Vrijdag, i Februari 4901.

IV. 7539.

WEEKBLAD VAN HET RECHT.

RECHTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

DRIE-EN-ZESTIGSTE JAARGANG.

JUS ET VERITAS.

Dit Blad verschijnt des Maandags, Woensdags en Vrijdags. — Prijs per jaargang / 20; voor de buitensteden Iranco per post met / 1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers, Gebr. Belinfante te s-Gravenhage (2e Wagenstraat 100).

Het auteursrecht ooor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de Wet van '28 Juni 1881 (Stbl. n". 124).

WETGEVING.

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL Slaatsbegrooting voor het dienstjaar 1901.

memorie van antwoord.

(Zie het Voorloopig' Verslag in ons vorig nommer).

§1. Beleid en werkzaamheid der Regeering. Het was der Regeering aangenaam te vernemen, dat door vele leden gunstig wordt gedacht over hare werkzaamheden en waardeering is uitgesproken over haar beleid. Des te meer doet het haar leed, dat onder dezulken die alzoo oordeelden eenigen zich

teleurgesteld gevoelden over het uitblijven van wetteujKe iegelingen, waaraan zij groot gewicht hechtten. Daartoe behoorde de regeling der administratieve rechtspraak en de wijziging van het Wetboek van Koophandel, benevAns de regeling van het recht van enquête voor de Eerste Kamer. Bij de gebleken werkkracht der Regeering meenden deze leden grond te hebben gehad om te verwachten, dat met betrekking tot deze en andere onder, werpen, voorstellen zouden, zijn ingediend.

Hierop kan slechts geantwoord worden, dat degenen, die deze verwachting gekoesterd hebben of de werkkracht der Regeering hebben geschat op een onbereikbare hoogte, öf zich geen duidelijke voorstelling hebben gemaakt van den omvangrijken arbeid, aan do regeling der verschillende hierboven genoemde onderwer. pen verbonden. Iets dergelijks kan geantwoord worden aan de leden, die der Regeering een grief maakten van de betrekkelijk late indiening der gewijzigde Drankwet. Deze leden zagen voorbij, hoeveel legislatieven arbeid juist de Departementen, van wie dat wetsvoorstel is uitgegaan, in den laatsten tijd te verrichten hadden. #

De meening van sommigen, dat de Regeering bij het opstellen en uitvoeren van haar werkplan zich te uitsluitend heeft vastgehouden aan de uitspraken der Liberale Unie, kan niet als ge. grond worden erkend. Zij heeft zich daarbij alleen laten besturen door hare opvatting van het- algemeen, belang, en het is haar tot heden niet gebleken, dat zij bij het opstellen van haar werkplan heeft gedwaald.

Aan de uitvoering der bestaande wetten wordt steeds zooveel mogelijk .de hand gehouden. Het gemis eener poenale sanctie op het verbod om verlotingen te houden is een, leemte in onze stiaf. wet, waarin voorzien wordt door het voorgestelde nieuwe artikel 457 bis.

§ 4. De Minister van Justitie — dit blijkt duidelijk uit het zinverband — heeft alleen willen zeggen, dat er meer dan een begrip van, zedelijkheid bestaat. De juistheid van dit laatste zal toch moeilijk betwist kunnen worden.

Naar aanleiding van het -op 5 December 1900 door den ondeigeteekende in de Tweede Kamer gesprokene, rees bij eenige le. den het vermoeden „dat deze Regeering den schijn zelfs wil mijden, de Christelijke opvatting der zedelijke beginselen te huldigen". Dienaangaande zij opgemerkt, dat- in de bedoelde rede noch van de Christelijke, noch van eenige andere opvatting der zedelijke beginselen, noch van die beginselen zelve met een woord is gerept. Ook het- beginsel der volkssouvereiniteit bleef

onaangeroerd.

bes'tu^r ë rJ1]"? ^'j algemeenen maatregel van tusschen m , hierbij aangeteekendé is het verschil

Naar «el-in 1 1 +*1 8en n'et genoeg in het oog gehouden, maatregelen win 1?™ derv. wetgeving lek uitbreidt zijn meer mtast datdl5 alSemeen bestuur noodig. Daaruit volgt allerminst dat de Regeering er naar „streven" zou, regelingen bij algemeenen maatregel van bestuur te doen geschieden.

8 13. Redactie wetsontwerpen. Gaarne zal worden oa ei Mogen of voldaan kan worden, aan den gegeven wenk.

HOOFDSTUK IV. (Justitie).

Algemeene beschouwingen.

i V erkzaamheid. Dat de werkzaamheid van onder?«n« fir zich b'j .voorkeur zou bewegen op sociaal gebied is sclirpvm ln,^' welk in zoover ook door hem kan worden onderverder iniaar ^lle overtuiging de sociale belangen zich

ver en wpa! 6n recbtsbetrekkingen tusschen werkge¬

ledeond^SS; Bre,lder inderdaad de verschil-

„ieninir jn -i-inmprti m c'e afdeelingen voor wettelijke v-oor-

WpI is waar'hp ft zlJn Sebracht, alle van sociale beteekenis.

Wel is waar hee tondergeteeken.de medegewerkt tot het tot stand

komen van de Ongevallenwet en de voorbeding der Woningwet, maar dit heeft hem niet verhinderd aan onderwerpen van meer uitsluitend jundischen aard zijne aandacht te wijden. Verschalende ontwerpen zijn nog bij de Staten-Generaal Aanhangig, üe Kinderwetten, de herziening der Notariswet een wetsontwerp tot regeling der vicaneën, het Militair Strafrecht en eene novelle van het Strafwetboek. Het advies van den Raad van State over het arbeidscontract is dezer dagen bij zijn Departement ingekomen. Eene herziening van het Wetboek van Strafvordering ligt grootendeels gereed. Het zoude inderdaad niet van beleid blijk geven en bovendien boven zijne krachten gaan, indien ondergetekende nog eene herziening va.ni het zeerecht of de naamlooze vennootschappen had ter hand genomen. De urgentie van deze

hervormingen, betwist hij niet, doch hij brengt in herinnering, dat de ontwerpen door hem voorbereid, door zeer velen eveneens zeer dringend werden verlangd. Juist het feit, dat aan dezen eisch tot zekere hoogte is voldaan, schuift de andere gewenschte regelingen niet naar achter, maar naar den voorgrond.

Dat bouwondernemingen onder de bestaande wet op voordracht van den ondergeteekende de Koninklijke bewilliging erlangen,, geschiedt in overeenstemming met de beslissingen van zijne voorgangers aan het Departement, op grond van, de onafwijsbare eischen van. het maatschappelijk verkeer. Het is den, ondergeteekende niet bekend, dat dusdoende in. strijd zou worden gehandeld met- eene gevestigde jurisprudentie van den Hoogen Raad deiNederlanden.

De ondergeteekende verklaart zich gaarne bereid om elke klacht over gebrekkig toezicht op de toepassing van de in het Voorloopig Verslag bedoelde tarieven van kosten te onderzoeken en bij gegrondbevinding zoo mogelijk maatregelen daartegen te nemen. Dat eene herziening dier tarieven wensche'ijk zou zijn is hem niet gebleken.

Een wetsontwerp tot verzekering van de veiligheid van het verkeer op de openbare wegen is reeds bij de Staten-Generaal aanhangig.

§ 2. Handhaving der wetten. Aan de uitvoering der bestaande wetten wordt, gelijk reeds in het antwoord op de algemeens beschouwingen op de Staatsbegrooting is medegedeeld, steeds zooveel mogelijk de hand gehouden.

De ondergeteekende meent te mogen betwijfelen dat zoo in. derdaad hier en daar overtreding van sommige wettelijke voorschriften straffeloos geschiedt, zulks een gevolg zou zijn van de bij de bedoelde circulaire aan de ambtenaren van het Openbaar Ministerie gegeven wenken.

Veeleer meent hij te mogen veronderstellen dat de reden, van niet vervolging moet worden gezocht in de omstandigheid dar vele overtredingen uit den aard der zaak moeilijk te constatee,ren zijn.

§3. Handelsmerken. Do -regeling van de proceduie betreffende handelsmerken is —- alleen met aanwijzing van ééne Rechtbank voor alle zaken ter bevordering van eenheid in de rechtspraak ■— bij, de wet van 1893 overgenomen uit die van 1880. welke regeling tot eerstgenoemd jaar niet verkeerd was gebleken.

Sedert de werking der nieuwe wet is evenwel inderdaad meermalen ondervonden, dat het middel van cassatie in vele gevallen niet kan worden toegepast omdat het verschil, zooals het in het vonnis der Rechtbank is beslist, niet vatbaar is voor eene behandeling in cassatie. Feitelijk beslist dus de Rechtbank in den regel in hoogste ressort.

De vraag of hierin verandering wenschelijk is verdient onge¬

twijfeld ernstige overweging, docli zij komt den ondergeteekende niet zóó urgent voor, dat hare beantwoording niet zou kunnen wachten tot het oogenblik waarop wellicht, toch om andere redenen,, enkele wijzigingen in de Merkenwet zullen moeten gebracht worden. Dat oogenblik kan zijn aangebroken indien de herziening van de internatonale conventie van Parijs van 1883, onlangs ter conferentie van gevolmachtigden der betrokken Staten te Brussel tot stand gekomen, door de Wetgevende Macht zal zijn goedgekeurd.

Bij diezelfde gelegenheid zal dan tevens kunnen worden overwogen of -de behandeling in raadkamer al dan niet behoort te worden bestendigd.

Indien de jurisprudentie hier te lande ten aanzien van het gebruiken van een woord als handelsmerk er toe, leidt, dat den rechthebbende op het merk minder zekerheid is gewaarborgd dan in. het buitenland daaraan pleegt te worden verleend, is de oor. zaak daarvan niet zoozeer in de wet te zoeken als wel m de gebleken zienswijze van den rechter. De wet laat dezen geheel vrij

i dit kan ook niet wei ancwis "v . "

■d dienen kan ter onderscheiding van iemands waren van

die van anderen, dan wel ot dat, wooxu, — -j-- ZÏ-tZ

den handel gebruikelijke naam van de waar, met dat ka^ter van handelsmerk draagt. Het s mogelijk dat de ^htersonüjls wat gereedelijk in laatstgemelden «n beslist, en dat hij tetiek^ kelijk geringe afwijkigen in de spelling van een woord voldoende acht om hel niet meer als in hoofdzaak overeenstemmendemet het oorspronkelijk woord te beschouwen, de wet kan. daartegen niet in het algemeen waarborgen geven, daar elk geval op ziüi

zelf moet beoordeeld worden. . . ^ •

Een buitenlan.dsch inschrijver moge door die jurisprudentie eene enkele maal worden teleurgesteld, moeilijkheden met de andere tot de conventie toegetreden Staten zijn daaruit met te vreezen, omdat aan den eisch dier conventie — gelijke bescherming en gelijke rechtsmiddelen tegen schending van rechten als aan nationalen zijn toegekend — door de Neder an se ie w ten volle is voldaan.

§ 4. Veldarbeid der gevangenen. Wat aangaat liet door hem ingenomen standpunt ten aanzien, van het denkbeeld om gevangenen veldarbeid tot ontginning te doen verrichten veroorlooft de ondergeteekende zich te herinneren a ' '

de Memoriën van Beantwoording op de Voorloopige Verela# n der Tweede Kamer over het iVde hoofdstuk der staatsbegrooting voor het vorige jaar en voor dit jaar is medegedeeld dat dit denkbeeld hem in meer dan één opzicht aantrekkelijk JS, doch da-t de toepassing in een stelsel van cellulaire opsluiting volgens d-j thans hier te lande geldende bepalingen, geene plaats vindt Voorts dat hij den tijd voor het toegezegde nader onderzoeknaar de wijze van toepassing en de resultaten, daarvan m andere landen, waaronder dan in de eerste plaats Denemarken, nog met

— en

WOOl'

gekomen acht-, doch dat het zijn voornemen is dit onderzoek te doen voorafgaan aan de bewerking van eene nieuwe wet tot vaststelling van de beginselen van hot gevangeniswezen, welke te zijner tijd in aansluiting aan het wetsontwerp tot wrijziging van het Wetboek van Strafrecht zal worden ter hand genomen. Van een bepaald oordeel omtrent de geschiktheid van den stedeling voor zoodanigen arbeid en omtrent de te verwachten, uitkomsten wenscht hij zich in afwachting van het bedoeld onderzoek alsnog te onthouden. Het is wellicht niet ondienstig hieraan toe te voegen, dat naar het ondervangen van bezwaren, die de particuliere nijverheid van den gevangenisarbeid ondervindt, inmiddels reeds op andere wijze en met goed gevolg ernstig wordt gestreefd.

§ 5. Memoriën van successie. Betreffende deze aan. gelegenheid is sedert eenigen tijd eene gedachtenwisseling gevoerd met den Minister van. Financiën, welke nog niet is gesloten.

De in het Voorloopig Verslag medegedeelde opgaven in het „Correspondentieblad voor Sneek en omstreken" schijnt op eene vergissing van 'de zijde van dat- blad. te berusten ; met het oog op art. 29 a der Successiewet komt het zeer onwaarschijnlijk voor, dat deze opgave vanwege het Kantongerecht zou zijn verstrekt. Intusschen heeft de ondergeteekende een onderzoek doen instellen.

Ilde Afdeeling.

Kosten van de rechterlyke macht.

De ondergeteekende heeft in, het feit, dat de griffier van liet Geiechtshof te Amsterdam tevens nd der Tweede Kamer is, geene aanleiding kunnen vinden tot. het instellen van een onderzoek omtrent do vraag, of een der substituut-griffiers bij gemeld Hof kan worden gemist.

Hij veroorlooft zich de vraag: of het aanbeveling zoude verdienen telkens wanneer een lid van de rechterlijke macht, een ambtenaar van het Openbaar Ministerie of een griffier tot lid van de Tweede Kamer werd gekozen, tot wetswijziging te be¬

sluiten

Dat de deurwaarders dikwerf een vol jaar op de terugbetaling hunner verschotten moeten wachten, is minder juist. Hunne ingediende declaratiën bestaan in salaris voor gerechtelijke verrichtingen in strafzaken en in afstandsgeld, indien zij zich voor die verrichtingen naar elders moeten begeven. Het zal wel geen betoog behoeven dat met die voldoening van declaratiën wegens gerechtskosten in strafzaken in het algemeen enkele maanden moeten verloopen, daar toch elke declaratie, en het getal in elk jaar bedraagt enkele duizenden, aan de verificatie bij het Departement van Justitie moet worden onderworpen, om vervolgens door de Algemeene Rekenkamer te worden onderzocht en door het Departement van Financiën te worden betaalbaar gesteld. Indien deurwaarders zijn te noemen die een vol jaar op betaling hebben gewacht, dan zullen zij de oorzaak daarvan wel aan zich zeiven te wijten hebben, door niet te voldoen aan art. 43 van het Koninklijk besluit van 18 December 1874 (Stbl. n°. 212) waarbij is voorgeschreven, dat de declaratiën worden ingediend ca afloop van ieder kwartaal of na afloop van ieder halfjaar,

Vde Afdeeling.

Kosten van algemeene of Rijkspolitie.

Op grond van de in het Voorloopig Verslag aangevoerde reden meent ook de ondergeteekende de gewraakte verhouding 'tusschen Rijks- en Gemeentepolitie, voornamelijk ten platten lande onbesproken te kunnen laten.

De uitgaven gedaan tot opsporing der bedrijvers van strafbare feiten, voor zoover de kosten kunnen in aanmerking komen, worden op gemakkelijke wijze terugbetaald door afgifte "van een mandaat op den betaalmeester. Om tot verevening te kunnen geraken is indiening van eene declaratie, belegd voor zooveel noodig van bewijsstukken, onvermijdelijk.

Maar die uitgaven, zullen ze voor verevening vatbaar zijn, moeten zijn, gedaan op wettige wijze door het daartoe bevoegd gezag. In het algemeen is het dus moeilijk voor tegenspraak vatbaar, dat kosten, welke in strijd met de deze materie beheerschende wettelijke voorschriften zijn gemaakt, niet kunnen, worden vergoed.

De omstandigheden kunnen echter in een biizonrW rro^.1

dien aard zijn dat uitzondering op dezen algemeenen regel mag w-orden toegelaten. Of daartoe in het geval dat men hier" op het oog heeft aanleiding bestaat, wil de ondergeteekende gaarne nader overwegen.

Vilde Afdeeling.

Kosten der Rijkswerkinrichtingen.

a De ondergeteekende meent er op te moeten wijzen dat het bestaan der Rijkswerkinrichtingen Veenliuizen is gegrond op de wet. Wijl voor verreweg het grootste deel in de behoefte i aldaar in eigen beheer wordt voorzien, zijn de kosten ook wat de stichting en inrichting van gebouwen betreft, betrekkelijk zeer matig te achten. J

b Bij de aanbesteding op 20 November 1900 van de leverintr van gesmolten rund-vet gort, groene erwten en bruine boonen ten behoeve der bevolking van de gevangenissen, Rijksopvoe dingsgestichten en de Rijkswerkinrichtingen, w-erd alleen het eerste artikel ook voor Veenhuizen aanbesteed, om de aanbes'e ding van zoodanige,, omvang te maken, dat voor deze belangrijke behoefte mededinging van groothandelaars kon word® verwacht. Voor andere artikelen is eene splitsing van dè atn