— Ben novum in de wetgeving op den —. (Hoofdartikel). 7568.1 ; 7569. 1.

Verg. Correspondentie. 7570. 4 ; 7575. 4.

— Andermaal de eedswraag in dei Eerste. Kamer. 7601. 4.

— Zie Huur en Verhuur. H. R. 7613. 1 ; Kieswet. H. R. 763'2. 1 ; Request-Civiel. H. R. 7605. 1; Staat van wijzen. 7660. 2; Tolk. H.R. 7636. 1.

Eereveld. (VV. F.) ca. F. Schrever. 7654. 2.

Effecten. Verlies en diefstal van — door Mr. Siegfr. R. Fuldauer, beoord. door Mr. B. J. Polenaar 7667. 4.

Eigen gebrek. — Zie Vervoer. 7639. 2.

Eigen order. — Zie Wissel. 7548. 2.

Eigen wetenschap. — De rechter is niet bevoegd uit eigen wetenschap als bewezen aan te nemen feiten en feitelijke toestanden, die nieit zijn van zoodanigen aard, dat hij geacht zoude moeten worden daarmede bekend te zijn. H. R. 7601. 1.

—- Zie Onrechtmatige daad. H. R. 7536. 1.

Eigendom. — De eigendom, dien de Staat heeft van den grond, waarover bevaarbare en vlotbare stroomen en rivieren loopen, gaat niet verloren ingeval die stroomen of rivieren, onverschillig door welke oorzaak, ophouden aan hare openbare bestemming te voldoen.

Art. 647 B. W. steunt, op heit beginsel, dat de verlaten bedding aanvankelijk eigendom blijft van dengene, wien zij vroeger toebehoorde.

Begrip van loopend water (aqua. profluens).

De artt. 644 en volgende moeten geraadpleegd worden ter beslissing van de vraag of kan worden aangenomen, dat door natrekking eigendom is verkregen.

Tot analogische toepassing van art. 644 B. W. bestaat hier in geen geval grond, zoowel met het oog op de feitelijke beslissing als op hetgeen bij het door het bestreden arrest bevestigde vonnis te bewijzen is opgelegd. H. R. 7567. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7425.)

— Voor de ingestelde actie uit den eigendom voortvloeiende en strekkende tot handhaving daarvan onbeperkt door het door eischer bedoelde recht van erfdienstbaarheid is niet enkel noodig te stellen daden die in strijd zijn met dien eigendom, dooh tevens dat die daden berusten op een bewering van recht, zijnde toch anders die daden zuivere onrechtmatige daden die tot schadevergoeding kunnen verplichten, doch waartegenover handhaving in de onbeperktheid van het eigendomsrecht, tegen welke die daden niet gericht zijn, niet te pas komt. Rechtb. 's Gravenhage. 7609. 2.

— Zie Bezit. 7577. 2.

Eigendomsrecht. — Zie Begraafplaats. 7619.2. Getuigenbewijs. 7533. 1.

Eyk (P. van) ca. C. van Tienen. 7671. 1.

Kysskll. (Mr. A. P. Th.) — De techniek van het abattoirwetje. 7563. 4.

— Voorwaardelijke veroordeeling. 7606. 4.

Eisch. — Verandering van — door Mr. J. A. Levy. 7526. 4.

Katoen. (Mr. E. L. van) — Overlijdensbericht van —. 7676. 4.

Engel (H. 8. van) ca. K. 6-roesbeek. 7551. 3.

Engers (M.) ca. H. Beadle. 7612. 2.

— (Ferd.) ca. Portland-cementwerk Heidelberg. 7601. 2.

Engros-Handel. — Zie Detailhandel. 7658. 3.

Knschedesche Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij ca.

de Groninger Brandwaarborg Mij. 7597. 2.

Enthoven. (Mr. T. B.) — Studie over het anarchisme van de daad, beoord. door Mr. S. J. M. van Geuns. 7681. 3.

•— Mr. S. J. Overlijdensbericht van — 7042. 4.

Entrepot. — Zie Pakhuismeesteren. 75*29. 2.

Erfdienstbaarheid. — Al of niet aanwezigheid van een servituut.

Van de bepaling van art. 713 B. W. betreffende de uitoefening van het eigendomsrecht tusschen twee buren kan worden afgeweken.

Te dien aanzien kan er een erfdienstbaarheid worden gevestigd.

Zulk een erfdienstbaarheid om hoogopschietende boomen op kortoren afstand dan bij gezegd artikel is bepaald, te dulden, is zichtbaar en voortdurend. Hof Arnhem. 7561. 2.

— Zij kan alzoo door titel en verjaring verkregen worden. Rechtb. Zutphen. 7561. 2.

-— Interlocutoir vonnis.

Een erfdienstbaarheid bepaaldelijk die van voetpad kan bestaan ten laste van een onroerend goed, dat voor den openbaren dienst is bestemd.

Op een kooper van een onroerend goed gaan met het verkochte de daaraan verknochte rechtsvorderingen over.

Stilzwijgen bij een rechtskrenking brengt volstrekt niet steeds berusting mede, vooral als daaruit verlies van recht zou voort vloeien en de rechtsvordering nog niet is verjaard.

De bepalingen omtrent het burenrecht van artt. 672 en vlg. B. W. gelden niet voor erven bestemd tot den openbaren dienst, doch alleen voor erven die slechts privaatrechtelijk worden bezeten.

Een openbaar lichaam verliest door aan een haar toebelioorende zaak een publiekrechtelijke bestemming te geven, niet het recht om als een gewoon eigenaar aanranding van zulk eene zaak te keeren. Rechtb. Winschoten. 7583. 2.

— Levert het recht om zijn buurman te beletten op diens erf een schutting te plaatsen, waardoor zijn licht, lucht, uit- en toegang worden belemmerd, niet op een onzichtbare erfdienstbaarheid? — Ja.

Kan die door bestemming worden verkregen? — Neen.

Kan dus in deze tegen het plaatsen van die schutting van den president onverwijlde voorziening worden gevorderd? —Neen. Rechtb. Utrecht. 7663. 3.

— Zie Eigendom. 7609. 2.

Erfgenamen. — Zie Dagvaarding. 7657. 1 ; Gemeenschap. H. R. 7535. 1 ; Rekening en Verantwoording. 7672. 3.

Erfpacht. — De hier gegeven vrijspraak is in het wezen der zaak een ontslag van rechtsvervolging, waartegen het ingestelde beroep in cassatie is ontvankelijk.

Uit geen wetsbepaling in den Titel van het erfpachtsrecht, en in het bijzonder niet uit de bepalingen der artt. 767 en 772 B. W., volgt, dat de erfpachter eigenaar wordt van de door hem op den in erfpacht uitgegeven gronden gestichte gebouwen. H. R. 7600. 1.

— ■ Ook naar ons rechit is eigendom mogelijk van opstallen, afgescheiden van het eigendomsrecht van den grond.

Een zakelijk recht op een onroerend goed gaat alleen dan door vermenging ten gevolge van het verkrijgen van den eigendom van het goed, te niet, wanneer beide rechten onvoorwaar delijk in dezelfde hand zijn gekomen, niet wanneer het zakelijk recht slechts, verkregen is onder een ontbindende voorwaarde en deze vervuld wordt.

Partijen kunnen overeenkomen dat een harer bij niet nakoming van een der bepalingen der overeenkomst, bevoegd zal zijn

| de overeenkomst van rechtswege, zonder rechterlijke tusschenkomst, als ontbonden te beschouwen.

| Een beslag rechtmatig op het- oogenblik toen het gelegd werd, wordt onrechtmatig van liet oogenblik dat de keuze om de overeenkomst voor ontbonden te beschouwen gedaan is en daarmede het eigendomsrecht van de geëxecuteerde! vervalt.

Art. 828 B. W. is niet in dien zin te verstaan dat dö vruchtgebruiker bevoegd zou zijn om te vorderen dat hij erkend zal worden als eigenaar van goederen, waarvan hem slechts het vruchtgebruik toekomt. Rechtb. Rotterdam. 7657 . 2.

Erfstelling. — Zie Testament. 7619. 3.

Erwteman. (G. J.) ca. J. J. Erwteman. 7670. 3.

Es (P. A. van) en Co. ca. M. Korsten. 7530. 2.

Etiket. — Zie Fabrieks- en Handelsmerken. 7600. 3.

Exceptie van non qualificatie. — Zie Voogdij. II. R. 7595.1.

Exceptie non adimpleti contractus. — Zie Strafbepaling. 7672. 2. J

— Zie Huur en Verhuur. 7540. "2.

Executeur-testamentair. — Zie Dagvaarding. 7547. 3.

Executie. — Zie Bevoegdheid. 7536. 3; Faillissement. 7570. 3;

Huur en Verhuur. 7653. 2.

Executoriale Verkoop. — Zie Bruikleen. 7637. 1.

Exter van den Brink. (B.) ca. R. Bohma. 7645. 2.

F.

Fabrieks- en Handelsmerken. — Waar de wet van 30 Sept. 1893 (Stbl. no. 146) bepaalt dat de merken die, gelijk in deze, op het tijdstip van in werking treden dezer wet, reeds overeenkomstig de voorschriften van de wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 85), zooals deze is gewijzigd bij de wet van 22 Juli 1885 (Stbl. no. 140), zijn ingeschreven, dezelfde bescherming genieten als waren zij overeenkomstig de wet van 1893 ingeschreven en waar deze wet, in tegenstelling met hare voorgangsters, bij de beschrijving geen aanwijzing van het gebruik meer vordert, vloeit daaruit voort, dat van die vroeger ingeschreven merken voortaan het uitsluitend gebruik verzekerd wordt in den ruimen zin van deze wet.

Het beroep van den gedaagde op de omstandigheid dat de eischeres, blijkens dei beschrijving van het door liaar ingeschreven meriv, dit bezigt door het als etiket te plakken ,,op" of te 'branden „in" de fusten of vaatwerken, waarin zij hare wijnen in den handel brengt, terwijl hij (gedaagde) zijn merk met op deze wijze gebruikt, doch wel door het, op metalen schildjes geverfd, „aan" zijne vaat jes te hangen, staat alzoo de ontvankelijkheid van de eischeres in hare vordering tot schaden vergoeding, wegens inbreuk op haar uitsluitend recht op haar merk met in. den weg. Rechtb. Amsterdam. 7600. 3.

— Art. 337 Strafrecht.

De beperking van art. 1 der wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 85), dat een te bezigen handels- of fabrieksmerk niet uitsluitend zou mogen bestaan in gewone letters, cijfers of woorden, is niet overgenomen in art. 4 der wet van 30 September 1893 (Stbl. no. 146).

De beleedigde partij niet-ontvankelijk verklaard in hare vordering omi schadevergoeding, omdat zij de bij art. 202 Strafvord. voorgeschreven verklaring niet onmiddellijk na de onder7639mf Van beklaagde heeft gedaan. Rechtb. Haarlem.

— Oneerlijke concurrentie.

Wat betreft liet gebruik van merken in hot handelsverkeer, is de grens tusschen recht en onrecht in de wet van 30 September 1893 (Stbl. no. 146), en daarin alleen te zoeken, zoodat alleen nabootsing van een volgens die wet gedeponeerd! merk eene onrechtmatige daad is.

Eene veroordeeling om zekere artikelen niet verder te verkoopen, is niet in strijd met. de wet.

Al mo<*e eene eroordeeling tot vergoeding van toekomstige schade niet verboden zijn, zoo heeft eene dergelijke veroordeelmg alleen zin, waar zoo al niet zeker, dan toch waarschijnlijk 's, dat in de toekomst de in cijfers gebrachte schade ook werkelijk ge-leden zal worden. Rechtb. Amsterdam. 7643. 1.

— Zie Boterwet. 7671. 3.

Factuur. — Zie Valschheid. H.R. 7581. 1; 7661. \.

Faecalien. — Zie Plaatselijke Verordening. H. R. 7535. 2.

Faillietverklaring. Het middel van cassatie, gegrond pp de stelling, dat de gehuwde vrouw niet in liooger beroep kan komen tegen haar faillietverklaring zonder bijstand of machtiging van haar man, .stuit af op 's Hofs feitelijke beslissing, dat hier m hooger beroep is recht gedaan op net verzoek der vrouw met machtiging van haar man. H. R. 7580. 1.

— Ei bestaat geen grond' om de voorziening in cassatie tegen een arrest van faillietverklaring wegens verzuim der kennisgeving, bedoeld bij art. 12 in verband met art. 8 der faillissementswet, niet-ontvankelijk te verklaren, indien de schuldeischer, die de faillietverklaring heeft uitgelokt, liet beroep in cassatie bij een tegenverzoekschrift en nader in raadkamer van den Hoogen Raad door tusschenkomst van zijn vertegenwooi diger heeft bestreden.

Het bezigen van de woorden van art. 1 der faillissementswet, dat de schuldenaar, wiens faillietverklaring is gevraagd, „in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen , wordt niet gevorderd, als maar uit 's rechters feitelijke beslissing blijkt, dat het diens onmiskenbare bedoeling is te beslissen, dat de toestand aanwezig was.

De vennootschap onder eene firma is niet een op zich zelf staande va/n de vennooten afgescheiden rechtspersoon.

In de faillietverklaring van zoodanige vennootschap ligt die der vennooten opgesloten. H. R. 7582. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7573.)

— Bij liet vonnis van faillietverklaring behoeft niet met zooveel woorden te zijn uitgedrukt, dat de failliet verklaarde verkeerdem een toestand, dat hij had opgehouden te betalen, als maar uit de feitelijke beslissing blijkt, zooals hier het geval is, dat het s rechters onmiskenbare bedoeling is te beslissen dat die toestand aanwezig was. H. R. 7607. 1.

— Zie Faillissement. H. R. 7565. 1; 7614. 3.

Faillissement. — Een minderjarige kan niet zelf, onafhankelijk van zijn wettigen vertegenwoordiger, verkeeren in den toestand, dat hij heeft opgehouden! te betalen, en das ook niet worden failliet verklaard. H. R. 7560. 1.

De rechter, in eersten aanleg of liooger beroep recht doende op een verzoek van faillietverklaring, is niet gebonden aa.n de voorschriften, van wettelijk bewijs.

Hij kan ambtshalve zonder eenige formaliteit personen hooren en is met beperkt in de keuze dier personen, noch in d© wijze, waarop hij van hunne inlichtingen gebruik heeft te. maken. H. R. 7565. 1.

2n2 faillissement«wet. — Art. 2 Wet van 24 Jan. 1815 otbl. n°. 5.

Aan art. 1 Wet 24 Jan. 1815 Stbl. n°. 5 wordt niet ge¬

derogeerd door art. 72 laatste, lid der Comptabiliteitswet van 23 April 1864 Stbl. n°. 35; ook te dien aanzien is de Wet van 1815 van kracht gebleven.

Op liet ten deze bedoelde pensioen is niet toepasselijk art. 3 e. v. maar art. 2 der Wet van 1815.

Art. 2 geeft alleen eene regeling op voor de uitoefening der rechten van crediteuren, doch geenszins eene begrenzing dier rechten, zooals door art. 22 Faill.wet wordt gevorderd, zoodat op het hier betreffend pensioen art. 20 Faill.wet toepasselijk is.

Art. 2 heeft alleen het oog op executie buiten faillissement en niet op den curator. ..

Het K. B. van 13 April 1898 (Ind, Stbl. n°. 207) kan buiten beschouwing blijven, daar dit hier te lande niet is afgekondigd. Rechtb. 's Gravenhage. 7570. 3.

— Art. 6 der Faillissementswet stelt niet als noodzakelijk vereischte voor de faillietverklaring: het bewijs van het bestaan van meerdere crediteuren.

Uit het niet voldoen van ééne schuld die betaald, had moeten worden in verband met de omstandigheden, die de niet betaling vergezellen, behoort de rechter op te maken of er al dan niet een concursois creditorum dreigt. Hof Arnliem 7573. 2.

(Vgl. Hof 's Gravenhage 30 Sept, 1896, W. 6869, alsmede Hof Amsterdam 16 Dec. 1896, W. 7003, en Hof Amsterdam 2 Dec. 1896, W. 6911.)

Het niet betalen van een geaccepteerden wissel door een koopman levert op zich zelve reeds 't volledig bewijs, dat de koopman ophoudt aan de op hem rustende financieel© verplichtingen te voldoen.

Alleen het bestaan van een gegronde reden voor de wedgering der betaling van -dien wissel, zou dit. bewijs kunnen te niet doein.

ISTiet eene bestaande concursus creditorum is noodig, om 't ophouden van betalen aan te nemen, voldoende is dat zulk een concursus te duchten valt.

De koopman, wiens faillissement wordt aangevraagd op grond van een, door dem aanvrager bewezen vorderingsrecht, behoort zijnerzijds aan te toonen dat er geen samenloop van schuldeische-rs dreigt. Hof Arnhem. 7573. 2.

— Blijkens de. geschiedenis: van art. 193 Faill.wet moet aan de uitkeering, waarvan de eerste zinsnede van dit artikel spreekt, niet het- gevolg eener beëindiging van het failliessement worden toegekend, wanneer die uitkeering door den gefailleerde zelf is geschied en alzoo niet. ingevolge, eene uitdeelingslijst, als bedoeld bij art. 179 seqq. dier wet.

De gefailleerde, die aantoont al zijne crediteuren ten volle te hebben betaald, is niet-ontvankelijk in zijn, verzoek tot opheffing van het faillissement. Rechtb. Alkmaar. 7600. 4.

— Het, vonnis van faillietverklaring reikt ook volgens Duitsch recht niet verder dan het gebied van den rechter, oie de faillietverklarinig heeft uitgesproken.

Voor een hier te lande gedagvaarden in Dtfit-scliland failliet verklaarden persoon, kan dus diens curator niet in rechte optreden. Rechtb. Amsterdam. 7614. 3.

— Ieder, tegen wien een minderjarige uit eigen hoofde in rechte, optreedt, is ongehouden den: rechtsstrijd tegen hem aa,n te vangen eil gerechtigd zich op de onbekwaamheid' van den. minderjarige tei beroepen.

Het tegendeel volgt niet uit art. 1366 B. W.

Tegen de faillietverklaring van een minderjarige: kan alleen zijn vader of voogd, als liem in rechte: vertegenwoordigende in hooger beroep komen. H. R. 7622. 1.

— Bij het bestreden, arrest is terecht beslist, ,dat. de niet-betalinc van eene wisselschuld cloor het protest van non-betaling kon worden bewezen'.

Eene onvereffende tegenvordering kon de: wisselschuld niet door compensatie opheffen.

De bewering dat ten deze niet bestond de tot faillietverklaring vereisehte: concursus creditorum kan als nieuw in cassatie niet leiden tot de vernietiging van het bestreden arrest Jt R. 7651. 1.

— Artt. 20, 21, 22 Faill.wet, 757 B. R.

De gefailleerde is zelfstandig gerechtigd tot het. Instellen eener vordering, strekkende om door den rechter te doen beslissen of zijn gemeenfepensioen al dan niet tot den boedel behoort.

Daargelaten de vraag of pensioenen, ten laste van gemeenten, naar aanleiding van art. 757 B. R, al dam niet vatbaar zijn voor beslag, laten de artt, 21 en. 22 F. W., in verband met art, 20 dier wet, geen ruimte over om er aan te twijfelen of bedoelde pensioenen in, het faillissement zijn begrepen, omdat ze noch m art. 21, noch in art. 22 aan het faillissement, worden onttrokken.

Na de faillietverklaring moet het pensioen derhalve door den curator worden, geind. Rechtb. Amsterdam. 7674. 3. —- De schuldeischer in een faillissement, die voor gerechtskosten bevoon-echt is op het geheele actief, kan. aanspraak maken op integrale betaling waar blijkens de uitdeelingslijst na. aftrek van van alle algemeene faillissementsonkosten nog geld te verdeelen overblijft. Rechtb. Groningen. 7675. 3.

— Zie Bankbreuk, 7591 2; Beslag. 7594, 2; Commanditaire Vennootschap. 7o56. 3; Plaatsvervanging. 7565. 2- bana-

*7599 1' 2'"; 7574- 2; 4; H- R 7584' 1; Registratie.

Faillissementswet. — Art, 1 — door W. C. Bosman. 7534 3

— Art, 1 H. R. 7582. 1 ; 7599. 1.

— Art, 6 —. H. R, 7599. 1.

— Art.. 8 —. H. R. 7582. 1.

— Art. 12 —. H. R. 7582. 1.

— Art. 37 —. Ontbinding overeenkomst. incevoW art 37 V-,;n wet, Rechtb. 's Gravenhage. 7586 3 g

— Art, 20, 21, 22 —. 7674. 2.

— Art, 21 —. 7658. 1. (Bijv.)

— Art. 25 —. 7618. 1.

— Art, 39 —. 7639. 3.

— Art. 42 —. 7652. 2

— Art, 42 —. 7641. 1

— Art, 43 —. 7652. 2.

— Art, 52 —. 7658. 1. (Bijv.)

— Art. 53 —. 7617. 3.

— Art. 59 7671. 3.

— Art. 145 —. 7604. 1.

— Art, 146 —. 7601. 2 ; 7604. 1

— Art. 149 —. 7604. 1.

— Art. 153 —. 7604. 1.

— Art. 182 —. 7671. 3.

— Art. 188 —. 7574. 4; 7575. 2; H. R. 7584. 1

— Art. 193 —. 7600. 4.

(Mr- H- W.) Veertigjarig jubilee als kantonrechter

7b4y. 4.

— Ontslagaanvrage. 7658. 6.

Faure's Procesrecht, dl. II. 4e druk en dl. III 3e druk. 7605 4. Feitelijk. — Zie Cassatie. II. R. 7613. 1.

Fietsbanden. — Zie Koop en Verkoop. 7588. 2.

— Art,

— Art,

— Art. 53 —.

— Art . 59 _

— Art. 145 —