— Art. 37 —. 7991,. 1.

_ Art. 41 —. H. R. 7928. 1.

— Art. 45 —. 7866. 3.

— Art. 47 2°. —. 7901. 2; H. R. 7922. 1; H. R. 7924. 2.

•— Alt. 48 —. 7866. 3.

— Art. 55 -—. 7980. 2.

— Art. 56 —. H. R. 7847. 1; 7850. 2.

— Art. 78 —. 7866. 3.

_ Ait. 82 H. R. 7887. 1.

— Art. 91 —. H. R. 7924. 2.

— Art. 141 —. 7930. 3.

— Art. 165 al. 1 —. 7965. 3.

— Art. 180 —. H. R. 7916. 2.

— Art. 184 —. Het door dan, niet in heit bezit der vereisohte vergunning z-ijnden, beklaagde opzettelijk weigeren om, door den ter opsporing van drankwetsovertre-din-g in zijn bierhuis ge-tomen politiebeambte daartoe aangemaand, een even te voren door liem met een sleutel gesloten,, naast het buffet aanwezige kast te openen, valt niet onder het bereik van dit artikel.

De bewezen feiten bevatten niet eemige ondernomen handeling, volbracht of aangevangen, van den ambtenaar, welke zou zijn verijdeld, belet of belemmert; geen wettelijk voorschrift gaf den ambtenaar de bevoegdheid te vorderen, dat beklaagde meerbedoelde kast zou openen. Rechtb. Amsterdam. 7876. 3.

— H. R. 7916. 2.

— Art. 186 —. H. R. 7938. 1.

— Art. 209 —. H. R. 7857. 1; 7902. 2; H. R. 7929. 2; H. R. 7955 1

— Art. 225 —. H. R. 7913. 2; H. R, 7943.. 3 ; 7975. 1.

— Art. 239 —. 7991. 1.

— Art. 240 —. 7942. 3.

— Art. 247 —. H. R. 7978. 2.

— Art. 250 —. 7861. 1.

— Art. 252 2°. —. Hebben de daders kunnen voorzien, dat ten gevolge van hunne handelingen het kind dronken zoude- worden? — Rechtb.: Neen. Hof: Ja. Rechtb. Zutphein. 7870. 2.

— Art. 261 —. 7952. 3.

— Art. 263 —. H. R. 7844. 1; 7952. 3.

— Ait. 271 —. 7920. 2 ; 3 ; 7926. 4 ; 7962. 3.

— Art. 279 —. H. R. 7986. 1.

— Art. 284 —. (Hoofdartikel). 7855. 1.

— Artt. 284bis en 358bis —. (Hoofdartikel). 7865. 1; 7866. 1.

— Ontwerp 7869. 4; Naar aa.nl. van het V. V. 7874. - ; Het ge-wijzigd O. v. W. 7879. 1.

— Art. 287 —. 7844. 2.

— Art. 288 —. 7901. 2.

— Art. 300 —. 7934. 2.

— Ar.t 302 —. 7891. 4.

— Art. 308 —. 7934. 2.

— Art. 310 —. H. R. 7845. 1; H. R. 7850. 1; H. R. 7858. 1; 7917. 1; 7982. 3.

— Art. 317 —. H. R, 7903. 2.

— Art. 321 —. 7877. 3; H. R. 7881. 1; 7988. 3.

— Art. 330 —. 7846. 2.

— Art. 335 —. 7979. 1.

— Art. 341 1°. —. H. R. 7916. 1.

— Art. 351 —. H. R. 7919. 1

— Art. 358bis —. (Wonderlijk genoeg) door Mr. A. A. de P.

— Artt. 358bis en 284bis —. (Hoordartikel). 7865. 1,

— Art. 373 —-. Waar in art. 373 Strafrecht sprake is van aan eenige openbare instelling van vervoer toevertrouwde stukken, is da-aniiede uitsluitend bedoeld eenig stuk, aan zoodanige instelling toevertrouwd door de-rden, d. w. z. door het zich van de tusschenkomst van- zoodanige instelling bedienend publiek.

Toevertrouwd aan de brievenposterij, in bovenbedoelden zin, is niet het door den brievengaarder te Buiksloot, als zoodanig, naar het hoofdpostkantoor te Amsterdam verzonden pakket.

Zelfs al ware- die brievengaarder te beschouwen als staande tot de brievenposterij in dezelfde verhouding, als ieder willekeurige derde -afzender, da-n zou in de-z-e ook dan nog het be-wijs van liet te laste gelegde- niet zijn geleverd, nu vaststaat dat, tijdens de toeëigening, de verzending en het vervoer reeds waren afgeloo-pen en de pakketten zich reeds bevonden in handen van de geadresseerde, het hoofdpostkantoor te Amsterdam, zoodat van toevertrouwd zijn, in bedoelde beteekenis, geen sprake meer was. Rechtb. Amsterdam. 7902. 3.

(Zie ook Rechtb. Amsterdam 22 Mei 1897, W. 7093).

— Art. 416 —. 7860. 2.

— Art. 418 —. 7883. 2.

— Art. 421 —. 7978. 3.

— Art. 424 —. H. R. 796-2:. 1.

.— Art,. 426 —-. vo-orzienins' bevattende- tegen het in liet, open¬

baar belemmeren van het verkeer o-f verstoren van de orde,

kan niet op het oog hebben het verkeer oi de orde mnnensuuis of op- een van den openbaren weg afgesloten erf. H. R. 7927.1.

— Art. 431 —. H. R. 7946. 3.

— Art. 437 —. — Voor de toepassing van art. 437 Strafrecht maakt het geen verschil of de goud- of zilversmid heeft gekocht voor zich zeiven dan wel op last en voor rekening van anderen. Kantong. Middelburg. 7974. 3.

— Art-. 456 —. H. R. 7856. 1.

— Art, 457 —. H. R. 7856. 1.

— Art. 461 —. De bewering van den requirant, dat de toegang tot het in het vonnis bedoelde bosch, niet op eene voor hem blijkbare wijze door den rechthebbende was verboden, stuit af op de feitelijke beslissing des kantonrechters, dat de beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan het hem bij de dagvaar-dingen ten laste gelegde, in welke dagvaardingen vermeld staat, dat de toegang op eene voor hem (beklaagde) blijkbare wijze was verboden. H. R. 7893. 1.

— Aanvulling en wijziging van, het Wetboek van —. O. v. W. 7864. 1; V. V. 7873. '1; Gew. O. v. W. 7877. 1; M. v. A. 7878. 1; 7879. 2; Wet 7883. 4; 7888. 4.

— Beschouwingen over het Ontwerp Wetboek van Strafrecht voor Inlanders in Ned.-Indië, door J. W. G. Kruseman, aangek. door M. S. Koster. 7868. 3.

— Adresbeweging tegen h-et ontwerp, tot aanvulling van, het Wetboek van —. 7869. 4.

— Ben nieuw Wetboek van —. (Hoofdartikel) in Noorwegen. 7943. 1; 7444. 1; zie ook 7955. 4.

— Geschiedenis van het Wetboek van -—•, door Mr. H. J. Smidt, herzien door Mr. E. A. Smidt, aangek, door -±r. A. A. de P. 7965. 3.

Strafrechtelijke literatuur. — Les causes écon-omiques de la Criminalité par Joseph. van Kan, aangek, door D. S. 7987. 3.

Strafrechtsuitbreiding. — De ontworpen —, door Mr. I. A. Levy. 7880. 3.

Straftoemeting. — Een vraag over —. 7901. 4.

Strafverordeningen". — Redactie van —. 7926. 4.

Strafvordering. — Het 0. M. kan slechts dan niet ontvankelijk worden verklaard, op grond dat geen recht tot strafvordering aanwezig is, wanneer dit in een bijzonder daartoe strekkend,

hier niet bestaand, voorschrift opgesloten ligt. H. R. 7896. 1.

— (Wetboek van) Art. 6 —. H. R. 7875. 2; H. R, 7904. 1.

— Art. 13 —. 7875. 2.

— Art. 14 —. 7875. 2.

— Art. 143 —. H. R. 7852. 2; H. R. 7865. 2; H. R. 786-7. 3; H. R. 7898. 1; H. R. 7939. 1; H„ R, 7939. 2.

— Art. 144 2e ld —. H. R. 7918. 2.

— Art. 146 —. H. R. 7852, 1.

— Art. 154 —. H. R, 7891. 1.

— Art. 188 —. H. R, 7920. 1.

— Art. 190 —. H, R. 7852. 1.

— Art. 191 —. 7978. 3.

— Art. 198 —. H, R, 7891. 1.

— Art. 202 —. H. R. 7919. 2,

— Art. 211 —. H. R. 7847. 3.

— Art. 218 —. H. R, 7987. 2.

— Art. 219 —. 7956. 3; H. R, 7880. 2.

— Art. 221 —. H. R. 7847. 3.

— Art. 226 —. H. R. 7891. 1.

— Art. 238 —. H. R. 7852. 1.

— Art. 239 —. H. R. 7852. 1.

— Art, 246 —. H. R. 7882. 2

— Art, 247 —. H. R. 7880. 2; H. R. 7882. 2.

— Art. 248 —. H. R. 7994. 2.

— Art. 256 —. H. R. 7994. 2.

— Art. 264 —. H. R. 7918. 2.

— Art. 267 —. 7967. 1.

— Art, 308- 2°. —. H. R, 7987. 2.

— Art. 347 —. H. R, 7859'. 1.

— Art. 391 —. H. R. 7975. 1.

— Art. 397 2e lid —. H. R. 7888. 2-.

— Art. 398 —. 7845. 1; H. R, 7846. 1; H. R. 79-23. 1; H. R. 7945. 3. 4; H. R, 7854. 1; H. R, 7911. 3.

— Art 401 —. H. R. 7906. 1; H. R, 7952. 2.

— Art. 403 —. H. R, 7855. 1; H. R. 7978. 2,

— Art. 406 —. H. R. 7913, 2.

— Art. 407 4°. —. H. R. 7890. 1.

Strafwetboek. — Ontwerp voor een Zwitsersch —. 7956. 4.

Strafwetten. (De nieuwe) -—. 7890 . 4 ; 7909. 4.

Stranding. — Zie Awarygrosse. 7969. 1.

Stroink (Gi. W.) ca. H. R. Nijmijer. 7942. 2.

Stuiting. -— Zie Ooöperatiewet. 7938. 2.

Stukken. — Beslissing van het bestuur der Rijksverzekeringsbank, door Mr. E. M. Meijers. 7927. 3.

—- van oveirtuiging. — Artt. 2014 B. W. j°. 219 Strafvord.

Terugvordering van goederen, in een strafzaak als stukken van overtuiging gediend hebbende.

De- eischeres, die in de dagvaarding niet stelt, dat het vonnis in de strafzaak, waarin de- door haar opgevorderde en als stukken van overtuiging onder den, griffier der rechtbank berustende goederen als zoodanig hebben dienst gedaan, gewijsde is geworden, — dat bij dat vonnis de teruggave dier goederen aan den gedaagde is gelast, ■—■ noch dat die goederen bij gedaagde- zijn in beslag genomen of door -hem als stukken van overtuiging tijdelijk zijn afgestaan, is in hare vordering nietontvankelijk. Rechtb. Amsterdam. 7956. 3.

Successie. — De, giften in art, 1142 B. W. vernie-ld, zijn geen schenkingen, maar worden alleen met betrekking tot inbreng daarmede gelijk gesteld.

De vermelding dat de ka-pitalen zijn gegeven vooir het bedrijf en to-t betaling van .schulden, toont op zich zelf niet aan, dat liet giften zijn als bedoeld bij bovengemeld artikel.

In ca-su is van niets anders sprake dan- van geldleening en is terecht successierecht geheven. Rechtb. Leeuwarden. 7842. 3.

— Uit de strekking der wet op het recht van successie en van overgang bij overlijden blijkt ten duidelijkste, dat zij voor het geval dat het hier geldt, afgeweken is van den regel van art. 1129 B. W., onverschillig of deze eene deeling van ee-nenalatenschap of van eene huwelijksgemeenschap betreft, terwijl zelfs in art. 44 der we-t die afwijking uitdrukkelijk uitgesproken is. H. R-. 7857. 1.

Successievelijke Levering. — Zie Leverantiecontract. 7989. 2.

Sucrerie de- Breda et B-erg op Zoom ca. de Naaml. Venn. Stoomvaart-Mij. „Poseidon' . (893. 2,

Surséance. — Art. 219 Faill.wet.

Het Hof mag geen verandering brengen in de naar aanleiding van een verzoek tot surcéance in raadkamer der Rechtbank gehouden stemming of een door een der sch.uldeisch.ers uitgebrachte stem te niet doen. Hof 's Hertogenbosch. 7854. 2.

— Art. 234 Faill.wet. Rechtb. 's Hertogenbosch. 7933. 2.

Sybenga (Mr. T.). Grondwet (3e druk). 7851. 4.

Synagogale 'ringen. — Zie Kerkgenootschappen. H. R. 7913. 1.

T.

Talud. — Zie Schadevergoeding. 7976. 1.

Taxatie. — Zie Avarij• 7977. 2.

Taylor (R. W.) c.s. ca. de Blauwhoedenveem. 7925. 3.

Tegenspraak. — Art. 141 B. R. legt den gedaagde alléén den plicht op, op duidelijke wijze te 'kennen te geven, of en welke tegenspraak -hij voert, zoodat- alleen zoodanig© conclusie, waaruit dit niet is o-p te maken, mag worden gelijk gesteld; met gemis van tegenspraak en tot onmiddellijke toewijzing der vordering leiden.

De wet beveelt nergens, dat ook voor eene ontkentenis- van wat door den eischer is gesteld, door den gedaagde, gronden moeten worden opgegeven. H, R. 7850. 1.

'Tegenverhoor. — Zie Getuigen. H. R. 7914. 1.

'Tei/sphoon. — Met het recht van den grondeigenaar, om op

zijn grond zoo hoog te bouwen als -hem goeddunKt, is in strijd het door een ander zonder zijne toestemming spannen en gegespannen houden van telephoondraden boven dien grond.

De grondeigenaar kan daartegen met eene vordering tot motie en schadevergoeding opkomen, ook voordat hij daardoor in de uitoefening van zijn, recht om op den grond te bouwen wordt belemmerd.

De gansche telegraafwet van 7 Maart 1852 (Stbl. n°. 48) en dus ook art. 4, afscho-om in hare toepassing niet beperkt tot Rijksinrichtingen, stelt alleen bepalingen vast omtrent de internationale e-n intercomunale electro-magnetisch© verkeedsinrichtingen. H. R. 7849. 1.

(Zie het arrest a quo- in W. 7682 en het daarbij bevestigde in W. 7420).

— Waar het spraakgebruik van het beschaafde dagelijksch leven de telephoon standvastig onderscheidt van de telegraaf, moet worden aangenomen, dat ook de taal der wet de eerste- onderscheidt van de laatste, zoo-lang ontbreekt het stellig blijk, dat de wetgever het tegendeel heeft willen doen, gelijk zulks voor het strafwetboek is gebleken bij de vaststelling van art. 351,

maar voor de- telegraafwet niet kan worden aangenomen. H. R. 7919. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7809).

Telephoondraden. — Zie Telephoon. H. R. 7849. 1.

Tellegen Bz. (Mr. A. O. H.). Een conllict. 7927. 3.

— (J. L. B. K.) ca. f. de Koster Jr. 79ü9. 3.

Tenuitvoerlegging. — Zie Scheidslieden. 7935. 3; Verzet.

7839. 4; 7911. 3.

Territoriale zee. — Zie Internationale arbitrage. 7848. 3.

Testament. — In geval d-oo-r de-n rechter, die over dei feiten- te beslissen heeft, is uitgemaakt, dat eene testamentaire beschikking voor onderscheidene opvattingen vatbaar is, eene beslissing waarop in cassatie niet kan worden teruggekomen, kan die rechter zonder schending der wet toelaten, dat het bewijs van der erflaatster bedoeling door alle middelen rechtens, speciaal door getuigen, zal worden geleverd.

Eene bedoeling der erflaatster in deze om het vermaakte legaat bij staken te doen verdeelen, is volgens de wet bestaanbaar. H. R. 7884. 1.

(Zie h-et arrest a quo in W. 7779).

— Zie Inbreng. 7859. '1; Kwijtschelding. 7978. 3 ; Wil. 7927. 2.

Testimonium de auditu. — H. R. 7939. 2; II. K. 7977. 1.

Themis. — LXIV (1903) n°. 1, blz. 1—2:13. 7863. 3; n°. 2, blz.

213—446. 7902. 3; nu. 3, blz. 447—611. 7yi23. 3; n°. 4, blz. 613—652. 7975. 3, door R. E.

Tiendrecht. •— Jaarlijksche verpachting bewijst niet liet bestaan van tiendrecht.

In casu is noch door titel, noch door verjaring, verkregen eigendom van tiendrecht bewezen. Hof Amsterdam. 7871. 1.

—* Krijtende tiend onder Lopik.

Een vordering gegrond op de verschuldigdheid van krijtende tiend is zakelijk, ook a.l wordt, in plaats van de door den tiendplichtige niet afgegeven verschuldigd© dieren, de daarvoor in de plaats komende- waarde gevorderd.

Het bestaan van het door de eischers beweerde tiendrecht wordt door de in h-et geding gebrachte bescheiden niet bewezen.

Het ligt niet op den weg des rechters, om aan te geven welke stukken in het geding moeten worden overgelegd o-m het beweerde recht te -bewijzen. Rechtb. Rotterdam. 7876. 2.

— Waar de eisc-heis zelf bij hunne dagvaarding en conclusie niet hebben aangegeven, waarom hun beweerd tiendrecht zou zijn een cirkel- of bloktiend en ook niet nader het recht der Staten van Holland o-p dat tiendrecht hebben gemotiveerd, noch de wijze, waarop zij dit zouden hebben verkregen, vermeld hebben, kan- aan dai gedaagde niet met grond wo-den tegengeworpen, dat diEns conclusie van antwoord onvoldoende met redenen omkleed zou zijn, nu de ontkenning van eischers tiendrecht daarin niet omstandig is gemotiveerd.

De vraag, door welke middelen een eigendomsovergang, die zou hebben plaóts gehad tusschen 1724 en 1776, kan worden bewezen, moet vorden beslist naar het destijds geldend OudHollandsch recht, in welk recht het. b wijs door „praesumptien" onbeperkt was toegelaten, — tengevolge waarvan bij het slagen in dit bewijs- de bewijslast werd omgekeerd. Ergo moet bij gebreke van tegenbewijs de overgang van het litigieuse tiendrecht van le Staten van Holland op deze. eischers worden beschouwd, als bewezen.

Het karakter van een bloktiend, behoort daarin te wo-rden gevonden, dat le vroegere tiendheer met uitsluiting van anderen tot de tienlen van meerdere bij elkaar gelegen gronden, de-ze als één geleel beschouwt en ze als zoodanig administreert, verpacht, verkropt of ten geschenke- gegeven heeft. Het in lite bedoelde tiend is dus bloktiend.

De acten vai 19 Maart en 1 Mei 1289 van bisschop Jan van Nassau en de acte van Jan den Eersten, graaf van Holland, van 7 November 1299, bevatten in allen gevalle niet eeneovereenkomst letreffende novale tienden, daar onder het algemeene tiendrecit zonder uitdrukkelijke bepaling nimmer het novale is begrepen. Jan E-lect., bisschop van Utrecht, heeft bij akte van 2! Augustus 1281 aan Floris, graaf van Holland, vergund de noraaltienden van alle landen- onder zijn gebied i-n leen te houden

Het graafsclap Holland kon echter in 1281 niet geacht worden West-Friesland in zich te sluiten.

In 1724 wa-en de Staten van Ho-lland en West-Friesland gerechtigd tol de door lien verkochte tienden als een zich voorbehouden leel van hun- eigendomsrecht.

In den tijd dat die- tienden van de Hugowaard door de Staten van Hiland werden gereserveerd (begin 17e- eeuw) werd onder h-et a-lgmeeni begrip van tienden niet .anders verstaam dan grove of coorntienden, waaronder kool niet was begrepen.

Het plakkajt van Keizer Kare-1 "V van 1 Oct. 152,0, in verband met des ve-ize-rs na,de-re uitlegging daarvan van 1-0 Januari 1528 en dien interpretatie van 19' April 1529, waarbij aan geestelijke en wereldlijke tiendheffers verboden wordt andere tienden te htfen dan de „ordinaires" tienden, indien niet blijkt van me,r recht, laat alleen als uitzonde-ring toe de heffingen, die reds 40 jaren lang voor de uitvaardiging van dat plakkaat gebuikelijk waren geweest, dus niet 40 jaren voor de instelling -an eenige actie daaromtrent. Rechtb. Alkmaar. 7951. 1.

— De door denappellant in eersten aanleg voorgestelde exceptio plurium litis consortium is terecht door de- rechtbank verworpen.

Nu de Stat, gelijktijdig met het Kroo-ndomein is opgetreden, met de j-ewering, dat het genot van het tiendrecht van zeker perceel toekomt aan, het Kroondomein krachtens art. 1 der wet var 1 Me-i 1863- (Stbl. n°. 42'), als deel uitmakende van of behorende- tot een bij de wet van 26 Augustus 1822 (Stbl. n-°. 40 overgedragen tiendblok, is in deze bewering de grondslag dr ingestelde rechtsvordering gelegen, e-n is een onderzoek nar de vraag, of, gelijk mede in deze was gesteld, den Staat is Decimator universaJis de eigendom van dat tiendrecht zu toekomen, als overbodig te beschouwen.

Indien vatstaat, dat eene onder een algemeene benaming aangeduide erzameling van afzonderlijke tienden (in deze de Pastoorstien) behoort tot de bovenbedoelde in 1822 overgedragen tienen, waarop sedert dien tijd het tiendrecht door het Kroon-dcnein of diens voorgangers is uitgeoefend, kon het bewijs, dat aker pe-rceel behoort tot de perceelen tiendplichtig aan dien Pstoorstiend, door vermoedens geleverd worden.

Terecht is dus door den eersten rechter het te dien einde door geintiiBerden aangeboden getuigenbewijs toegelaten. Van het bewijs sener eigendo-msverkrijging door acquisitieve verjaring is darbij geen sprake. Hof Arnhem, 7958. 2.

— Tiendrecht op het tiendblok genaamd de Zuidduin-sche tiend onder Noorwijkerhout, in 1822 van de Universiteit te Leiden, welke het amens de Staten van Holland uitoefende-, onder dn administitie van het Staatsdomein, gekomen; Boonentiend.

S-ententia , declaratoria. Betaling van een schuld aan een