende is, indien bij gezonde^ uilegging uit het geheel van, het in het testament voorkomende in zijn onderling verband en samenhang volgt, dat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in aclit genomen; dat de erflaatster is overleden 2 Maart 1889 en dat gedaagde's echtgenoot na de erflaatster is gestorven;

In jurt:

O. dat, blijkens bovengenoemd testament de erflaatster hare zakelijke opgave heeft gedaan buiten tegenwoordigheid der getuigen ; dat de wet ook voor dat geval de opvolging van verschillen de formaliteiten op straffe van nietigheid heeft bevolen, maar daarvoor geen bepaalde bewoordingen heeft voorgeschreven' dat het derhalve voldoende is, indien maar uit den inhoud der akte blijkt, dat elk der bij de wet gevorderde formaliteiten vervuld zij;

O. dat, die formaliteiten voor dit geval daarin bestaan,, dat de notaris van de aan hem door de erflaatster gedane zakelijke opgave een opstel heeft gereed gemaakt en dat als haar uitersten wil in duidelyke bewoordingen heeft geschreven of doen schrijven; dat, alvorens de voorlezing daarvan geschiede, de erflaatster haren wil nader zakelijk in tegenwoordigheid, der getuigen opgeve; dat alsdan de voorlezing van, het vooraf gereed gemaakte opstel, dat de uiterste wil zal worden, plaats hebbe en der erflaatster vervolgens door den notaris worde afo-evraao-d of het voorgelezene haar uitersten wil bevat, en dat eindelijk

de akte door de erflaatster, den notaris en de getuigen worde onderteekend;

O. dat uit den inhoud der akte ondubbelzinnig blijkt, dat aan al die formaliteiten is voldaan;

O. dat derhalve het testament is volkomen geldig en de vordering tot vernietiging er van ongegrond;

Gezien art. t>86 B. W. en, 56 B. R. ;

Ontzegt den eischer zijne vordering en veroordeelt hem in de kosten van het geding.

PERIODIEKE LITERATUUR.

IX.

Tijdschrift voor Strafrecht, Deel XIII Afl. 4.

De cijfers vieren hoogtij in liet stuk van Mr. Visser, advocaat te Amsterdam, behelzende „Eenige Opmerkingen naar Aanleiding onzer Recidivistenstatistiek". De punten waarop in het bijzonder de aandacht wordt gevestigd, zijn de zwaarte der vrijheidsstraffen door hare nawerking, de slapte in de berechting van recidivisten, en de qualificatie van recidive. Des schrijvers zeer lezenswaardige opmerkingen worden ondersteund en toegelicht door talrijke citaten uit onze gerechtelijke statistiek. Ook waar men schrijvers gedachten niet geheel kan deelen, moet men liet geduld bewon. deren, waarmede hij zijne bouwstoffen en argumenten heeft Weten te verzamelen.

De heer Mr. N. de Ridder, de officier van justitie te Groningen, geeft „Opmerkingen over Bewijs en Bewijsleer in Strafzaken." De geachte magistraat toont- zich een voorstander van de theoria onzer wetgeving, zij liet ook dat hij in de wijze waarop zij in het Wetboek van Strafvordering is uitgewerkt, menige verandering zou wenschen te zien aangebracht; bepaaldelijk oordeelt sein. dat de z.g. bewijsminima uit de wet behooren te verdwijnen, n.I. dat ook üe verklaring van één getuige wettelijke bewijskracht moet hebben, dat ook eene niet van elders bewezen erkentenis volledig bewijs moet kunnen opleveren, en. dat eindelijk eene aanwijzing door eene andere moet kunnen worden bewezen. Alle deze punten worden uitvoerig toegelicht. Wat de door velen begeerde vrije bewijsleer aangaat, de schr. is van oordeel, dat zij in eene strafrechtspleging als de onze niet past, doch veeleer thuis behoort bij eene gezworenen-rechtspraak.

De lieer Mr. J. Slingenberg geeft ons in zijn opstel „Wang Teboesan' tal van bijzonderheden uit de dievenwereld van onzen „gordel van smaragd". Deze maleische woorden duiden, het stelsel aan dat daar te lande veel in toepassing wordt gebracht, n.i. om een voorwerp te stelen, niet om het te behouden of te verkoopen, maar om, als „eerlijke vinder'' zeker, geld te bekomen voor de terugbezorging. In den loop der tijden is uit dit eenvoudig begin, dat ook in de avondlanden niet onbekend is, eeno gansche instelling ontstaan, welke als eene commissiehandel in diefstal zou kunnen worden gekarakteriseerd; dit euvel kreeg zulk een omvang, dat men het noodig oordeelde bij eene bijzondere ordonnantie het strafbaar te stellen. De schr. schijnt intusschen van meening, dat deze zg. losprijsordonnantie eenvoudig had kunnen volstaan met art. 429, 3°. over te. nemen van het Strafwetboek voor de Europeanen.

Jlir. Mr. A. F. de Savornin Lobman motiveert in de daarop -rolgciide bladzijden de stem, die hij in de laatste Juristenvergadering uitbracht voor het behoud eener afzonderlijke militaire rechtspraak in tijd van vrede. De geëerde schr. baseert zijne meening vooral op het groote belang der maatschappij, dat de tucht in het leger worde hooggehouden, in verband met de eigenaardige tint, welke het begrip van tucht ook aan commune delicten geeft, wanneer deze door militairen gepleegd worden.

Intusschen is de opmerking geoorloofd, dat het leger geenszins da eenige kring is, waarin eene gestrenge discipline, eene stipte gehoorzaamheid, in het belang van den staat een noodzakelijk vereischte mag heeten, waar een misdrijf een bijzonderen ernst verkrijgt, door de ambtelijke verhoudingen tusschen dader en benadeelde. Men denke aan diefstal van belangrijke stukken aan een ministerie door een ambtenaar gepleegd,. Zou het nu wenschelijk zijn in iederen kring, waar het staatsbelang zulk eene stipte gehoorzaamheid vordert, bijzondere rechters uit dien kring met de strafrechtspraak over de ondergeschikten te belasten ? 1 °ch is hier slechts een quantitatief verschil.

, »Een leerzaam geval van krankzinnigheid" wordt medegedeeld door Mr. A. van der Eist, ambtenaar O. M. te Leiden ■ het betreft een jong recidivist, die beweerde door den duivel tot zijne misdrijven te zijn aangezet. De bijzonderheden omtrent dezen ongelukkige vermeld, bevestigen den titel geheel, vooral omdat de krankzinnigheid, hoewel door de deskundigen als onomstootelijk vaststaande aangenomen, toch zóó weinig opvallend was, dat. zii slechts bij toeval werd ontdekt.

Ook thans wordt de aflevering besloten door de strafrechtelijke bibliographie van den lieer L. D. Petit.

A. E. B.

ACADEMISCHE LITERATUUR.

a"6, St"at[iutndij/e en Rechtsgeschiedenis van £?£*» van

archieven, op werkelijk aangename* en boeiende wfizSft verwerkt, wordt een historisch beeld ontworpen duodecimostaatje en zijne bestuurders.

Door zijn geïsoleerde positie is Ameland in d«n ,, zi^bezif midd6lpunt galeven van den politieken strijd om

Je™!!1 ZÜ' die op Ameland aanspraken deden gelden deze dikwijls met den sterken arm trachtten ten uitvoer të'bren gen, zetelde „saevis tranquillus in undis" de Heer van Tam" mitoa op zijn slot Jelmera State. CAM~

Doch niet alleen hadden deze heeren het te w„„,i

het buitenland, ook aan binnenlandsche twisten en onlusten ontbrak het hun niet. Dat zij hun macht onlusten

eeuwenlang hebben kunnen' handhaven moet zelfet"8 ^ verklaard uit het vrije, onbuigzame Frie'sohe karakterW en door de van Camminga's zich voelden als koningeA end'ë macht van vreemde vorsten durfden trotseeren De heer Houwink geeft in zijn le hoofdstuk een geschied

ondergang61^ ^ »eslaoht' van opkomst, bloei en

lieden ten dage herinnert nog slechts op het kerkhof te