ARRONDISSEMENTS-RECHTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS RECHTBANK TE UTRECHT. Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 5 Juni 1901.

Voorzitter, Mr. F. A. R. A. Baron van Ittersttm.

Rechters, Mrs. : R. D. Baart de la Faille en W. M. H. Boers. Officier van Justitie, Mr. S. J. van Geuss.

Is art. 143 B. W. van toepassing op hem, die gevoelt door zwakheid van vermogens niet in staat te zijn om zijne eigene belangen behoorlijk waar te nemen en daarom zelf vraagt om onder curateele te worden gesteld ? — Neen.

Heeft hij bij het aangaan van een huwelijk de toestemming noodig van zijn curator, althans bij gebreke van bloedverwanten in de opgaande linie 9 — Ja.

Groot, procureur Mr. J. F. E. Claringbould, advocaat Mr. C. Frikkers te Amsterdam, tegen

Wed. wijlen G. N. de Groot, procureur' en advocaat Mr. O. L. Kooiman.

De Rechtbank;

Uezien üe dagvaarding en de overige stukken van het geding; Uehoord de aoor paltijen genomane conclusiën;

U-ehoord de pleidooien;

Gehoord de conclusie van het Openbaar Ministerie, strekkende tot toewijzing van den eisch.;

In facto:

Overwegende, dat eischer stelt dat: gedaagde den 7den Maart 18ü6 te Hilversum in algeheele gemeenschap is gehuwd met wijlen G. N. G. den <46stan Sept. i898 te iAaaartensaijlc overleden; dat deze vóór het aangaan van dat huwelijk bij vonnis der Arrond.-Kechtóank te Amsterdam van 16 Sept. 1884 ter zake van zwakte van geestvermogens was onder cuiateeie gesteld, waarna, üe eischer tot curator en de heer L. j. G. te Amsterdam tot toezienden curator werd benoemd; dat deze curateele aan gedaagde bekend was, vóórdat zij en toen zij met wijlen U. ±V. W. huwde;

fhl.t, (TArl tl ll.rrrla i^on, Anlr anvof TTAniïn/vfc »>.-> «-»!-»+■

^ v_lVJ.CAIXJJ UU1V l/O' V (JJL gOCJ-ö gcu IICCIH v O/il' gCf-

noemde curatoren toestemming tot tiet liuweiijk te verkrijgen; dat gedaagde, nadat haar was meegedeeld, dat de curatoren het voorgenomen huwelijk m het belang van hunnen curandus afkeurden, et' toe Jieeit mede gewerkt, dat de huwelijks afkondigingen öelialve te Hilversum, de toenmalige woonplaats van gedaagde plaats hadden in Amsterdam, terwijl toch gedaagde wist, dat de curator te Monnikendam woonde, en de curandus te Purmerend zijn werkelijke verblijfplaats had; dat gedaagde daardoor er toe heeft medegewerkt de huwelijksafkondigingen voor eischer verborgen te houden en het hem daardoor onmogelijk is gemaakt het voorgenomen huwelijk te stuiten; dat enscner ais bloeder viui wijlen G. JS. G. er belang bij heeft, dat de nietig leid van dat Imweiijk door den recüter wordt uitgesproken; dat de eischer daarom vordert, dat de Rechtbank zal uitspreken de nietigheid van voornoemd huwelijk;

O. dat gedaagde daarop heeft geantwoord: dat haar overleden echtgenoot bij vonnis der Amsteidamsche Rechtbank van lb Sept. 1884 is onder curateele gesteld wegens zwakte van vermogens, doch niet wagens ,;gebrek aan verstand-vermogens", dat dit blijkt uit de verklaringen afgegeven voor- en overgelegd bij liet aan de Rechtbank te Haarlem ingediend verzoek tot opneffing der curateele, zijnde verzoeker echter tijdens de behandeling der procedure overleden; dat op grvnd van het ontbreken der gevorderde afkondigingen de wet wei stuiting toelaat, maar niemand aanwijst om op grond daarvan de nietigheid te vragen; dat de echtgenoot van gedaagde geen toestemming om te mogen huwen noocug had, omdat: hij bij het aangaan van zijn huwelijk 30-jarigen leeftijd reeds verre gepasseerd was; dat het onteken van des curators toestemming evenmin door da weit als üj'rz«ak van nietigheid wordt aangewezen1, en hij dan ook niet "!s ctu'ator heeft gedagvaard, omdat dei curateele door den v° opgeheven en hij bij voanis der Rechtbank te Haarlem au ^3 Nov. 1897 in die kwaliteit eena vordering tot nietig ver- aiing van gemeld huwelijk op dezelfde gronden heeft ingec«ld, doch daarin is verklaard niet-ontvankelijk; dat dit vonUS nog geen kracht van gewijsde heeft en hij niet verklaard

in n ^ fr0rustein> omdat da termijn van 6 maanden

n art. 146 B. W. genoemd hem al dadelijk niet ontvankelijk zou

uiciKen,: Haf,, wanneer eenmaa.l pou ,.u . ° .

^ verineuginff is aigewezen, men met weder op dezelfde crrrmdpn i ■

andere kwaliteit hetzelfde "kan

te nemen dat het huwelijk kan worden nietig verklaard tot dat de laatste bloedverwant bij art. 143 genoemd is gestorven • dat dus eene vordering ingesteld bijna 3 jaren na het sluitei van het huwelijk is tardief; dat de curateele door den dood is opgeheven, en dus, nu de curandus zelf niet meer de nietigverklaring kan vorderen, memand meer die vordering kan instellen, dat gedaagde nimmer heeft opgegeven, dat haar aanstaande

i7°T^ te,AmSterdam' maar lnJ destijds wel aldaar Mbhjl hield; dat gedaagde als bruid zeker niet de huwelijkski °2!iiginjen te bezorgen ; dat in geen geval kwade trouw vanSfl'TI™8. omdat TOlgeIls eigen mededeeling

doende middJL fc 1°"® Eroces> haar echtgenoot niet eens voiechtgenooten ook w 0* T6™ h6ll0efte te voorzien, en de eischer zelf het huweliiki!^ ^kregen hebben; dat van de tot de gemeenschah hheeft ,eu neeft gevraagd

om die als curator bet"6 *""***» ^ ^

G°N.dG. Wij'ken^overge^d eUiï ^ doeD, zef^en' ,d^ wegens 7waVh> n-nJti extract is onder curateele gesteld

hebben, omdat deze deskundigen niet door F® ^

«jn; dat onder de uitdrukkiL ribrtTLï ?^ imogens" van art. 143 B. W„ o^ktSd w^"S ^n vermogens" van art. 488 B. W. op grond- „zwakneid van 1°. van de geschiedenis der wet ;

VeiTicht 'varf rpch't 'landehngen door een curandus

u>tzonderincr wordt ^ verklaart' en daarop geen andere

den verkwister • ddan' ^een voor het huwelijk van Will0 van ^ ® m 1S aan te nemen;, dat hij die ter

eSC enmng de^ wet> zich een capitis-deminutio teffpr ^ ' te^e,n een dwazen koop zou beveiligd zijn en niet

een een h^jk; dat de uitdrukking verstaadel^ke

vermogens geheel hetzelfde is als geestvermogens ; dat eischer, waar gedaagde de in dagvaarding en conclusie van eisch gestelde feiten, voldoende om de kwade trouw van gedaagde daar te stellen ontkent, aanbiedt al die feiten door getuigen behoudens alle andere middelen rechtens te bewijzen, en daartoe tevens in het geding brengt een extract uit het huwelijksregister der gemeente Hilversum; dat hij, tevens aanbiedt door getuigen te bewijzen, dat de overleden echtgenoot der gedaagde destijds zijn woonplaats te Monnikendam en zijn werkelijk verblijf te Purmerend nad; dat de dagvaarding is geschied ten verzoeke van den broeder van den overleden echtgenoot van gedaagde en niet ten verzoeke van den curator; dat bij de vorige procedure omtrent de hoofdzaak niets is beslist, doch de toen eischer alleen niet ontvankelijk is verklaard, op grond, dat die eischer toen den curandus gedagvaard had en deze naar het oordeel der Rechtbank onbevoegd was om zelfstandig, hetzij eischende hetzij verwerende in rechten op te treden; dat in die procedure de curator tegenover zijn curandus optrad ter behartiging van diens belangen, doch in het onderhavige gedeelte; de broeder als eischer optreedt behartigende zijn eigen belangen tegenover de echtgenoot e van zijn overleden broeder; dat eischer die een bestaand huwelijk wjI doen vernietigen niet verkeerd handelde door te beo1 innen

met dit huwelijk te erkennen;

O. dat gedaagde hiertegen bij dupliek nog heeft doen zeggen dat waar de wet spreekt van curateele stelling op eigen verzoek wegens zwakte van vermogens, dit slechts geestvermogens kunnen zijn;

dat art. 488, 4° B. W. een nieuwen grond voor curateele aan-

CTPAfY. rl'n.-f. olrrama/inn ClfVA

ö—-uiiitciio uejJctiiiig vaan au. u. uw v uui aiu gcvtw.

niet toepasselijk is, omdat de wet voor de nietigverklaring van een huwelijk hare eigen bepalingen heeft; dat gedaagde alsnog overlegt den brief van eischer aan gedaagde van 25 Juli 1897, gereg. enz.;

In Jure :

O. dat de volgende feiten tusschen partijen zijn onbetwist: dat wijlen de echtgenoote' van gedaagde bij vonnis der Arrond.Rechtbank te Amsterdam van 16 Sept. 1884 wegens zwaktei van geestvermogens op eigen verzoek is gesteld onder curateele; dat da eischer tot diens curator is benoemd; dat de onder curateele gestelde den 7den Maart 1896 met gedaagde is gehuwd; dat de curator bij da Rechtbank van Haarlem rechtstreeks tegen zijn curandus een vordering heeft ingesteld tot nietigverklaring van voormeld huwelijk op grond van art. 143 jo. 146 B. W., doch hij in die vordering door die Rechtbank bij vonnis van 23 Nov. 1897 (1) is verklaard niet-ontvankelijk op grond, „dat hij die wegens zwakte van geestvermogens is gesteld onder curateele, mist de bevoegdheid tot burgerlijke handelingen en mitsdien ook onbevoeerd is om i 1 i ,-iic./.i...> 1,1., 1..vi 1 u-prwprftn/lA

in rechten op te treden" ;

O. dat derhalve door die Rechtbank ten principale niet is recht gedaan, en daarom die beslissing aan de onderhavige vordering niet in den weg staat;

O. dat het verzoek van den curandus tot opheffing der curateele ten gevolge van zijn overlijden geen onderwerp van rechterlijke beslissing heeft uitgemaakt en daarom voor dit geding is zonder belang;

O. dat de eischer bij brief van 25 Juli 1897, gereg. enz. als curator aan de gedaagde heeft geschreven: „Voor het gev^l dat U wut volharden bij het betwiste huwelijk, raad ik U aan, m uw belang, mij op te geven uwe bezitting en uwe vaste inkomsten, want m plaats van den man moet de curator Uwe geldelijke bezittingen beheeren, een advocaat zal U dit wel gezegd hebben ;

O. dat uit dit schrijven geen toestemming voortvloeit van den curator m dat huwelijk; dat derhalve al de voornoemde middelen van met-ontvankelijkheid zijn ongegrond;

O. dat de onderhavige vordering door den eischer tegen gedaagde is ingesteld als broeder van haar overleden echtgenoot op dezelfde gronden als door hem indertijd de nietig verklaring

van npffc nnwpilnir aio r. » 4— ... • -1 1

• -"7 —:—v, u x a, 1» u. x- 1Sl gevoraera;

O. dat ingevolge art. 143 B. W. de wettigheid des huwelijks

n.nnrrorrann rlnni» j:.. •. ! " ,

& 6 ^Ui<UUWJ, uit nooide van georeiK aan verstana-

vermogens, is onder curateele gesteld, kan worden betwist door zijn vader, moeder en andere bloedverwanten in de opgaande linie, broeders, zusters, ooms en moeien, mitsgaders door den curator en eindelijk door het Openbaar Ministerie;

O. dat wel ingevolge het 2de lid van dat artikel na de ophefnng der curateele dei nietigheid alleen kan worden ingeroepen door de echtgenoote van hem die onder curateele was gesteld, maar dat hier de curateele niet is opgeheven op grond dat de oorzaken die daartoe aanleiding hebben gegeven, hebben opgehouden te bestaan, maar dat door den dood van den onder curateele gestelde de curateele noodwendig is geëindigd en op dit geval de beperkende bepaling van art. 143 b B. W. niet van toepassing is;

O. dat dus de ontvankelijkheid der vordering uitsluitend afhangt van de beantwoording der vraag, of de echtgenoot van gedaagde kan gezegd worden onder curateele te zijn gesteld uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens;

O. dat steeds in alle wetgevingen onderscheid is gemaakt tusschen de eigenlijk gezegde krankzinnigen, bij wie de verstandelijke vermogens geheel ontbreken en die daardoor buiten staat zijn als verstandige wezens te willen, en daarom zelfs ook tegen liun zin onder curateele moeten worden gesteld, en hen die, ofschoon niet krankzinnig, • echter op grond van lichamelijke of geestes zwakte zeiven gevoelen niet in staat te zijn om hun eigen belangen behoorlijk waar te nemen, en die alleen op eigen verzoek of althans met hun eigen toestemming onder curateele kunnen worden gesteld;

i«n °°g °P diezelfde onderscheiding art. 550' B. W.

van 1830 bepaalde, dat de Rechtbank, hoezeer het verzoek om curateele van de hand wijzende, echter wanneer de omstandigheden zulks vereischten, een raadsman kan aanstellen, zonder wiens bijstand degene, wiens onder curateele stelling verzocht is, geen andere handelingen zal mogen aangaan dan de zoodanige:, welke aan eenen minderjarige, die handlichting- bekomen heeft, geoorloofd zijn en art. 566 toestond, dat een persoon die door zwakte van. geestvermogens is aangetast op verzoek zijner bloedverwanten in de rechte linie mitsgaders van die in de zijdlinie tot den vierden graad ingesloten een raadsman kan worden toegevoegd met al de gevolgen bij art. 550 vermeld;

O. dat ook in ons tegenwoordig Burgerlijk Wetboek dezelfde onderscheiding is in acht genomen, maar men daarbij is teruggekomen tot da instelling, made brengende, dat men uit eigen gevoel van zwakheid: zijn eigen curateele kan aanvragen;

O. dat de wetgever verzuimd hebbende bijzondere bepalingen jn de wet op te nemen betrekkelijk het huwelijk van een op eigen verzoek wegens zwakheid van vermogens onder curateele gestelde, de rechter zal hebben te: beslissen of het huwelijk van detzan kan worden gelijkgesteld met het huwelijk van iemand, die uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens is onder curateele gesteld en de Rechtbank, met het oog daarop, dat in

7672.

het laatstei geval de wettigheid des huwelijks behalve door bloedverwanten en den curator zelfs door het Openbaar Ministerie als: eene zaak van publieke orde kan worden betwist, meent bovengestelde vraag ontkennend te moeten beantwoorden en dus art. 143 evenmin als art. 116, 3° B. W. van toepassing acht op het huwelijk van hem, die op eigen verzoek wegens zwakheid van vermogens is onder curateele gesteld;

O. dat echter welke: ook de grond der onder curateele stelling zij geweest, de onder curateele gestelde door de wet gelijk gesteld wordt met een minderjarige; dat daarom ook voor den op eigen verzoek onder curateele gestelde voor het aangaan van een huwelijk evenals van zijne: minderjarige kinderen, althans bij gebreke van bloedverwanten in de opgaande linie de toestemming noodig is van zijn curator en deze vordering tijdens het leven van den onder curateele gestelde wellicht dus met vrucht door den eischer als curator had kunnen worden ingesteld tegen diens: toezienden curator als hem in den gerichte vertegenwoordigende, maar dat nu de curateele door den dood is geëindigd, de broeder niet meer bevoegd is om de nietigheid van het huwelijk zijns: broeders te vorderen;

Gezien art. 488 laatste: lid, 143, 116, 3°, 514 B. W. en 56 B. R, • Verklaart den, eischer in zijne vordtering niet ontvankelijk en veroordeelt hem in de kosten van het geding.

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALKMAAR.

Rechtdoende in Burgerlijke Zaken.

Zitting van den 28 Februari 1901.

Voorzitter, Mr. Th. A. Sannes.

Rechters, Mra.: W. H. van Nes van Meerkerk en H. L. Asser.

De rekening en verantwoording in zake curateele af te leggen door de erfgenamen van den overleden curator behoort te geschieden aan diens opvolger en geenszins aan den toezienden curator, tot wiens bevoegdheid om in het geval van art. 431 j« 506 B. W. daden van voogdij (curateele) te verrichten, de hier bedoelde niet behooren.

De verklaring van den toezienden curator, „dat hij de erfgenamen van den overleden curator ter zake van diens beheer dechargeert en kwiteert" is zonder eenig rechtsgevolg tusschen deze erfgenamen en den opgevolgden curator en kan ook geen rechtsband vormen tusschen die erfgenamen en den toezienden curator, die dezen laatsten tot schadeloosstelling zou verplichten.

De verklaring van den toezienden curator „dat hij die erfgenamen^ van alle verdere verantwoording dienaangaande ontslaat behoort tot de rechtens onmogelijk te vervullen praestatiën, waarvan de nakoming dan ook niet kan worden gevorderd.

K. Portegijs, landman te Benningbroetk, in hoedanigheid van curator over den onder curateele gestelden ü. Portegijs eischer procureur Mr. W. O. Bosman,

tegen

de gez. erfgenamen van J. Immink, ook genaamd J. G. Immink in leven slager te: Wervershoof, gedaagden, procureur Mr' A. Prins.

Ü) W. 7115.

Red.

He Rechtbank enz. ;

Gezien de dagvaarding;

Gehoord partijen;

Ten aanzien der daadzaken, enz.;

In rechten:

Overwegende dat de incidenteel ingestelde vordering strekt om in eene: procedure, waarbij de curator van een wegens krankzinnigheid onder curateele gestelde rekening en verantwoording en uitkeering van goederen, effecten en bescheiden vraagt van de erfgenamen van zijn voorganger in dia curateele, — te: gelasten de dagvaarding in vrijwaring van den toezienden curator aan wien, na het overlijden van dien voorganger, die rekening en verantwoording' zou zijn gedaan met overgifto vani alle op dat beheer betrekking hebbende schrifturen en bescheiden en die dan ook de gedaagde erfgenamen finaal zou hebben gedechargeerd en ontslagen van alle verantwoordelijkheid, welke hij zou hebben overgenomen en welke toeziende curator reeds aan den thans fur.geerenden curator rekening en verantwoording zou hebben gedaan met overgifte van alles wat tot het beheer van den voorgaanden curator behoorde;

O. ^ dat da ïncidanteele gedaagden — overigens onder referte aan 's rechters oordeel — tegen deze oproeping in: vrijwaring hebben aangevoerd, dat de toeziende curator tot het opnemen

ra.n ■zilllr Ao-rto, Iiatomnn m-, 4-^.4- 1 *1 . "

^ neu geven van aecnarge (aammnomen dat een en ander heeft plaats gehaxi) niet bevoegd was: en de gedaagden daardoor met zouden zijn gelibereerd ten aanzien van den onder curateele gestelde wiens belangen de eischer vertegenwoordigt, — dat da in vrijwaring te roepene de gedaagde erfgenamen dan ook niet zou kunnen vrijwaren tegenover den eischenden curator voor een plicht, die op hem rust, — en een derde niet heeft in te staan voor de handelingen van de erfgenamen van den overleden curator, waarvoor de verantwoordelijkheid' alleen op hem zelve rust;

O. dat blijkens der incidenteele eischers nadere formuleering bij conclusie va,n repliek, hun eisch in dezen niet treft eene vrijwaring in de a i g e n 1 ij k e beteekenis van het woord — waaraan eene verbintenis ten grondslag ligt om een andier het genot van een recht of van eene zaak te waarborgen — van hoedanige vrijwaring hier dan ook wel geen sprake zou kunnen zijn, doch eene eenvoudige vrijwaring bestaande in de verplichting om in een tusschen anderen gevoerd geding te verschijnen ter zake van eene verplichting tot schadeloosstelling1, welke voor den derde uit de in dat geding uitgesproken veroordeeling zou kunnen voortvloeien;

O. dat mitsdien voor de toewijzing van het. verzoek behoort vast te staan dat bijaldien de gedaagde als rechtsopvolgers van den overleden curator, mochten worden veroordeeld om rekenine en verantwoording van diens beteer te doen met betaling van het saldo en uitkeering van alle goederen, effecten en bescheiden m voege bij dagvaarding en conclusie van aisch omschreven — aan gedaagden eene actiei zou toekomen tegenover den toezienden curator tot schadeloosstelling, op grond dat de gedaagden aan hem rekening en verantwoording van den boedel van dein curator hebben gedaan en hij die rekening heeft goedgekeurd alsmede titels, effecten en bescheiden met alles wat daarbij) behoort uit het sterfhuis heeft meegenomen, en dat hij da weduwe en erfgenamen van den overleden curator volkomen heeft gedechar-