Bevestigt het vonnis, dooi de- Arrondl.-Rechtbank te Amsteirden 5dien April 1900 in deze zaak gewezen ;

Veroordeelt de verweerderesse in cassatie: in de kosten zoo ^a'1 hooger beroep als van cassatie.

De biji diit arrest van 's Hoogen Raad burgerlijke kamer in iet midden gelaten vraag, of de telephoon technisch valt onder het begrip telegraaf, werd) bevestig en d beantwoord bij het ■«Test der kamer van strafzaken van 21 Nov. 1892 (W. 6282), lvaarbij in overeenstemming met de daaraan voorafgegane belangj'jke conclusie van den adv.-gen. Patijn werd' beslist, dat „te™graafwerken" in art. 351 Strafrecht omvat telephoonwerken. "ie omtrent de juirisprud'entaei van andere rechterlijke colleges over (Jfoze vraag die aajiteekening onder voormeld! arrest in

w. 6282.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ROTTERDAM. Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 26 Mei 1902.

Voorzitter, Mr. J. van Heukelom.

Rechters, Mrs.: G. W. Baron yan der Feltz en C. O. Segers.

Aktt. 1302, 1172 en 1517 B. W.

Waar verkocht is de geheele inventaris eener stoomwaschinrichting, bestaande in stoomketel, machine enz., welke tijdens den verkoop ingemetseld of op andere wijze verbonden waren aan het pand, waarin de zaak werd uitgeoefend, heeft de verkooper die goederen uit te breken en aldus in het bezit des koopers te stellen en kan hij niet volstaan met aan den kooper te vergunnen dit zelf te doen en zich op die wijze in het bezit van het gekochte te stellen.

Mij die van te voren aan zijn wederpartij heeft medegedeeld te staan op stipte naleving der overeenkomst, kan, daarmede zelf in gebreke zijnde, geen aanspraak maken op de gunst vermeld in art. 1302, 4e lid B. W.

A. M. Roefs, wonende te Loosdiuinen, eischer, advocaat en procureur Mr. Jos. van Raalte,

tegen

J. S. P. Jaspers, bleeker, wonende te1 Rotterdam, gedaagde, procureur Mr. W. A. van Tkaa.

De Rechtbank enz.;

Gehoord partijen in hare ter rolle genomen conclusiën alsmede liet namens eischer gevoerd pleidooi;

Gezien de stukken enz. ;

Overwegende ten aanzien der feiten:

dat eischer bij dagvaarding en dienovereenkomstig conclusie van eisch heeft gesteld:

dat op 14 Jan. 1902 de gedaagde aan hem heeft verkocht voor de som van f 3200 den geheelen inventaris van do stoomwaschinrdchtibg aan dein Waaldijk n°. 27 te Rotterdam als: stoomketel, machinepersen, paard, wagen, pijpen, stoomdroogzolder enz. een en ander door eischer te ontvangen op 15 Febr. 1902 of eerdter en door hem tei betalen mét f1000 op 15 Febr. 1902 en het restant met f25 per maand en met een rentevergoeding van 4 pCt. per jaar;

dat eischer bij, exploit van dein, deurwaarder van Noort op 8 Febr. 1902 den gedaagde heeft gesommeerd, om op 15 Febr. 1902 des middags ten twee ure aan den eischer te leveren aan den Waaldijk te Rotterdam aan liet pandi n°. 27 _ het hierboven vernielde door eischer van gedaagde gekochte met bereidverklaring van eischer om alsdan tegenover1 die1 levering aan gedaagde; te betalen f1000 en het, restant in voege als hierboven vernield; en met inverzuim- en aansprakelijkstelling van den gedaagde voor het geval, dat deze aan die sommatie niet mocht voldoen;

dat eischer zich dan ook ten tijde en. plaats© voormeld bij geióaagde heeft, aangemeld om tegen betaling van f1000 in contanten het door ham gekochte, in ontvangst te nemen, doch dat gedaagde .nalatig is gebleven om het door hem verkochte aan eischer te leveren waardoor hiji gedaagde zijne verplichting als verkooper nilet is nagekomen en bovendien den eischer schade heeft berokkend op grond waarvan eischer recht en belang heeft telgen gedaagde te vorderen ontbinding der bovenbedoeldlei koopovereenkomst met schadevergoeding op a^e welke gronden is gevorderd dat bij; vonnis uitvoerbaar bij voorraad) worde verklaard ontbonden, op grond, van gedaagde's wanpraestatie, de hierboven omschreven, indertijd tusschen partijen gesloten koopovereenkomst ;

Voorts gedaagde: worde veroordeeld om aan eischer te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, door gedaagde's wanpraestatie en deze ontbinding bij eischer reeds geleden en nog te lijden, nader op te maken bij staat, en te vereffenen volgens <le wet, alles met veroordeeling van gedaagde in de proceskosten; . Q■ dat gedaagde hierop heeft doen zeggen voor antwoord1, d&t eischers vordering tot ontbinding; der tusschen partijen bestaande overeenkomst gebaseerd; is op het feit, dat door gedaagde niet f®® zijne leveringsverplichting voldaan zou zijn, doch dat liij' *Ulks pertinent ontkent;

dat immers die goederen welke, volgens eischers posita, gelevepdl moesten worden, grootendeels bestonden uit goedereninen ';i|] het pand Waaldijk 27 te Rotterd'am, door timmer- of metsel?erk verbonden, stoomketel;, persen, stampen, kuipen, water 6,1 stoombuizen;

^dat nu, waar ingevolge art. 1517 lid 1 B. W. moet geleverd , orden in den staat waarin zich het goedJ tijdens den verkoop ^vindt gedaagde niet gerechtigd was, door losbreking enz. den ^stand van den verkochten inventaris geheel te veranderen; ([ oat bovendien de kosten van weghaling van tei leveren goeden voor rekening van den kooper zijin, weshalve gedaagde niet. r, ^Plicht was de niet onbelangrijke kosten tot losbreking di'ei 5o®aeren te maken;

^dat het daarenboven, nimmer dei bedoeling van partijen gealleen verkocht werd de inventaris dier stoom.wa.sch''i^.i. lrig' maar ^t' in werkelijkheid was overeengekomen dat 'ife if, kocht en gedaa®de verkocht, „die stoomwasscherij" db rjy met toebehooren en part.ij.en dan ook onder meer waren iw'^Pgekomen dat gedaagde aan eischer in onderhuur zou geven *6 ij j liem, gedaagde, in li.uur zijnd pand' aan de Waaldijk 27 ^.j ttcrdam, waar zich de; verkochte1 en gekochte goederen, ,ee'telijk door timmer- of metselwerk vast bevonden;

't toch de gekochte goederen wanneer zij uit het pand zijn

losgebroken hunne waarde grootendeels verliezen en lang' geen f 3200 waard, zijn en gedaagde zich dan ook bereid heeft verklaard aan eischer in onderhuur bovenbedoeld pand af te staan en hem volle vrijheid, heeft gegeven met de hem ter beschikking gestelde inventaris, die zich, volledig en in volkomen goeden en leverbaren .staat bevond naai' vrijheid te handelen ja zelfs heeft aangeboden, indien eischer die goederen alsnog uit het pand wenschte te verwijderen, eischer. daarbij, voor zooveel, hem, gedaagde, mogelijk was bij te staan.; .

dat het daarenboven de bedoeling van partijen niet kan. geweest zijn, dat dei goederen losgebroken zoiuden worden geleverd, daar in dat geval noch eischer noch gedaagde hadden kunnen doen blijken in welken staat zich de goederen bevonden ;

dat dan ook eischers bewering dat door gedaagde de goederen uit het pand losgebroken moesten worden geleverd, op eigenaardige wijze door hem zelf wordt weersproken door het feit dat toen hij zich ter ontvangst der te leveren goederen bij gedaagde aanmeldde, hij noch. voertuigen bij zich had om die goederen te vervoeren, noch werklieden om ze op te laden, iets waartoe gedaagde. toch in geen geval gehouden was en eischer zelf met de hem vergezellendtei deurwaarder1, procureursbetiiende en deskundige nieit in staat, was bv. de geleverde ketel op een wagen tis plaatsen een feit, waardbor in verband1 met na te melden feiten, gedaagde zich gerechtigd acht; te vermoeden, eischers bezwaar tegen de wijze van levering door gedaagde, slechts gefingeerd was en een uitvlucht om te pogen zich aan. een gesloten overeenkomst te onttrekken, en waarschijnlijk zoo gedaagde de goeid.eren losgebroken had. geleverd, leischer zou hebben verklaard die goederen niet in dien staat te; kunnen accepteeren ;

dat daarenboven toen kort na, bet treffen der tusschen partijen gesloten overeenkomst eischer blijken gaf zichi daaraan te willen onttrekken door gedaagdes raadsman met hem onderhandelingen zijn geopend, welke een gunstig resultaat schenen te hebben opgeleverd, totdat plotseling 8 Febr. 1902 de gedaagde namens eischer werd gesommeerd den inventaris te. leveren waarop gedaagde bij, exploit; van 11 Febr. 1902 verklaarde bereid te zijn te leveren en het, pand, gelijk bedongen was in onderhuur af tei staan;

dat echter uit eischers exploit niet bleek in welken toestand hij de goederen wenschte en gedaagde niet kon onderstellen, dat eischer voor den prijs van f 3200 een losgebroken inventaris wilde ■ hebben, die dezen prijs als zoodanig lang niet waard was;

dat bovendien de tijid tusschen eischers exploit en den leveringsdag veel te kort was om alles behoorlijk los1 te breken, daar hiertoe minstens 20 dagen noodig was :

dat bovendien nog eischer moedwillig gedaagdie, betreffende zijn verlangen van de; wijze, waarop, hij de levering wenschte heeft in het. duister gelaten, daar hiji bij zijn exploit geen. d'oimicilie koos terwijl gedaagdes raadsman toen hij ter fine van conferentie aan den- deurwaarder vroeg wie eischers raadsman was, ten antwoord, kreeg, dat. die raadsman hem döurvraardfer ten strengste had verboden, zijn naam bekend te maken;

dat waar dus gedaagdie niet wist wat eischer in werkelijkheid verlangde, hij zich, met; vertrouwen tot'de Rechtbank wendt met verzoek hem overeenkomstig art.. 1302 al. 4 B. W. alsnog een termijn te gunnen om aan zijne verplichtingen te voldoen op alla welke grond en .gedaagde heeft geconcludeerd: primair, dat eischer, niet ontvankelijk zal worden verklaard, in zijne vordering, immers hem die worde ontzegd; cum expensis, subsidiair, dat de Rechtbank, wanneer zij van oordeel mocht zijn, dat aan gedaagde's zijde wanpraestatie bestaat, dezen alsnog een termijn zal gunnen om aan zijne verplichting te voldoen en dien termijn te bepalen op een maand, terwijl hij, mag lijden in dat. geval te warden veroordeeld in de kosten der dagvaarding door eischer gemaakt, met veroordeeling overigens van dezen in de kosten ;

O. dat hierop partijen nog over en weer van repliek en dupliek hebben gediend en eischers sustenue®, nog bij nadere; conclusie en pleidooi uitvoerig zijn uiteengezet;

O. ten aanzien van het recht:

dat in de eerste plaats zal moeten worden nagegaan wat partijen bij de tusschen hen vaststaande overeenkomst van 14 Jan. 1902 hebben, gecontracteerd' met name; of gelijk gedaagde; beweert eischer van hem heeft gekocht en hij aan dezen heeft; verkocht zijn „zaak", namelijk een stoomwaschinrichting aan dien Waaldijk te Rotterdam, dan wel of bloot verkocht is, gelijk eischer betoogt., de inventaris van bedoelde waschinrichting;

dat uit 'de door eischer copielijk in het geding- gebrachte verklaring van gedaagde, waarvan de overeenstemming met het origineel door gedaagde; niet wordt betwist., blijkt, d,a.t eischers opvatting de; juiste is, daar toch gedaagde Jaspers in dat, stuk bekent voor een bedrag van f3200 aan eischer verkocht te hebben „de, geheele infirtaris van de1 stoomwaschinrichtilng aan de Waaldijk 27, als stoomketel, machine, persen, paard;, wagen,, pijpen, sitoiomdroogzolder enz. over te nemen op 15 Febr. of eerder, en den 15den Febr. te betalen etc. etc.";

dat. het nu wel mogelijk is, dat gedaagde gehoopt heeft dat eischer tevens zijn zaak zou overnemen en het. bedoelde pand aan den Waaldijk in onderhuur van, hem nemen, doch dat; het hier niet de vraag is wat gedaagde heeft verwacht dat zou geschieden, doch. wat in werkelijkheid; geschied is;

da.t trouwens gedaagde, vóór dat. tusschen partijen dit proces aanhangig was, eischers meening omtrent hetgeen verkocht was blijkbaar deelde daar toch. zijn raadsman van wien men mag aannemen, dat hij gedaagde's bedoeling kende en juiist weergaf aan eischer bij brief van 1 Febr. 1902 „in gemoede" den raad! gaf om te zorgen dat „voor of uiterlijk, op 15 Febr. a. s1. alle door U van Jaspers gekochte goederen (inventaris dter bleekeriji) worden geaccepteerd en dus verwijderd uit het. pand! Waaldijk (Delfshaven)" terwijl, diezelfde raadsman toen eischer „edaagde den 8stien Febr. had gesommeerd' „om op Zaterdag den 15den Febr. 1902 des middags ten twee ure aan mijn requirant — nl. eilscheir — te leveren aan den Waaldijk te Rotterdam aan het pand n°. 27 den geheelen inventaris1 van de stoomwaschinriehting aan de Waaldijk n°. 27" aan eischer schreef, dat. Jaspers hem bedoelde sommatie had ter hand1 gesteld, „waaruit, mij. blijkt gij van plan zijt. U aan de getroffen overeenkomst tei houden";

da.t nu in dien brief aan eischer wel de raad wordt gegeven om anders te handelen dan hij blijkbaar voornemens is te doen, doch dat die rechtmatigheid van dat. voornemen niet. wordt ontkend ;

ÖL dat waar dus als bewezen mag worden aangenomen, dat eischer inderdaad gekocht heeft, van gedaagde wat hij stelt gekocht te hebben daaruit, tevens volgt, dat op dezen als verkooper de plicht, druiste om de verkochte voorwerpen te leveren, dat is ze in dfe macht en het bezit van den kooper over te dragen;

■O. dat gedaagde nu wel is waar beweert dat hij aan die verplichting heeft, voldaan door aan eischer, toen hij zich den 15dlen Febr. 1902 bij hem aanmeldde de vergunning te geven om de verkochte voorwerpen voor zooverre ze aard- of nagelvast waren los te maken en. mede te nemen, doch dat eischer terecht heeft ontkend, dat. geidlaagde daardoor aan de op hém, rustende verplichting tot levering heeft- voldaan, daar toch, zoo nilets

einders is bepaald1 de verkooper de verkochte goederen in de macht en, het bezit des koopers heeft te stellen en niet, kan volstaan met dien kooper de vergunning te verleenen om zich zelf het beizit daarvan te verschaffen;

djfi.t nu wel gedaagde een beroep heeft gedaan op art. 1517 B. W. 1ste lid, bepalende dat. het verkochte moet geleverd, worden in den staat waarop hetzelve zich op het oogenblik van den verkoop bevindt en het. tusschen partijen vaststaat, dat. op het oogenblik.- dier verkoop die ketel, pijpen en andere goederen-voor een goed deel inderdaad op mechanische wijze aan het pand waarin de. hleekerij werd uitgeoefend verbonden waren, doch dab dit beroep, berustende op eene al tei letterlijke interpretatie yan dit artikel den gedaagde niet kan baten;

dat toch bedoeld art. 1517 — overgenomen uit den Code Cirvil art.. 1614 — niet beoogt, om de wijze waarop de levering moet geschieden te omschrijven, — hieromtrent behelzen de, artt. 1606 en vlg. C. C. uitvoerige bepalingen —, doch enkel ten doel heeft het. ook in ons recht. — art. 1496 B. W. opgenomen beginsel uit te werken, dat in den regel bij verkoop van eene bepaalde zaak deze van af het oogenblik van het- tot stand komen der koopovereenkomst voor rekening is van den kooper;

O. dat eischer iln de tweede plaats een beroep heeft gedaan op art. 1512 B. W., doch dat ook dit beroep, niet opgaat., daar eischer zeer zeker de kosten uer weghaling der gekochte voorworpen had te voldoen, doch dat in casu waar die voorwerpen grootendeels nog aard- en nagelvast aan het pand Waaldijk n°. 27 waren verbonden, van weghalen geen sprake kon zijn, daar deze; eerst nog moesten worden losgebroken;

dat nu die verplichting tot .losbreking dier voorwerpen op gedaagde, en niet. op .eischer rustte daar gelijk boven is overwogen gedaagde als verkooper die voorwerpen had te leveren, dat is in de macht -en het bezit van e:scher te stellen;

dat integendeel uit. a.rt. 1512 B. W. veeleer de onjuistheid van gedaagdes stelling blijkt wijl daar wel ten laste des koopers worden gebracht de kasten der weghaling —, f-ais de 1'enlèvem.ent van. art.. 1608 Code; Civil -— doch uitdrukkelijk ten laste dies veirkoopers worden, gelaten de kosten der levering (frais de la délivrancc) kosten die niet bestaan in gedaagdes stelsel, volgens hetwelk de verkooper kan volstaan met de vergunning aan den verkooper om zich zelf in het bezit der verkochte voorwerpen te stellen;

O. dat gedaagde de juistheid van het. bij proces-verbaal van den deurwaarder J. van Noort dd. 15 Febr. 1902 .gerelateerde niet betwistende, heeft opgemerkt., dat eischer waar hij hem eerst 8 Febr. 1902 heeft gesommeerd tot' levering op den 15den daaropvolgende hem geen voldoende termijn heeft gelaten, toit het losbreken der bedoelde ketel en pijpen waartoe minstens 20 dagen zouden vereischt zijn, doch dat ook die opmerking minder juist is;

O. toch daargelaten, dat gedaagde in gebreke is gebleven om het bewijs te leveren, dat die termijn inderdaad te kort was, uit. .gedaagdes eigen houding vóór het proces: blijkt, dat hij toen die termijn niet onvoldoende achtte daar hij- bij het exploit namens hem den elfden Febr. 1902 door den deurwaarder Doornberg aan eischer beteekend niet alleen niet tegen dien termijn heeft geprotesteerd doch zelfs heeft doen zeggen „dat. hij bereid is om aan geinsinueerdei op 15 Febr. 1902 te* leveren de inventaris der sitcomwaschin.richting aan de Waaldijk n°. 27 te Rotterdam zooals door geïnsinueerde bij exploit ten zijnen verzoeke aan mijn requirant (gedaagde) den 8ste» Febr. 1902 door den deurwaarder J. van Noort te Rotterdam beteekend, gevraagd werd" ;

dat. het wijders opmerking v>~?iienti, dat in dat exploit van 8 Febr. 1902 eischer gedaagde deedi sommeeren om op Zaterdag 15 Febr. 1902 des namiddags ten twee ure te leveren „aan den Waaldijk te Rotterdam aan het pand n°. 27 den geheelen inventaris1 van de stoomwaschinrichting" uit welke plaatsaanduiding duidelijk blijkt, dat eischer de .goederen los verlangde, daar toch van eene levering aan het pand geen sprake kon zijn zoolang de goederen zich nog vastgemetseld i n het pand. bevonden;

O. dat nu wel gedaagde heeft beweend, dat hij. eischers' bedoeling niet kende, ja dat uit diens houding mag worden afgeleid, da,t diens bezwaren tegen de levering zooals deze op 15 Febr. 1902 heeft plaats gegrepen geheel fictief zouden zijn, zoodat waarschijnlijk zoo gedaagde de goederen losgebroken had geleverd eischer zou hebben verklaard de goederen niet in dien staat te kunnen accepteeren, doch dat oolk dit. betoog niet opgaat.;

dat gedaagde ter kenschetsing van eischers houding zich inzonderheid heeft beroepen op eene mededeeling van den deurwaarder van Noort aan gedaagdes raadsman, dat. da rechtsgeleerde adviseur van eischer hem — van Noort — verboden zou hebben zijn naam aan dien raadsman kenbaar te maken, waardoor dezen da gelegenheid werd ontnomen, om, met dien adviiseur in overleg te treden, doch dat hieiruit, aangenomen dat bedoelde medeideeling1 juist, was, hetgeen eischer betoogt niet te weten, niet volgt dat gedaagde met recht heeft nagelaten om de voor dei levering op 15 Febr. vereischte maatregelen tijdig te nemen, daar zijne verplichtingen duidelijk uit de tusschen partijen getroffen overeenkomst voorvloeiiden en hij eischers zienswijze, zoo hij er bijzonder prijs op stelde die te kennen uit. het exploit van 8 Febr. 1902 kon opmaken en inderdaad ook opgemaakt. heeft blijkens het. eixploit van 11 Febr. te zijnen eigen verzoeke, opgemaakt,;

O. dat waar nu uit het proces-verbaal van den deurwaarder van Noort. waarvan, dei juistheid niet is betwist blij kt, dat.15Fe.br. 1902 door gedaagde diiens verplichting tot levering, zooals die krachtens de tusschen partij en getroffen overeenkomst op gedaagde rus tte, niet behoorlijk is nagekomen aan eischer zijne vordering kan volgen, ook wat de gevorderde schadevergoeding wegens wanpraestatie betreft, d'aar het; alleszins aannemelijk is en door gedaagde ook niet- is weersproken, dat eischer ten gevolge der plaats gegrepen hebbende wanpraestatie schade heeft geleden;

dat. nu wel gedaagde nog subsidiair heeft gevorderd, dat. hem alsnog een termijn worde gegund om aa.n zijn verplichting te voldoen, welke termijn dan zo.u bepaald worden op een maand doch dat de Rechtbank na de bestrijding van deze vorderiiv? door den eischer geen termen aanwezig acht om gedaagde alsnog dezen termijn te. verleenen;

dat toch voor de inwilliging van een verzoek als het onderhavige alleen dan aanleiding bestaat, wanneer bijzondere omstandigheden voor de inwilliging pleiten, wat. ten deze niet het geval is, daar gedaagdtei zeer goed aan zijne verplichting tot; levering had kunnen voldoen, terwijl er te minder redenen bestaan om aan gedaagde de hierbedoelde exceptioneele gunst te verleenen, waar namens hem zijn, raadsman bij brief van 1 Febr. 1902 aan de tegenpartij heeft geschreven da.t „onzerzijds zoo. door u de bepalingen der overeenkomst niet strikt worden nageleefd met alle ons door de wet. gegeven middelen de nakoming van voormelde koopovereenkomst zal worden vervolgd" en het. niet aangaat, om eenerzijds van de tegenpartij te vorderen dat een gesloten koopovereenkomst strikt wordt nageleefd, anderzijds voor zich zelf het recht te vindiceeren om, zoo men in gebreke is, het strikte1 recht nilet. op zich te zien toegepast;