Maar nu de in die bestrijding bedoelde bepaling in den door ü als onvvederiegbaar vastgestelden zin wordt hoog gehouden, en voldoening wordt uitgedrukt over het i'eit, dat in het gewijzigd ontwerp, beter dan in het oorspronkelijke, des strafrechters ,,vrijheid om volgens zijne gemoedelijke overtuiging het schuldig of niet schuldig over den beklaagde uit te spreken , werd uitgedrukt, nu mag ik niet nalaten daartegenover de verklaring te stellen en in het kort te motiveeren, dat ik met die voldoening ook thans nog niet kan instemmen.

Tegenover de redactie van een orgaan als het Uwe, dat liet jus in foro voorop stelt, zal ik over de wenschelijkheid om eene wet te toetsen aan haar praktijk niet behoeven uit te weiden. De praktijk nu der Leerplichtwet is kortstondig, maar leerrijk.

Toen ik in mijn beantwoording der derde vraag twee gevallen aanhaalde, nam ik de twee die mij het naast lagen; maar vele ambtgenooten kunnen van erger ondervinding spreken. Daar zijn er, wier eerste processen-verbaal, dateerende van het begin van Maart, 'teerst in deze maand tot berechting brachten (!). En wat is de verontschuldiging, die de beklaagden, als de zaak eindelijk behandeld wordt, 'tliefst te berde brengen? Al te spoedig kennen de belanghebbenden de mazen eener wet; de leerplichtdelinquenteii weten, dat niets hun beter kans geeft dan een beroep op de ,,ernstige omstandigheden" van art. 12 sub 5°. Misschien hebben zij den „storm" der administratieve procedure kalm. over zich heen laten gaan., misschien ook hebben zij bij het Hoofd der 8. en voor de Commissie t. W. v. S. heel andere verontschuldigingen voorgebracht, maar voor den kantonrechter zyn het de „ernstige omstandigheden" van art. 12 sub 5°, die hen noodzaakten hun kind thuis te houden. Zij weten 't, dat na zulk een tijdsverloop geen rechter meer met zekerheid kan nagaan, of die omstandigheid ten aanzien van elke (2) der wellicht opeengestapelde verzuimen bestond, en hopen dan dat in geval van twijfel des rechters „gemoedelijkheid" hen helpen zal. Dat die hoop veelal niet ijdel blijkt, leeren dagelijks de nieuwsbladen, leert ons schoolopzieners telkens de ondervinding. Het- geval, dat ik achter het woord „misschien" beschreef, was geen phantasma: den loop van het onderzoek ter zitting vernam ik aldus uit zeer vertrouwbaren mond; alleen de weinig respectueuse omschrijving van des veldwachters bevestiging gaf ik in mijn eigen woorden. Als nu zulk een behandeling bij een bekwaam, nauwgezet en gunstig jegens'de wet gezind kantonrechter mogelijk is, hoe moet 't dan gaan, als een of meerdere dezer eigenschappen ontbreken? Het schoolhoofd en de commissie 1. W. v. S. weten te beoordeelen door nabijheid in plaats en in tijd, of elk der verzuimen om een der omstandigheden van art. x2, 5° te verschoonen is — de rechter niet.

Mogelijk is 't — ook deze casuspositie is weder op een feit gebaseerd — dat eene moeder wel sommige dagen haar oudere dochter moet thuis houden om op de kleinere kinderen te passen, als zij zelf uit werken gaat (een gebruikelijk geval van „armoede"), maar diezelfde dochter ook thuis houdt, als zij niet uit werken gaat; hoe zal dit den zooveel later oordeelenden rechter blijken? Zelfs het schoolhoofd zal dat na zulk een tijdsverloop als getuige niet op zij n eed ten aanzien van bepaalde verzuimen durven verklaren, al is het hem vroeger door bewijzen, die misschien weder niet voor den rechter zouden gelden, overtuigend gebleken.

Toegegeven voor het oogenblik, dat de bestaande wet den rechter de door U vroeger gewenschte en thans verdedigde onbeperkte vrijheid geeft, dan meen ik, op iets meer grond dan per millesimam consequentian uit de hierboven omschreven praktijk de conclusie te mogen trekken, dat ze hem hoe eer des te beter dient te worden ontnomen.

Terwijl ik U dank zeg vöor de aanzienlijke mij verleende plaatsruimte, verbluf ik met hoogachting,

Uw dw. dr.

Ubbergen, 28 October 1901. H. Ybeheijbn'.

Deze repliek beweegt zich schier uitsluitend op het gebied niet van wat rechtens is, maar van wat rechtens behoort te zijn. Op dat gebied aanvaarden wij geen nieuwen strijd, die te veel van onze ruimte en van onzen beschikbaren tijd zoude vorderen. Met beslistheid echter handhaven wij ten deze: het vroeger door ons ingenomen standpunt tegenover het stelsel van den geachtén inzender, in welk stelsel de rechter, alleen geroepen om de beslissingen van het schooltoezicht te registreeren, niet veel meer wordt dan eene machine om daaraan door eene veroord e e 1 i n g tot straf de vereischte sanctie te verleenen.

Redactie .

(1) Vgl. het door U in n°. 7-652 overgenomen bericht van „de Tijd".

(2) Ook bij toepassing, indien mogelijk, van art. 56 Strafwetboek — art. 91 was ook mij bekend; anders had ik de derde vraag niet gesteld, of haar eenvoudiger kunnen beantwoorden—, blijft toch elk der onverschoonbare verzuimen (na de twee toegelatene) eene overtreding, ten aanzien waarvan de beklaagde het bewijs der „ernstige omstandigheden" leveren moet.

HOOGE RAAD. — BULLETIN.

(Sthafkauer).

Zitting van Dinsdag, 29 October.

Voorzitter, Mr. J. J. vak Meeriïeke.

Behandeld het beroep van:

1°. M. v. d. S. tegen een arrest van het Hof te Leeuwarden. Rapp. raadsh. Clant van der Mijll. Gepleit door Mr. J. A. de Ranitz. Conclusie bepaald op 11 November.

2°. D. B. tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. Rapp. raadsh. Hanlo.

3°. M. L. B., wed. C. A. B. tegen: een vonnis van den kantonrechter te Breda. Rapp. raadsh. Guljé. Adv.-Gen. Ort concludeert tot vernietiging van het aangevallen vonnis en verwijzing der zaak naar de Rechtbank te Breda. Uitspraak 25 November.

4°. B. E. tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. Rapp. raadsh. Jhr. Laman Trip.

5°. J. B. tegen een vonnis der Rechtbank te Maastricht. Rapp. raadsh. Jhr. van Teylingen.

Adv.-Gen. Ort concludeert in de sub 2°, 4° en SP vermeldeberoepen tot verwerping. Uitspraak 4 November.

VACATURES IN DE RECHTERLIJKE MACHT.

1 November 1901.

Griffier bij het Kantongerecht te Eindhoven.

Subst. griffier bij de arr.-rechtbank te Maastricht.

Vice-president der arr.-rechtbank te Rotterdam.

Kantonrechter te Schiedam.

Kantonrechter te Schoonhoven.

Subst. griffier bij de arr.-rechtbank te Middelburg.

Rechter in de arr.-rechtbank te Amsterdam.

Griffier bij het kantongerecht ii Amsterdam.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

De benoeming in den Hoogen Raad.

De Nieuwe Courant schrijft in haar Ochtendblad van 29 Oct. naar aanleiding van de benoeming van Jhr. Mr. O. Q. van 3windeken tot raadsheer in den Hoogen Raad onder meer:

"Waarschijnlijk zal Mr. van Swindeken zich bepaald hebben tot zijn stukje in het Weekblad van het Recht en weet dus de regeering van zijn weigerachtigheid om het ambt te aanvaarden, officieel niet af.

De N. C. vergist zich blijkbaar, en zal zelve wel de eerste zijn om dit te erkennen als zij het „stukje" van den heer v. S. in W. 7649 nog eens inziet. Daarin toch verklaart de geachte inzender zich verplicht te zien in ons blad „de redenen op te geven, die (hem) genoopt hebben aan de Regeering te verzoeken (hem) niet te benoemen tot lid van den Hoogen Raad".

De door ons thans gespatieerde woorden sluiten allen denkbaren twijfel uit, dat de heer v. S. door de Koningin, op voordracht van den Minister van Justitie, na gehouden overleg met den raad van ministers, benoemd is niettegenstaande zijn vooraf aan de regeering te kennen gegeven verlangen om niet benoemd te worden.

Het Vaderland van 29 October, 2e Blad, acht dit „de eenig correcte wijze van handelen", en De N. C. schijnt het daarmede eens. Wij zijn van een geheel andere meening, maar gevoelen ons allerminst geroepen om na te pleiten over deze regeeringsdaad, die al achten wij haar s. m. alles behalve „correct", nu toch is een voldongen feit, waarvan men de gevolgen heeft af te wachten.

De N. C. schrjjft verder nog: „Tenzij de heer van Swinderen thans van meening verandert, zal de Hooge Raad dus opnieuw een aanbevelingslijst moeten opmaken". Ook daarmede zijn wij het oneens.

Ingevolge art. 85 R. O. geeft bij vacature in den Hoogen Raad dat college daarvan kennis aan de Tweede Kamer en voegt daarbij eene aanbevelingslijst voor de vervulling der opengevallen plaats. Wel nu, dit geschiedde thans ter voorziening in de vacature, ontstaan door het aan den raadsheer van Blom verleend eervol ontslag. In die vacature is Jhr. van Swindeken benoemd, en zijblijft voortbestaan bij eventueele intrekking van het K. B. der benoeming op verzoek van den nieuw benoemde. Er ontstaat dan geen nieuwe vacature, en een nieuwe of opnieuw ingediende aanbevelingslijst is dus onnoodig, zooal niet onwettig. Anders is het in een vroeger wel voorgekomen geval, dat een door den H. R. aanbevolen en benoemd raadsheer vóór de aanvaarding van dit ambt sterft. Dan toch wordt de aanbevelingslijst incompleet, van zes, gelijk de wet vordert, tot vijf gereduceerd. Hier zal dit casu quo het geval niet zijn, en ware dus volgens onze meening eene nieuwe of opnieuw ingediende aanbevelingslijst in één en dezelfde vacature een bis in idem.

CORRESPONDENTIE.

Eene nieuwe bijdrage over de toepassing der leerplichtwet, waarvoor heden de noodige ruimte ontbreekt, Maandag.

ADVERTENTIES".

Bij den Uitgever W. A. BESCH00R, 's Gravenhage, ziet het licht :

DE WAARDE VAN EEN DEGELIJK BOEK.

Een leekeiiDleilooi voor de wistodise Mandeling der statistiek,

door H. PIERSON,

President-Directeur der Heldring gestichten.

Prijs 50 cent.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage,

ziet het licht:

Veertig jaar op de Tribune.

PARLEMENTAIRE Indrukken en herinneringen,

door

B, BLOK.

Prijs f 0.60.

Te koop aangeboden:

Laurent, Principes de droit civil, 33 deelen 5de (laatste) druk.

Léon, Rechtspraak, tot op heden compleet. Van alle

deelen de laatste druk.

Luttenrerg, Chronol. Verzamel, van Wetten, 1813— 1900. Gebonden in de origin. bdn. 3de (laatste) uitgave.

De boeken zijn in uitstekenden toestand.

Verdere inlichtingen omtrent prjjs, enz. bij den boekh. S. GOUDA QUINT te Arnhem.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage,

ziet het licht:

Het Burgerlijk Wetboek,

verklaard door Mr. O. W. Opzoomer.

VERKLARING VOORTGEZET

door

Mr. J. A. Levy.

DERTIENDE DEEL, EERSTE AFLEVERING. In deze aflevering worden artt. 1917 — 1924 behandeld.

Elk deel is tegen onderstaande prijzen afzonderlijk verkrijgbaar :

Mr. C. W. Opzoomer, Burg. Wetb., 2" dr. Dl. I f 3.50

" i) » » i' II 6.40

» ii >i >i » III 5.75

ii >i n » » IV 7.50

ii n ii » ii V 3.25

1. VI 3.90

ii ii ii ii n VII 3.75

ii ii ii ii n VIII 5.10

ii ii >i n ii IX 3.85

» n ii » n X 4.15

ii >i i» ii n XI 3.35

»(Mr. J. A. Levy) ii « » XII 21.20

»( I. )» I. Dl. XIII le afl. 0.80 Mr. C. W. Opzoomer, Algem. Bepalingen, 4® dr. 3.10

B. W., Deel I — XIII afl. 1 en Alg. Bep.. 75.60

Idem gebonden in 13 deelen 88.60

Bij GEBB. BELINFANTE te 's Gravenhage,

zijn verschenen :

DE WONINGWET

MET AANTEEKÊNINGEN door

H. A. Nlusquetier,

Burgemeester en Secretaris der gemeente Schipluiden.

Prijs f 1.40.

DE GEZONDHEIDSWET

MET AANTEEKENINGEN

door

H. A. Musquefier,

Burgemeester en Secretaris der gemeente Schipluiden.

Prijs f 0.60.

Tijdelijke Prijsvermindering.

De Neclerlandsche Rechtsliteratuur

door Mr. L. J. van Oppen en Mr. J. C. von Briel Sasse, 5 deelen, gebonden in een half lederen band, wordt tijdelijk verkrijgbaar gesteld, zoolang de voorraad dit toelaat, voor f 17.50, in plaats van f 40.

In dit Standaardwerk, van verschillende zijden zeer gunstig beoordeeld, in bijna 2200 bladzijden besloten, vindt men eene rijke verzameling opgaven alfabetisch gerangschikt, betreffende al wat sinds tal van jaren op rechtsgeleerd gebied is geschreven.

Tegen dezen verminderden prijs kan deze voortreffelijke uitgave thans een plaats innemen naast de andere werken van Mr. van Oppen in de bibliotheken van allen, die tegen den oorspronkelijker! prijs bij de uitgave bezwaar hadden.

's Gravenhage, GEBR. BELINFANTE.

October 1901.

Gedrukt bij F. J. BELINFANTE, Yoork. : A. D. SCHINKEI"