Sleeploon. — Zie Sleepovereenkomst. 7658. 1 ; (Bijv.)

Sleepovereenkomst. — Voor het uit het feitelijk sluiten en uit voeren van eene sleepovereenkomst- door den kapitein van eene sleepboot af te leiden vermoeden, dat die overeenkomst ook rechtens met den kapitein als eene dezen bindende is aangegaan, ontbreekt alle grond, wanneer de kapitein de sleepboot voert in dienst van derden, aan wie zij in eigendom toebehoort, zulks te meer wanneer de overeenkomst gesloten is ter plaatse waar de eigenaars gevestigd zijn.

Voorbijgang van het aanbod van getuigenbewijs, waar volgens het te bewijzen feit de sleepboot is aangenomen van een derde, die daarbij handelde zoowel namens den schipper als namens de eigenaars der sleepboot.

Uit die woorden „indien daartoe gronden zijn" in art. 732 B. R. mag niet meer worden afgeleid dan dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn, die dengeen, die een onrechtmatig beslag heeft gelegd, van zijn schuld daaraan en dus van, zijne verplichting tot schadevergoeding te dier zake kunnen ontheffen ; waar van zulke bijzondere omstandigheden niet blijkt, is het leggen van zoodanig beslag op zich zelve een onrechtmatige daad, die den beslaglegger behoort te worden toegerekend. Hof 's Gravenhage. 7557. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. 7273.)

— Sleeploon. De overeenkomst waarbij appellant zich verbond om geintimeerdes schip van Amsterdam naar Dusseldorp te doen sleepen — van Amsterdam naar Vreeswijk per sleepboot „Keulsche Vaart" en van Vreeswijk naar Dusseldorp per sleepboot van de maatschappij „Amsterdam'' — brengt voor appellant mede ééne doorloopende verbintenis om geintimeerdes schip van Amsterdam naar Dusseldorp te doen sleepen met bekwamen en gebruikelijken spoed en zonder ander oponthoud dan dat door de eigenaardigheden en de nooden der reis ge boden wordt.

In strijd met die overeenkomst wordt gehandeld door niet tijdig te zorgen dat een sleepboot te Vreeswijk aanwezig isi en het te sleepen schip drie dagen noodeloos aldaar te laten liggen.

Verwerping der bewering dat uit de bedoelde overeenkomst zouden volgen twee verschillende verbintenissen, ééne omvattende het sleelpen vïui Amsteirdanii naar Vreeswijk en een andere om dat schip te doen sleepen van Vreeswijk naar Dusseldorp, alsmede dat bij zoodanige rechtsverhouding gebruiken lijk is, dat de Rijnsleepboot, wanneer te Vreeswijk slechts één schip wacht om den Rijn te worden opgesleept, eerst naar Rotterdam gaat om aan te maken. Rechtb. Amsterdam. 7658. 1. (Bijvoegsel.)

Sleutels. — Zie Huur en Verhuur. 7580. 2.

Slob. (G.) ca. J. Spreij. 7629. 2.

Sloot. — Zie Mandeeligheid. 7648. 3.

Slooten. (Mr. G. van) Verplichte Openbaarmaking van Balans en Winst- en Verliesrekening van Naamlooze Vennootschappen, beoord. door Mr. L. A. Micheels. 7527. 3.

Sloots. (B.) ca. H. Heerdt II. R. 7591.1.

Slosser (B.) ca. J. A. Nouen. 7680 2.

Sluitingstijd. — Zie Plaatselijke verordening. II. R. 7670. 2.

Smaad. —• De wet beperkt de rechterlijke beraadslaging niet tot hetgeen in het procesverbaal der terechtzitting als zakelijke inhoud van afgelegde verklaringen en gedane opgaven is vermeld.

De rechter in appèl mag door zijn onderzoek in die instantie het licht aanvullen, dat hij meent niet genoeg te vinden in het zittingblad en in het vonnis van eersten aanleg, voor zoover hij de bewijsvoering des eersten rechters niet vernietigt.

De wet verbindt aan de niet-nakoming van art. 169, 2e lid, Strafvord., de straf van nietigheid niet.

Bij geen enkele wetsbepaling is uitdrukkelijk of stilzwijgend, veelmin op straffe van nietigheid verboden in het audientieblad melding te. maken van de beraadslaging in raadkamer en van wie daarbij tegenwoordig waren.

Ingeval het O. M. afziet van het -hooren van een ten zijnen verzoeke gedagvaarden en verschenen getuige, zonder dat blijkt van eenig verzet door of van wege den beklaagde daartegen, moet deze geacht worden daarin stilzwijgend te hebben berust.

De verklaring van een getuige, dat de beklaagde hem valschelijk van een zekeren diefstal beschuldigt, is zoomin eene meening of gissing als de verklaring, dat hij zich door die beschuldiging beleedigd en in eer en goeden naam aangerand acht.

Hier is geen alternatieve aanklacht, maar slechts ééne imputatie van eene beleediging, voor welker strafbaarheid het onverschillig is, of zij op den openbaren weg is gepleegd, en of daarbij met rijksdaalders of met ander geld gerammeld is.

Op grond der uitlegging, door den beklaagd© aan zijne eigen woorden gegeven, was de rechter gerechtigd in die woorden de imputatie van een bepaa-ld feit te zien.

De wet houdt geen verbod voor den rechter in om in de opzettelijke telastlegging van diefstal zonder meer te zien eene aanranding van eer en goeden naam van hem, tegen wien zij is gericht.

Bij de vrijspraak van den beklaagde van te hebben gehandeld tegen beter weten aan en zijne niet-veroordeeling wegens laster, kon er ook geen spraak zijn van eene toelating tot het- bewys of onderzoek, bedoeld bij het subsidiair gedeelte van het zevende middel.

Een agent van politie, uit den aa-rd van zijn ambt tot -surveilleeren bevoegd en verplicht, is, dit doende, in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, tenzij van het tegendeel blijke. H. R. 7602. 1.

Smaadschrift. — Art. 54 Strafrecht betreft alleen den drukker, die „als zoodanig", dat is als drukker, heeft geha-ndteH, niet den redacteur.

Voor de toepasselijkheid van het derde lid van art. 261 Strafrecht staat het steeds ter beoordeeling van den rechter, of voldoende gebleken is, dat de beklaagde uit aandrang om het algemeen belang te dienen-, gehandeld heeft.

De rechter in deze zaak heeft niet, gelijk bij het tweede middel wordt beweerd, het niet hebben van den „animus injuriandi vereenzelvigd met het handelen in het algemeen belang, maar geoordeeld, waartoe hij bevoegd was, dat door de wijze, waarop de requirant aan zijn opzet om te beleedigen uitvoering heeft gegeven, alleen reeds alle gedachte aan eene bedoeling om te handelen in het algemeen belang uitsloot.

^ Het bestaan eener klacht kan nooit ten gevolge hebben de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in eene vervolging, tof welker ontvankelijkheid geen klacht noodi-g is.

De drukker en uitgever van een blad kan uit eigen waarneming verklaren, dat dit blad' op verschillende door hem genoemde plaatsen is verspreid, gelijk de colporteur van een blad mede uit eigen waarneming kan weten, dat het blad ter verspreiding verzonden wordt ook naar elders. H. R. 7579. 1.

Smedman. (G. H.) ca. F. Asteroth. 7665. 4.

Smidt's geschiedenis der tof het Wetboek van Strafrecht benoorendc wetten en verordeningen. 7634. 4.

Smit. (P. C.) ca. H. J. J. ten Herkei. 7594. 2.

Smulders. (A. F.) ca. Zuid-Holland. 7625. 2.

Snel. (Gebr.) ca. J. Bierens de Haan cs. 7529. 2.

Sommatie. — Zie Hulploon. 7530. 2; Overeenkomst. 7593. 3.

Speculatie. — Zie Spel en Weddingschap. 7621. 3.

Spel en weddingschap. — Art. 1825 B. W.

Ook waar het geldt speculaties op koersverschil (beursspel), kan de exceptie ex art. 1825 B. W. door den speler niet worden tegengeworpen aan den commissionnair, die niet is de persoon met wien hij heeft gespeeld, doch hem aanspreekt op grond va-n den hem verstrekten last. Rechtb. Amsterdam. 7621. 3.

Spiekman. (N.) ca. H. J. Boerrigter. 7617. 2.

Splitbewijs. -— Zie Pakhuismeesteren. 7529, 2/

Splitsing. — Zie Voeging. H. R. 7634. 1.

Splitsing van Bekentenis. — Zie Eed. H. R. 7583. 1.

Spoor. (Mr. J.) Afscheid van — uit de magistratuur. 7601. 4.

— Overlijdensbericht van — 7676. 4.

Spoorwegen. Artt. 625, 1401, 1402 B. W. — Schade door spoorwegaanleg ontstaan. —- Vrijwaringsplicht van den aa.inemer.

De eigenaar die op zijn grond) een werk aanlegt, wordt door art. 625 B. W. verplicht zoodanige maatregelen te nemen, dat de voorziene schade aan aangrenzende, aan een ander toebehoorende, perceelen worde voorkomen; nalatende die maatregelen te nemen, doet hij bijgevolg iets dat, ofschoon op zichzelf geoorloofd en rechtmatig, door dit verzuim ongeoorloofd en onrechtmatig wordt en hem, volgens artt. 1401 en 1402 B. W„ tot vergoeding der door zijne handeling en nalatigheid veroorzaakte en te voorziene schade verplicht-.

±)e bewering dat de dagvaarding niet inhoudt welke maatregelen de gedaagde had moeten nemen, staat de ontvankelijk, heid des eischers in zijne vordering niet i.i den weg, nu hij stelt dat gedaagde geene maatregelen heeft- genomen, welke stelling is feitelijk en zich aansluit aan den feitelijken grondslag der actie.

De aannemer, die aan alle zijne contractueele verplichtingen tegenover den aanbesteder heeft voldaan, is niet verantwoordelijk voor den „nalatigen of onvoorzichtigen aanleg" van het werk, waar blijkt dat die aanleg zóó en niet- anders door den aanbesteder is gewild. Rechtb. Amsterdam. 7545. 2.

-— Waar de schade, veroorzaakt door het ongeval, waarvoor de gedaagde aansprakelijk is, omdat van haar bedrag vooralsnog niet blijkt, bij staat moet worden opgemaakt, zal ook daarbij eerst- kunnen worden onderzocht de vraag, of eischer, door niet aan te nemen gedaagde's aanbod, zijn algeheel herstel heeft vertraagd of onmogelijk gemaakt.

De provisioneele vordering is niet-ontvankelijk, omdat zij niet kan worden toegelaten zonder dat dit van eenigen invloed is op de hoofdvordering. Rechtb. Utrecht. 7579. 3.

— Opheffing van het station Veenenburg.

Waar er bij den koop van eenige perceelen grond eene spoorwegmaatschappij zich heeft verbonden om een aldaar gevestigd tusschenstation of halte duurzaam te behouden, en daaraan voortdurend het meeste ophouden van treinen toe te kennen, immers het daarin steed's gelijk te stellen met de meest te dien aanzien begunstigde tussehenstations of haltes, alsmede om „zoo door niet te voorzien en thans geheel buiten bedoeling liggende omstandigheden, zelfs zonder eenige aanleiding of medewerking van hare zijde, de maatschappij mocht verplicht worden dit tusschenstation of halte op te heffen", aan den verkooper of zijne rechtverkrijgenden ter vergoedi ng da a van te betalen eene somma van f 5000, dan levert de opheffing van dat tusschenstation van Regeeringswege, tenzij blijke van conniventie tussehen de maatschappij en den Staat, eene omstandigheid op als in voormelde strafbepaling bedoeld. Hof Amsterdam. 7642. 1.

— Art. 1401 B. WT. Schelde door Spoorwegaanleg aan naburige eigendommen veroorzaakt.

Om in eene vordering tot vergoeding van dergelijke schade ontvankelijk te zijn, mioet de eischer in elk geval bij dagvaarding stellen, dat de aanleg gebrekkig is geweest en dat de noodige maatregelen van voorzorg zijn achterwege gelaten.

Rechtb. Amsterdam. 7666. 1.

Schade door Spoorwegaanleg aan naburige eigendommen veroorzaakt. Rechtb. Amsterdam. 7666. 3.

Staat. — Zie Eigendom. H. R. 7567. 1.

Staat der Nederlanden. J. W. v. d. G. ca. 7570. 3.

— ca. S. Verdegaal. 7585. 2,

Staat van oorlog en Beleg (een foutieve conclusie weerlegd) door Mr. J. P. van Rossum ; 7564. 3; 7602. 4. door G. J. W. Koolemans Beijnen. 7568. 4.

Staat van wijzen. — Een geding is niet in staat van wijzen, wanneer daarin gewezen is een interlocutoir vonnis, waarbij de eindbeslissing wordt afhankelijk gesteld van liet al of niet afleggen van een bij dat vonnis opgelegden beslissenden eed.

Het voorschrift van art. 133. al. 3 B. R., isi niet gegeven op straffe van nietigheid. Rechtb. Rotterdam. 7660. 2.

Staatsalmanak Nederlandsche — voor iedereen, door H Pvttersen Tz. 7669. 4. 7

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1901. V. V. 7638. 1. Mem. v. Antw. 7639. 1 ; voor het diensti. 1902. 7644. 1. V. V. 7658. 1. M. v. A. 7665. 1.

Staatsblad. Register op het — door Mr. J. W. Belinfante. 7669. 3.

— Volledig register op het — door Mr. J. W. Belinfante 7589. 4.

Staatsburgerschap en Wereldburgerschap door Prof. Mr. D.

Josephus Jitta. 7537. 4.

Station. — Zie Spoorwegen. 7642. 1.

Steen. (C. G.) Handboekje voor Notarissen en Candidaat-Notarissen. 7543. 4.

Steenkolen. — Zie Koop en Verkoop■ 7591. 2 ; 7595. 3.

Stellingwerf. (A. H.) ca. H. G. Stellingwerf. 7543. 2.

Sterke drank. — Zie Vereenigingen. 7635. 2.

Stieren. — Zie Onrechtmatige daad. 7599. 3.

Stilzwijgen. — Zie Lastgeving. 7612. 2.

Stipriaan Luiscius. (Mr. J. M.) Wie is de afzender ? 7538. 4.

— Stellingen. 7540. 4.

— De oorlog en het scheidsgericht. 7547. 4; 7561. 4.

Stoomboot. — Zie Verzekering. 7647. 1.

Straatschenderij. — Niet elke niet noodzakelijke handeling, waaruit nadeel kan voortvloeien, kan als eene baldadigheid worden aangemerkt, maar daartoe wordt vereischt, dat de dader gehandeld heeft met den wil om baldadig te zijn, d. i. om kwaad te doen, zonder zich rekenschap te geven van of ziph te bekommeren om de gevolgen, die zijne handeling zou kunnen hebben. H. R. 7528. 1.

Strafbeding. •— Interpretatie van een dubbelzinnig beding.

Waar eene poenalite-it van 200 gulden bedongen is „wanneer eene partij, al is het ook maar eene enkele voorwaarde der overeenkomst niet nakomt, zonder dat die overeenkomst voo-r den verderen duur, door die betaling eenige verandering

ondergaat", moet men veeleer aannemen dat in den loop van het contract slechts ééne boete kan verbeurd worden, al heeft die partij het in hare macht om zich door de betaling van die som van 200 gulden aan de verplichtingen der overeenkomst te onttrekken vóór den tijd dat deze ophoudt.

De strengere opvatting der andere partij zou zoo ver strekkende gevolgen hebben, dat de mildere uitlegging va-n het beding in geschil moet aangenomen worden op grond van art. 1385 B. W. Rechtb. Maastricht. 7632. 2.

— Het beding: „Wanneer contractant (geintimeerde) zich, al is het ook maar aan eene enkele conditie van dit contract niet houdt, zal hij aan appellante op de eerste aanmaning eene boete te betalen liebbein van f 200, echter zonder dat deze overeenkomst, voor den verderen duur door deze betaling eenige verandering ondergaat", moet niet, zooa-ls de Rechtbank besliste, worden uitgelegd in dien zin dat bij herhaalde overtreding slechts eenmaal boete was verschuldigd, maar heeft de beteekenis, dat meerdere boeten verschuldigd zijn, mits telkens bij overtreding is aangemaand om de boete te voldoen.

Ontzegging der reconventioneele vordering voor zooverre de schadevergoeding betreft, omdat geen in mora stelling heeft plaats gehad; toewijzing der vordering tot ontbinding deiovereenkomst. Exceptio non adimpleti contractus. Hof 's Hertogenbosch. 7672. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. 7632.)

Straffen en strafrechtspleging ten aanzien van jeugdige personen, door Mr. W. F. van Meurs. 7616. 4.

Strafrecht. (Tijdschrift voor) — Dl. XIII, afl. 5 en 6 7581. 3.

Dl. XIV, afl. 1, 7$L!5. 3; afl. 2. 7637. 3; afl. 3. 7662. 3.

Strafrecht. (Wetboek van) ■— Art. 37. H. R. 7665. 3.

— Art. 48 1°. —. H. R. 7587. 2.

— Art. 52 —. H. R. 7561. 1.

— Art, 54 —. H. R. 7579. 1.

— Art. 56 —. H. R. 7545. 1.

— Art. 82 —. H. R. 7570. 2.

— Art. 138 —. 7636. 2 ; 7680. 2.

— Art. 141 —. 7556. 3 ; 7650. 3.

— Art. 196 . Het instellen van een onderzoek en het doeiv van vragen onder het in strijd met de waarheid voorgeven, dat men veldwachter is, een ambtenaar belast met het opsporen va-n strafbare feiten, moet geacht worden te zijn een daad, behoorende tot een ambt, dat men niet bekleedt, zulks geheel afgezien van het onderwerp van dat onderzoek en die vragen. Rechtb. Arnhem. 7538. 2.

— Art. 225 —. 7535. 3; H. R. 7557. 1; H. R. 7562. 2.

— Art. 247 —. H. R. 7569. 1

— Art. 261 —. H. R. 7579. 1.

— Art. 266 —. 7616. 3 ; 7681. 2.

— Art. 288 —. H. R. 7635. 1.

— Art. 304 2°. —. H. R. 7537. 2.

— Art. 306 —. 7660. 3.

— Art. 307 —. 7599. 3; 7627. 2.

— Art, 308 —. 7643. 1.

— Art. 310 —. 7662. 2.

— Art. 311 1°. —. H. R. 7603. 2.

— Art. 321 —. 7552. 2.

— Art, 326 —. 7668. 3.

— xj.rt. 329 2°. —. 7532. 2: H. R. 7559. 1.

— Art. 337 —. 7639. 2.

— Art. 341 7658. 1. (Bijv.)

— Art, 360 —. 7535. 3.

— Art. 418 —. 7623. 3.

—. Art. 424 —. H. R. 7528. 1.

— Art. 427. n°. 6 —. H. R. 7597. 1.

— Art. 436 —. 7665. (Bijv.)

— Art. 438 —. H. R. 7540. 1.

— Art, 443 —. 7658. 6.

— Art. 446 —. H. R. 7652. 1.

— Art, 460 —. H. R. 7557. 1.

— Wijzigingen in het Wetboek va-n —. (Hoofdartikel) 7657. 1.

STRAFvloRDiERiNG (Wetboek van) —. Art. 8. 7586. 4; 7650 3

— Art. 41 —. H. R. 7537. 2.

— Art. 53 —. H. R. 7537. 2.

— Art. 54 —. H. R. 7537. 2.

— Art. 87 —. H. R, 7634. 1.

— Art, 143 —. 7532. 2; H. R. 7539. 2; H. R 7540 1- H R 7678. 1.

— Art. 144- —. H. R. 7618. 1.

-- Art, 162 1°. —. 7618. 4.

— Art, 169 2e lid' —. H. R. 7602. 1.

— Art. 177 —. H. R. 7545. 1; H. R. 7614. 2; H R. 7651. 1

— Art. 188 —. H. R. 7663. 1.

— Art. 202 —. 7639. 2.

— Art. 204 —. H. R. 7614. 2.

— Art, 217 —. H. R. 7592. 1.

— Art. 221 —. H. R. 7526. 1; H. R, 7531. ü ; H. R 7568 1 • H. R. 7619. 2.

— Art. 222 —. H. R. 7568. 1.

— Art, 223 —. H. R. 7568. 1.

— Art. 237 —. H. R. 7564. 1.

— Art. 247 —. H. R. 7619. 2.

— Art. 375 —. H. R. 7594. 1.

— Art, 398 —. 7603. 3; H. R, 7630. 1.

— Art, 401 —. 7603. 3.

— Art, 407 2°. —. H. R. 7549. 1.

— Art. 408 —. H. R. 7620. 1.

—- Art-. 427 —. H. R. 7555. 2.

Strüter. (F. M.) ca. Societé Anonyme de 1'Ile Adam. 7612. 1.

Strikte uitlegging. — Zie Inlichtingen. H. R. 7612. 2.

Strooperij. — Zie Medeplichtigheid. H. R. 7587. 2.

Stukken. — zie Akte van erkenning. 7584. 2. Beleediging. 7534. 2; Processtukken. H. R. 7676. 1.

Stuwage. — Zie Bevrachtingsovereenkomst. 7623. 2.

Sublimaat pastilles. — Zie Geneesmiddelen. 7551, 2.

Subrogatie. — Stuit de vordering van den in de rechten des verhuurders gesubrogeerden borg a fortiori af op de verjaring, waarop de verhuurder zelf zich met vrucht zou hebben kunnen beroepen? — Ja. Rechtb. 's-Hertogenbosch. 7593. 2.

— Zie lndeplaatstelling. 7629. 2.

Substituut officier. — Zie Brandweer. 7656. 3.

Sitccesste. (Recht van) -— Zin en strekking van art. 2bis der

wet op het recht va-n successie en overgang bij overlijden.

Wat in liet 3e lid van dat artikel te verstaan onder „gemeerschappelijke goederen''.

Toepasselijkheid van art. 61, 3e lid der voormelde wet H R 7593. 1.

— Niet naar het tijdstip der schenking, maar naar het tijdstip van het overlijden des erflaters moet worden beoordeeld, of door hem een met recht van successie belastte schenking is gedaan onder voorbehoud van vruchtgebruik (art. 10 Wet 24 luei 1897, no. 154, tot nadere regeling van liet recht van successie) .