De accessoire vordering tot schadevergoeding deelt hier het lot der hoofdvordering.

Uit art. 15, dat ini verband met art. 13 der wet van 9 Oct, 1841 (Stbl. no. 42) in sommige gevallen rechtsmacht in waterstaatszaken opdraagt aan den burgerlijken rechter, kan niet worden afgeleid, dat deze ook bevoegd zoude zijn kennis te nemen van eens vordering als de hier ingestelde, die niet betreft de in art. 15 genoemde onderwerpen, en waarbij noch van het innen van polderiasten, noch van het vergoeden va<n, kosten voor werken en opruimingen sprake is. H. 11. 7537. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7287.)

Zie de rechtsvragen, gesteld boven, doch in verschillenden zin beantwoord bij het Vonnis a quo der AiTond.-Rechtbank te 's Hertogenbosch van 29 December 1889 W. 7500. Hof 's Hertogenbosch 7541. 1.

— Wat- de bevoegdheid! van den rechter beitreft, zoo mede de ontvankelijkheid der vordering, moet een en ander beoordeeld worden naar den inhoud der inleidende dagvaarding.

Eene vermindering der vordering maakt de Rechtbank niet onbevoegd en het einde der huurovereenkomst gedurende het geding moet buiten beschouwing blijven ten opzichte eemer gevorderde ontbinding. Rechtb. Maastricht. 7560. 3.

— Krachtens art. 127 B. R. in verband met art. 9 Alg. Bep. kan ook de niet in Nederland verblijvende vreemdeling door een vreemdeling, die mede nieit in Nederland verblijft, worden gedagvaard voor den Nederlandschen rechter, mits het Wetb. van Burg. Regtsv. eene plaats in Nederland aanwijst, voor welker (betrekkelijk bevoegden) rechter de dagvaarding kan geschieden. H. R. 7611. 2.

(Zie heit arrest a quo in W. 7464 en het daarbij vernietigde vonnis in W. 7327.)

— 's Hofs beslissing aangaande dè bevoegdheid der Rechtbank (niet van een scheidsgerecht) om van de ingestelde vordering kennis te nemen, berust geheel op de uitlegging der tusschen partijen bestaande overeenkomst, en is dus als van feitelijken aard in cassatie onaantastbaar. H. R. 7629. (L.

— Onbevoegdheid der Rechtbank. Art. 15 der wet van 22 Mei 1845 (Stbl. no. 22) en artt. 260 en 261 der Gemeentewet. Rechtb. Utrecht. 7636. 3.

—■ Is door den eischer een wisselactie ingesteld? —Ja.

Is dus deze Rechtbank onbevoegd? — Ja. Rechtbank Utrecht 7654. 3.

— Opeenstapeling van vorderingen. —• Bevoegdheid. — Wisselvordering. — Art. 148 W. v. K.

De al of nieit bevoegdheid der Rechtbank om van eene rechtsvordering, met heit oog op de waarde daarvan, kennis te nemen, moet beoordeeld! worden niet naar de waarde van elke der verschillende van elkaar onafhankelijke bedragen, daarbij gevorderd, doch naar de waarde der geheele rechtsvordering, heit totaal bedrag in hoofdsom daarbij gevorderd.

Nu het hier gevorderd totaal bedrag de bevoegdheid van den kantonrechter te boven gaat en de Rechtbank bevoegd doet zijn, die verplicht is over de geheele vordering te oordealen, heeft deze ook het door gedaagde bedoelde onderdeel diaairvan te beoordeele®.

Het is een eischer geoorloofd verschillende rechtsvorderingen, die hij tegen een en deinzelfden gedaagde heeft, in ééne dagvaarding saam te voegen, tenzij tusschen de verschillende vorderingen tegenstrijdigheid bestaat, bijv. de eene de andere zou uitsluiten.

De eischer, trekker der door hem aan eigen order getrokken:, door gedaagde geaccepteerde wissels is, na intrekking daarvan, wegens wanbetaling door gedaagde, naar art 148 W. v. K. niet meer bevoegd betaling diier wissels te vragen, doch kan alleen verantwoording van het fonds en schadevergoeding vorderen. Hof Amsterdam. 7659. 1.

— De Rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard, waar gevorderd wordt datgene wat sub a, b enj c hierna is omschreven. Hof 's Hertogenbosch. 7664. 2.

— Zie Aanneming. 7541. 1 ; Huur en Verhuur. 7626. 2; Koop en Verkoop. 7668. 3; Onbevoegdverklaring. H. R. 7651.1; Onrechtmatige daad. 7645.1; Scheidslieden. 7620.2; Sententia declaratoria. 7560. 3; Voogdij. 7526. 2; Wissel. 7604. 2.

Bevolkingsregister. — Zie Inlichtingen. H. R. 7612. 2.j

Bevrachtingsovereenkomst. —■ De bij art. 491 W. v. K. be. doelde weging moet geschieden door en ten koste van den ontvanger, wanneer het tegendeel niet is overeengekomen. Rechtb. Rotterdam. 7554. 3.

— Vracht naar uitgeleverd gewicht. — Uitleveringsplicht van den schipper. — Artt. 491, 492 j° 382 W. v. K.

De schipper is tegenover den ontvanger tot niet meer verplicht dan om de lading op de railing te brengen om ze daar aan den ontvanger over te leveren, liet is de plicht van den ontvanger al die maatregelen te treffen, die noodig zijn om de overgeleverde lading te kunnen ontvangen.

Indien van de wicht dier uitgeleverde lading afhangt hoeveel voor vracht moet worden betaald, is het wegen der lading een recht, geen verplichting, van schipper en ontvanger of van een van beiden; zoo slechts een hunner van dit recht wenscht gebruik te maken, kan de ander zich rechtens bepalen tot toeiziem en mag hij de weging niet beletten of verhinderen, doch behoeft hij daarbij niet mede te werken.

Reeds hieruit volgt, dait die ontvanger den scliipper niet mocht dwingen het wegen op stelling of dek toe te laten, terwijl ook geen enkele wetsbepaling voorschrijft, dat op dek of stelling moet worden gewogen. Hof 's Gravenhage. 7564. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. 7001.)

— Uit de scheepsverklaring volgt in. casu dat het defect aan de machine van het stoomschip is ontstaan op de vaart tusschen de eerste en de tweede laadplaats, zoodat de kapitein niet is begonnen te laden in een onzeevaardig schip.

Aan den kapitein kan er geen verwijt van worden gemaakt dat hij, in weerwil van dat defect, is doorgegaan met de belading, wanneer deskundigen hebben gerapporteerd dat het defect kon worden hersteld in denzelfden tijd, welke voor de verdere belading noodig was, al blijkt ook naderhand dat die nieening van deskundigen onjuist was en dat de herstelling veel langere®, tijd' vorderde.

Al is liet in het algemeen slechte of verkeerde stuwage wanneer goederen te zanden worden geladen, die elkander kunnen beschadigen, zoo is dit nieit lieit geval wanneer dat geschiedt voor een reis, welke onder normale omstandigheden zoo kort duurt, dat van die te zamen lading geen nadeelige gevolgen te vreezen zijn.

De noodzakelijk geworden kosten- van lossing en opslag ter laadplaats van de reeds ingenomen lading zijn dus niet te wijten aan slecht beleid van den kapitein, maar komen, als avarij-particulier op de lading, ten laste der ontvangers. Rechtb. Rotterdam. 7623 . 2.

— De ontvanger der lading die, in opdracht der reederij van het schip, tevens als cargadoor fungeerde, kan niet volstaan

met aan de reederij te verantwoorden wat hij van den kapitein aan vracht ontving en aan onkosten uitgaf, maar is rekening en verantwoording .schuldig in dien zin, dat hij heeft te verantwoorden wat hij had behooren te ontvangen en uit te geven.

Uit art. 491 W. v. K. volgt dat, waar de vracht naar getal maat of gewicht bedongen is, deze berekend moet worden naar hetgeen bij de lossing uitgeleverd wordt.

Afwijking van den in art. 482 W. v. K. gestelden regel, dat van de door overmacht vergane lading geen vracht verschuldigd is, mag slechts dan worden aangenomen, wanneer daarvan uitdrukkelijk blijkt.

Waar de bevrachtingsovereenkomst geheel dezelfde goederen betreft als bij de cognossementen vermeld, moet de volgens de cognossementen te betalen vracht, wat haar grondslag betreft, overeenkomen met die bij de bevrachtingsovereenkomst bedongen, tenzij blijke dat partijen bij het teekenen der cognossementen, de vrachtbepaling bepaaldelijk hebben willen wijizigen.

De clausule in het cognossement, dat de deklading voor rekening en risico des inladers is, behelst geen afwijking van den r^gel van art. 482 W. v. K.

Evenmin de omstandigheid dat in het cognossement de geheele vracht wordt uitgedrukt in overeenstemming met de bij cognossement als ingenomen vermelde hoeveelheid, vooral niet in verband met de tusschen be- en vervrachter gevoerde correspondentie.

Daar de lossing op een buitengewoon snelle wijze, ton einde het schip in korter tijd dan daarvoor was overeengekomen, ledig te krijgen, geschiedt in het belang der reederij, heeft deze ook de door die wijze van lossen veroorzaakte extrakosten te dragen. Rechtb. Rotterdam. 7630. 2.

— De schipper, eenmaal de lading uitgeleverd hebbende, moet, wil hij zich zijn vordering voor vrachtpenningen zien toegewezen, zelfstandig bewijs leveren van de hoegrootheid der lading. Het cognossement kan hem daarbij niet tot bewijs strekken. Rechtb. Breda. 7635. 2.

— De gezagvoerder, die verschillende partijen hout, voor onderscheidene personen bestemd, door hem ingeladen op verschillende cognossementen, ter destinatieplaats aflevert aan één persoon, li ouder van (tl dei cognossementen, is aansprakelijk voor de schade ontstaan door het, bij de aflevering doo" elkander warren van de diverse partijen.

Evenwel was de verkeerde belading van de lichters niet een onmiddellijk en dadelijk gevolg van het verward afleveren. Hof 's Gravenhage. 7658. 4.

— Waar de cognossementen over een zekere hoeveelheid van een als een geheet! verladen partij goed, bepalen diat manco en schade tusschen de verschillende ontvangers gelijdelijk moeten worde® verdeeld!, wordt daarin geen verandering gebracht door een officieel gepubliceerde regeling van de cargadoors, dat ieder ontvanger vracht zou hebben te betalen over het door hem van boord ontvangen gewicht, onafhankelijk van de tusschen de ontvangers plaats hebbende verdeeling, zoolang niet blijkt dat de cognossementhouder zich met die regeling heeft vereenigd.

De factor van een der ooit vangers, de geheele beschadigde hoeveelheid der partij ontvangende, moet dus geacht worden dit te doen voor de gezamenlijke ontvangers, zoodat ieder ontvanger vracht heeft te betalen over de gezonde hoeveelheid door hem ontvangen en over het hem toegewezen deel van het beschadigde goed. Rechtb. Rotterdam- 7678. 9.

— Aanteekening van foutvracht en overliggeld op het cognossement. - Vordering van dien bevrachter tot terugbetaling van de ter lossingshaven uit dien hoofde . aan den kapitein betaalde bedragen.

De kapitein beroept zicli terecht op de door bevrachters's transportovei-nemer namens bevrachter onderteekende chertepartij ,

Het beroep1 van bevrachter op den inhoud van, zijiie overeenkomst niet dien transportovernemer, ten betooge dat deze niet het recht had die cherte-partij namens hem, bevrachter, te onderteekenen, doet niet teir zake, waar niet blijkt dat de transportovereenkomst aan de reederij bekend was en deze, haar schip bevrachtende, zich onderwierp aan al hetgeen waartoe de transportovernemer zich verbonden had. Rechtb. Rotterdam. 7679. 1.

— Zie Overliggeld. 7572. 3.

Bewaargeving. — Zie Verbruikleeninq. 7652. 2.

Bewijs. — Zie Benoeming. 76-25. 3 ; Diefstal. II. R 7554. 1; Eigen Wetenschap. H. R. 7601. 1; Koop en Verkoop. 7612. 1 ; Makelaarsboek. 7546. 3; Meineed. H. R. 7558. 2; Onbevoegdverklaring. II. R. 7651. 1 ; Revindicatie. 7617. 2; Vraagpunten. 7648. 1.

Bewijslast. — Zie Akkoord. 7625. 3; Overeenkomst. H. R. Zekerheidstelling. 7644. 1.

Bewijslevering. — Zie Boeken. H. R. 7590. 1.

Bewijsmiddelen. — Nergens is bepaald, dat de rechter beperkt is in liet gebruik, dat hij meent te mogen maken van eene door eene der partijen in het geding bijgebracht bewijsmiddel, ook al volgt daaruit een bewijs tegen die, partij, mits het gebezigde bewijsmiddel bij de wet als zoodanig is erkend en toegelaten.

Het Hof mocht dan ook uit eenie door den. oorspronkelijken gedaagde qq., eischer in cassatie, overgelegde schuldbekentenis liet zelfstandig bewijs afleiden van het bestaan der gevorderde schuld, waarvan de aflossing door den gedaagde qq. was beweerd.

Een beroep op art. 1475 B. W. kon hier, waar alleen een beroep was gedaan op betaling, niet op kwijtschelding der schuld, den gedaagde qq. nieit baten. H. R. 7573. 1.

(Zie liet bij het arrest a quo- bevestigde vonnis in W. 7052.)

Zie Hooger Beroep. 7571. 1 ; Proces-Verbaal. 7586. 4: 7650. 3.

Bewijsrecht. — Een vraag van, — door Prof. Mr. D. Simons. 7551. 4.

Bewijsvoering. — De bewijsvoering van het bestreden vonnis bevat niets in strijd met de bewijsregels van het Wb. v. Strafvordering, en de bij het middel aangehaalde artikelen van dat wetboek en van het B. W. zijn, noch kunnen zijn geschonden of verkeerd toegepast door deze bewijsvoering. H. R. 7588. 1.

— Zie Aanwijzigingen. H. R. 7580. 1 ; Internationaal recht. 7555. 2; Motiveering. H. R. 7619. 2.

Bewindvoerder. — De rechter is niet bevoegd om op verzoek van hem aan wien bij testament het vruchtgebruik van eenig onroerend goed is gelegateerd, den testamentairen bewindvoerder over dat- goed ontslag te verleenen, maar alleen om hem wegens wettelijke redenen, als zoodanig af te zetten. Hof Amsterdam. 7589. 2.

Bezit. — Art. 693 , 694 en 695 B. W.

De erkenning van den eigenaar eener zaak, dat deze óók door een ander bezeten wordt, belet dien eigenaar niet om ten petitoire tegen den bezitter te ageeren.

De bezitter schendt dus 't recht van den eigenaar als hij niet in ach,t,neemt wat in bovenstaande artikelen wordt voorgeschreven.

Aan den bezitter wordt alle recht ontnomen zoodra nij staa,t tegenover den eigenaar die zich als zóódanig doet gelden. Hof Arnhem. 7577. 2.

— Art. 54 4° R. O. — Ambtshalve beslissing.

Ook de procedurei over den schadestaat, voortvloeiende uit die tot handhaving in het, bezit, betreft eene possessoire actie waarvan de Arrond. -Rechtbank in het hoogste ressort kennis neemt. Hof Amsterdam. 7630. 2.

— De rechtsvordering van art. 658 B. W. komit dten grondeigenaar toe zoowel tegen den bezitter te kwader trouw, als tegen dengene die niet heeft het rechtskundig bezit, bedoeld in art. 585 B. W. ; met de uitdrukking „bezitter te goeder trouw , bedoelt art,. 659 B. W. het bezit, omschreven in art. 587 B. W., d. i. het bezit van dengene, die meent eigendom aan de bezeten zaak te hebben. Rechtb. Assen. 7631. 2.

Zie Bouwen. 7594. 2; Onrechtmatige daad. H. R. 7536. 1; Revindicatie. 7617. 2.

Bezitter. — Zie Beslag. 7550. 2.

Bezoekers. — Zie Plaatsel. Verordening. H. R 7573. 1.

Bezoldiging. — Zie Rechterlijke bezoldiging. 7667. 3.

Bezoldiging der Kantonb}echt®rs dbor H. 7667. 3.

Bie (L. van der) ca. Holl. IJzeren Sp.-Maatschappij. 7545. 2.

Bierwet. — De overtreding van art. 27 der Wet van 25 Juli 1871 (Stbl. no-. 92) is niet strafbaar, wanneer er in het Geheel geen aangifte der werktuigen heeft plaat® gehad, daar art. 61 § 8 dier wet daartoe veredscht, dat er aangifte gedaan is en dat bevonden wordt, dat in andere werktuigen dan in de loopendie aangifte aangegeven, voor de wijngisting geschikte grondstoffen aanwezig zijn. Rechtb. 's Hage. 7564. 2.

Bi.tiiebbend Gezelschap. — Zie Jacht en Visscherij. H. R. 7560. 2.

Bij voorraad. — Zie Revindicatie. 7533, 2 ; 7548. 2.

Blanke slavinnen. — De handel in — door W. L. A. Oollard beoordeeld door Mr. S. J. M. van Geuns. 7631. 4.

Blaupot ten Cate (Mr. S. J.) en' P. Laban. —, Leerplichtwet 7561. 4.

Blauwhoedenveem ca. J. Kenner. 7554. 2.

Blocq van Haersma de Witt (Jhr. Mr. D. de) ca. Maatseh. tot Nut van 't Algemeen. H. R. 7573. 1.

Bloedverwanten. —■ Zie Getuigen. 7592. 3.

Blok (E.) ca. H. Kouwenhoven. 7594. 2 ; 3.

— (A. J.) — Leerplicht. 7666. 3.

Blom. (Mr. Ph. van) Ontslag van — als lid van den Hooien Raad. 7629. 4 ; 7630. 4.

Bobue (R.) ca. M. de Maan. 7649. 1.

Bodegraven Jr. (S.) ca. B. P. Streng. 7640. 3.

Boedelbeschrijving. — Zie Revindicatie. 7617. 2.

Boedelscheiding. — De in deze zaak gegeven beschikking is geen vonnis, en al ware liet anders dan zoude zij toch aan de op straffe Van nietigheid gegeven voorschriften omtrent de motiveering voldoen.

Art. 1122 B. W. schrijft niet voor, dat bij de oproeping van belangliebbendien, die orveireeinlkomstdjg dat artikel moeit geschieden, eene beteekening moet plaats hebben als de requiranten in deze noodzakelijk achten.

Het derde middel kan als een novum niet tot cassatie- leiden en is buitendien ongegrond.

Het bevel van art. 1122 B. W. is nilett beperkt tot eenio-

tijdstip on onft.flm.n,Uclijk vim tic Iwcclolooliciding.

Het ka.n gegeven worden, ofschoon de deelgenooten nog niet tot scheiding zijn overgegaan. H. R. 7555. 1.

— Bij een© vordering tot boedelscheiding, waarin minderjarigen betrokken zijn, behoeft alleen de voogd der minderjarigen, niet ook de toeziend© voogd, te worden gedagvaard.

Veroordeeling van gedaagden in alle kosten van het geding, omdat zij door liet opwerpen van een middel van, niet-ontvan'kelijkheid de oorzaak zijn van het geding. Rechtb. Utrecht. 7558. 2.

— In een gemeenschappelijken boedel is ieder deelgenoot niet eigenaar van een bepaald deel van elke daartoe behoorende zaak, maar mede-eigenaar pro indiviso van alle daartoe behoorende zaken.

Eerst door de boedelscheiding verkrijgt de erfgenaam de beschikking over die voorwerpen, die aan hem zijn toebedeeld. Hij wordt dan geacht onmiddellijk den eigendom daarvan te hebben verkregen.

Vóór de boedelscheiding zijn de beschikkingen van den erfgenaam -onzeker en slechts voorwaardelijk. Hof Arnhem. 7645. 2

T, £ -/oofV,?' R" 24 Juui 1864> W. 2597; Hof Arnhem 25 Feibr. 1885, W. 5220).

— Zie Testament. 7563. 3.

— Rechtstoestand van den man wiens vrouw, door hem machtigd, de actie tot Doedelscheiding instelt, door Mr *A Ij. A. Jacobse Boudewijnse. 7622. 4 ; 7644. 4; door Mr A Sigmond. 7636. 3 ; 7650. 4.

Boedelverdmeling. — Artt. 960 en 1167 B. W.

De wet vordert niet dat de boedelverdeeling door den vader tusschen zijne kinderen bij testament gemaakt, zoodanig is ingericht dat van alle goederen worde bepaald aan wien deikinderen zij zullen ten deel vallen; daarbij kunnen bepaahlig goederen aan één dier kinderen worden toebedeeld en de over-, blijvende goederen aan de overige kinderen gezamenlijk.

De bepaling bij zoodanige boedelverdeeling gemaakt dat-, voor zoover de aan een dei- kinderen toebedeelde goederen blijven beneden het liem toekomend wettelijk erfdieel, dit uit, bepaalde goederen der nalatenschap zal worden aangevuld, doet niet te kort aan het wettelijk erfdeel, ook al bestaan de laatstbedoelde goederen, waaruit de aanvulling moet plaats hebben, uit minder courante fondsen. Rechtb. Rotterdam. 7638. 2.

Boedijn (Sr.) ca. Mr. J. Plantenga. 7634. 2.

Boekbeschouwingen' :

Administratieve rechtspraak. Bijdrage over de — door Prof. Mr. H. Krabbe. 7589. 4.

Apergu général van den Recueil des traités et conventions, door Mr. J. B. Breukelman. 7589. 4.

Boterwet, door H. A. Musquetier. 7589. 4.

Burgerlijk Wetboek, door Mr. R. Meyer Wiersma. i605. 4.

Faure's Procesrecht, dl. II, 4e dr., dl. III, 3e dr. 7543. 3.

Gemeentewet, door Mr. W. C. I. J. Cremers, 5e dir. 7543. 3.

Gezondheids- en Woningwet, door G. Oosterbaan. 7609. 4.

„ „ H. A. Musquetier. 7609. 4.

„ „ Mr. Ed. Philips & H. C.

de Jonge. 7655. 4.

Gids voor de rechterlijke macht, door P. F. van Vloten. 7543. 4.

Koninklijke vernietigingsbesluiten. Verzameling van —, door Mr. S. H. Tholen van Velzen. 7543. 4 ; 7567. 4.

Leerplichtwet, door Mr. S. J. Blaupot ten Cate en P. Laban. 7561. 4.

Idem door Dr. Vitus Bruinsma. 7605. 4.

Léon's Rechtspraak. Wet op de Vermogensbelasting. 7542. 3.