O. dat de vier eerstgenoemde gedaagden eerst na de conclusie van eiscli zich. beireid hebben verklaard de van hen gevraagde bijdragen te betalen en zij niet hebben tegengesproken, dat zij vroeger daartoe ongenegen waren;

O. dat zij daardoor dit proces hebben noodig gemaakt en oorzaak zijn, dat de proceskosten zijn gemaakt, waarom zij bij toewijzing van de tegen hen ingestelde vordering in de kosten daarvan behooren te worden ver oordeeld;

Gezien de artt. 376 en 379 B. W. en 56 B. R,:

Recht doende enz.;

Veroordeelt de gedaagden M. W. de Jong en haren echtgenoot M. Helienga aan de eischeres te betalen voor levensonderhoud eene wekelijksche bijdrage van fl.50;

Veroordeelt de gedaagden G-. W. de Jong en haren echtgenoot D. Reitsma aan de eischeres te betalen voor levensonderhoud eene wekelijksche bijdrage van f' 1.50;

Veroordeelt den gedaagde W. W. de Jong aan de eischeres te betalen, voor levensonderhoud eene wekelijksche bijdrage van 7o centen;

Veroordeelt den gedaagde Y. W. de Jong aan de eischeres te betalen voor levensonderhoud eene wekelijksche bijdrage van 25 centen;

Veroordeelt ieder dezer vier gedaagden in 1/5 gedeelte der kosten van het geding (waarvan het aan zijde van eischeres tot aan dit vonnis gevallen bedrag wordt vastgesteld op f 40) ;

Ontzegt eischeres hare tegen de gedaagden J. W. de Jong en J. E. de Vries ingestelde vordering;

Veroordeelt haar in de daarop gevallen kosten.

INGEZONDEN BIJDRAGEN.

bracht. Volgens de tegenovetcgeeteidei opinie zou dit laatste reeds kunnen geschieden na 3 + 1+1 + 1= 6 verzuimen.

Ter geruststelling van hen die zouden willen aanvoeren, dat het op deze wijze zoo lang zou duren, voordat tot vervolging kan worden overgegaan, wensch ik vooreerst er aan te (herinneren, dat de wetgever ook die groote haast bij relatief schoolverzuim niet gewild heeft, de strafvervolging als laatste, eenig overgebleven, dwangmiddel willende toepassen. Doch in de 2de plaats kan ik uit de koitstondige praktijk der meergenoemde wet reeds de mededeeling doen, dat de bij: mij ingekomen processen-verbaal bijna zonder uitzondering tallooze verzuimde schooltijden constateeien, waaruit ik de misschien wat voorbairige conclusie trek, dat zij die voor 't Kantongerecht verschijnen degenen zijn, die zich van de geheele wet niets aantrekken, terwijl zij, die hunne kinderen zoo nu en dan wegens futiele iredenen, uit de school houden, door de administratieve behandeling tot inkeer worden gebracht.

Hoogachtend,

Uw dw.

Roermond, 11 Juli 1901. A. A. Cnopius,

Met deze repliek sluiten wij in ons blad de debatten over de daarin door den geachten inzenden aanhangig gesmaakte1 quaastie.

Redactie.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Door de Arrond.-Rechtbank te Haarlem is, ter vervulling eener vacature van rechter in dat college, opgemaakt de navolgende alphabetische lijst van aanbeveling :

Mr. W. H. van Nes van Meerkerk;

Mr. Z. W. Straatman;

Jhir. Mr. R. de Marees van Swinderen,

rechters, de eerste en derde in de Arrond.-Rechtbank te Alkmaar, de tweede in de Arrond.-Rechtbank te Almelo.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

De bevoegdheid der besturen van coöperatieve v e t e e n i g i n g e n.

Over dit onderwerp gaf volgens de „Frajnkf. Zeitung" het Duitsohe Reichsgericht onlangs een interessant arrest. De Duitsche wet op de coöperatieve vereenigingen van 1 Mei 1889 zegt: „Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging in en buiten rechte". Nu was het bestuur eener coöperatieve vareeniiging tegen een vroeger mede-bestuurslid een proces begonnen, en zette dit door hoewel de algemeene vergadering een besluit nam om van de zaak af te zien. Het bestuur werd op grond van dit besluit niet-ontvankelijk verklaard in eerste instantie maar het Reichsgericht vernietigde dit vomiis op de volgende overwegingen :

„De bevoegdheid van het bestuur om de vereenigrng te vertegenwoordigen kan niet ontnomen noch beperkt worden bij besluit der algemeene vergadering voor zoover hef de verhouding met derden betreft.

Wel is het bestuur t e g en o ver de vereeniging verplicht, zich te houden binnen de perken, door statuten of besluiten der algemeene vergadering gesteld, en is het gehouden aan de vereeniging de schade te vergoeden, uit eventueele machtsoverschrijding voortvloeiende, maar tegenover d e r d e n kan zij zich op dergelijke beperkingen niet beroepen; tegenover hen blijft het bestuur vertegenwoordiger der vereeniging. Uit den samenhang en de geschiedenis der wet volgt nl. dat een overtreding der voorschriften, voorkomende in statuten of besluiten der algemeene vergadering, waarbij het bestuur wordt beperkt in zijn bevoegdheid om de vereeniging te vertegenwoordigen naar buiten, alleen inwendige rechtsgevolgen heeft tusschen het bestuur en de vereeniging".

Deze uitspraak is, vergissen wij ons niet. ook vooir ons van belang. In de wet op de coöperatieve vereenigingen van 17 Nov. 1876 lezen we nl. (art. 9 al. 2):

Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging in en buiten rechten.

Waarop in onze wet uitdrukkelijk volgt:

Afwijking bij de statuten van het bij dit artikel bepaald^ is niet geoorloofd.

Wanneer dus eene coöperatieve vereeniging een handeling van haar bestuur zooveel mogelijk ongedaan wil maken tegen oen wil van dat bestuur, kan zij volgens deze uitspraak tegenover derden niet volstaan met een casseerend besluit te: nemen in een algemeene vergadering, maar moet zij tevens, gebruik makende van art. 9 al. 2, de onwilligen ontslaan, een nieuw bestuur benoemen, en door dat nieuwe bestuur zooveel mogelijk de gevolgen dei gewraakte handeling doen neutraliseeren.

" („Sociaal Weekblad ).

~ ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELINFANTE te 'sGravenhage,

is verkrijgbaar:

JOAN VAN DEN IIONERT Thz.

FORMULIERBOEK

der

onderscheidene Aeten behoorende tot de

Burgerlijke Rechtsvordering,

(terzleii en vermeerleri ioor Irs. J. Heemskerk Az. ei &. Belinfante) VIERDE DRUK

Omgewerkt, met inachtneming van de jongste wijzigingen in het Wetboek gebracht,

door

Mr. J. A. FOEST, Advocaat en Procureur te Amsterdam, Mr. D. E. LIONI, Advocaat en Procureur en Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam en Mr. Lod. S. BOAS, Advocaat en Procureur te Amsterdam.

Prjjs: gebonden f 11.

LEERPLICHT.

Geachte, Redactie!

Nu mijne beide ambtgenooten te Zutphen en te Ari^em mijne beweringen over de toepassing der Leerplichtwet (W. '59») de eerste geheel, de tweede voor de helft besteeden hebben, is mij gebleken dat ik bij het schrijven van mijne mededeeling uit het oog heb 'verloren, clat er zich in deze quaestie twee casusposities

voor kunnen doen. ..... • ,

1°. Het geval, dat een of twee schooltijden zrjn verzuimd, nadat eene aanzegging volgens art. 21 § 3 is toegezonden, beschouwd onafhankelijk van vroeger schoolverzuim, gelijk dit in dedagvaardin g der voor het Kantongerecht Apeldoorn behandelde zaak is omschreven. Over dit gedeelte der quaestie, in hetwelk mijn collega uit Aanhem mij bijvalt, mijn Zutphenschen ambtgenoot van antwoord te dienen, kan ik achterwege laten, omdat heden door mij cassatie is aangeteekend tegen een vonnis van den kantonrechter te1 Roermond, op 10 Juli jl. in dergelijke zaak gewezen. Hoewel deze kantonrechter, conform mijn requisitoir, den beklaagde van alle rechtsvervolging ontsloeg, heb ik gemeend, om 't belang der zaak, hoogere voorziening te mogen inroepen.

2°. Het 2de geval zal echter door dit cassatieproees waarschijnlijk niet beslist worden, daarom dienaangaande nog^ een enkele opmerking. Het betreft dan een schoolverzuim gepleegd nadat de a&nz&ggkig volgens art. 21 § 3 is toegezonden terwijl twee schoolverzuimen hebben plaats gehad binnen de 2 maanden voor dit laatste verzuim, doch deze 2 schoolverzuimen beide vallen voor de toezending der aanzegging.

Begrijp ik nu mijne bestrijders wel, dan schuilt ons veiscM van opinie hoofdzakelijk daarin, dat zij een schoolverzuim overtreding der Leerplichtwet noemen, terwijl ik miji eene overtreding der Leerplichtwet (nl. in den zin van overtiedrng = strafbaar feit) niet anders kan voorstellen dan bestaande uit minstens 3 schoolverzuimen. Waar nu in deze wet in de toepasselijke artikelen gesproken wordt van eene overtreding, die1 omschreven» en voor die o m s o h r ij v i n g verwezen woirat naar art. 1 en art. 6 2° (welke artikelen ik mij wederom met denken kan zonder ze te interpieteeien volgens art. 2 2 ) ben ik zoo vrij — al zou het nu niet uitdrukkelijk in de wet uitgedrukt staan dat een nieuwe kring geopend wordt voorloopig in mijne opinie te biijven volharden. Was het tegenovergestelde juist, zoo zouden bv. 2 verzuimen voor de aanzegging komen en eener na; de overtreding dus voor 2/3 voor de aanzegging worden gepleegd, voor 1/3 er na, en door dit laatste verzuim worden voltooid. Misschien is dit ook onwilkeurig, dat in art. 21 telkens gesproken wordt van eene omschreven overtreding, die her h a a 1 d wordt, dus van voren af aan nog eens gepleegd, en niet van eene overtreding, die voortgezet wordt, of waarmede voortgegaan wordt, beide uitdrukkingen, die voor de opvatting mijner tegenstanders zouden pleiten.

Men heeft in de Leerplichtwet eene afscheiding willen maken tusschen de zoogenaamde administratieve behandeling en ^de behandeling in rechten; gaat men nu te werk, gelijk door mijne collega's wordt voorgestaan, zoo kan niet ontkend worden, dat die afscheiding niet gehandhaafd blijft, en men gebruik gaat maken van schoolverzuimen, nog behoorende tot de administratieve behandeling, om tot veroosr deeling door den strafrechter te komen. Gelijk ik reeds in W. 7598 opmerkte, komt men er op dnie wiiza toe, om van een schoolverzuim (en hoe licht kan dat niet voorkomen!) af te laten hangen, of iemand voor den strafrechter gedaagd zal worden; eene strengheid, die allerminst overeenkomt met den wil van een wetgever, die de hulp van üeu rechter alleen als uiterste middel, en na zeer veel voorbereidende maatregelen, onvermijdelijk achtte.

Ik sitel mij niet voor, dat ik door deze nadere explicatie mijner meening mijne collega's zal overtuigd hebben, maar ik ben daaronT voornemens zoo spoedig mogelijk ook omtrent deze quaestie eene beslissing van den Hoogen Raad uit te lokken, niet om misschien de satisfactie te hebben, om gelijk te krijgen, doch omdat deze zaak, gelijk ook Mr. Maris opmerkt, voor de toepassing der onderhavige wet van het hoogste belang m. Gaat men toch van zijne opinie uit, bij de beslissing der vraag, of er dagvaarding zal plaats kunnen hebben, zoo is dit inzicht eveneens geldend bij de al of niet toepassing der administratieve maatregelen, nl. bij de vraag of voor de commissie tot. wering van schoolverzuim kan gedaagd worden, en of de schoolopziener zijne aanzegging volgens art. 21 § 3 kan toezenden want ook daaromtrent staat steeds in de wet als voorwaarde „het plegen dev in art. 1 en art. 6 sub 2 omschreven overtreding . Volgens mijne lezing kan men dus eerst voor den strafrechter komen na 12 verzuimde schooltijden, te weten 3 verzuimen voordat de schoolopziener zijn aanmaning kan verzenden (art. 21 § 1) 3 verzuimen voordat de commissie tot wering van schoolverzuim op kan treden (art. 21 § 2), 3 verzuimen voordat de aanzegging van art. 21 § 3 kan verzonden warden en 3 voordat (mndelij k zullen mijne bestrijden zeggen) eene dagvaarding kan worden uitge¬

By GEBB. BELINFANTE, te 's Gravenhage,

zijn verschenen:

De Eaillissementswet

verklaard door

Mr W. L P. A. MOLENGRAAFF,

Hoogleeraar te Utrecht.

Prijs geb. f 12.

Ontwerp van Wet

op het

Faillissement en de Surséance van betaling.

Dit werk bevat de Handelingen tusschen de Begeering en de Staten-Generaal omtrent de faillissementswet.

Prijs 6 dn. en klapper geb. f 9.50

Faillissementswet, met de wijzigingswet van

6 Sept. 1895 (Staatsblad no. 155) roy. 8» 0.50

Idem idem in 32° 0.30

Wet ter invoering van de Faillissementswet in 32° 0.10 Prof. Mr. D. Josephus Jitta, La Codiflcation du

droit international de la faillite . . 5.25 Mr. J. C. de Marez Ovens, De beginselen van

het Hedendaagsche Faillietenrecht . . 4.90

Ontwerp Staatscommissie Faillissement . 2.25

Handelspapier . . . . .0.60

Vennootschappen . . . 1.75

Wetboek van Koophandel . . . 4.60

Burg. Wetb. 2 boeken, 4 dln., geb. . 11.80

Oudeman, Wetb. Kooph. en Faillissementswet, geb. 1.75 Mr. B. J. Polenaar, Het ontwerp Faillissement

behandeld 1.25

H. M. J. Wattei,, Inleiding tot de beoefening van het Wetb. van Kooph. en Wet op het Faillissement 2.50

Léon's Rechtspraak.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 'sGravenhage, ziet het licht :

Mr. J. A. LElfY

ELFDE SUPPLEMENT

op den tweeden vermeerderden druk van Deel II Afl. 4 (Koophandel).

P r ij s f 2.—.

In dit supplement is opgenomen de jongste Rechtspraak betreffende het Wetboek van Koophandel, de Wel tot invoering der Faillissementswet en de Faillissementswet.

De Bechtspraak op het Wetboek van Koophandel met elf supplementen is thans compleet verkrijgbaar 4 f23.50.

Elk gedeelte van deze Verzameling blijft afzonderlijk verkrijgbaar tegen de volgende prijzen :

Tweede Druk.

I (Mr. E. L. van Emden, Staatsrecht) f 3.75

le—15e vervolg op idem 66.—

II le afl. (Mr. E. L. v. Emdrn, Recht. Org.) 4.—

II 2e en 3e afl. (Mr. C. Asser, Burg. Wetb.) 25.—

le—6e suppl. op idem, door Mr. J. Itombach ... 19.60

II 4e afl. (Mr. J. A. Levy, Koophandel) 10.25

le—Ile supplement op idem 13.25

II 5e afl. (Mr. W. van Rossom Bz., Burg. Rechtsv.) 22.50

le en 2e supplement op idem 4.25

II 6e afl. (Mr. A. Teixeira de Mattos, Strafvorder.) 20.—

le—3e supplement op idem 3.50

II 7e afl. le uitg. (Mr. E. L. v. Emden, Code Pénal) 7.50

II 7e afl. 2e uitgave (Mr. J. van Piaag, Strafrecht) ... 1.—

II 8e afl. (Mr. J. v. Praag, Herzien Wetb. v. Strafv.) 1.50

III le afl. (H. G. W. Briedé, Grondbelasting) 2.—

III 2e afl. (id. Personeele belasting) 4.50

III 3e afl. (id. Recht Patent) 6.25

Derde Druk.

I le afl. (Mr. J. A. Levy, De Grondwet) f 3.25

I 2e afl. (Mr. H. Vos, De Gemeentewet) 10.—

I 3e afl. (Mr. N. Cramèr, De Fabriekswet) 1.—

I 4e afl. (id., De Begraafwet en Ziektenwet) 1.25

I 5e afl. (id., De Arm wet) 1.50

I 6e afl. (Mr. J. Limburg, De Drankwet) 1.'—

I 7e afl. (id., De Onteigeningswet) 2.—

I 8e afl. (Mr. N. Cramer, De Jagtwet) 1-50

I 9e afl. (id., De Veeziekten wet) 0.75

I 10e afl. (id., De Onderwijswetten) 3.—

II 7e afl. (Mr. J. W. Belinfante, Strafrecht) 4.60

III 4e afl. (N. Koomans, Becht Zegel) 1.75

III 5e afl. (Mr. Micheels, Wet Notarisambt enz.) 3.—

III 6e afl. (van Walsem, Wet Vermogensbelasting) 6.25

Gedrukt by F. J. BELINFANTE, roorh. : A. D. SCHINKEL.