dat er dus termen zijn den gerequestreerde te verklaren in staat van faillissement;

dat requestrant» vordering wel is waai4 nog niet opeischbaar is, doch dat deze omstandigheid aan de inwilliging van zijn verzoek niet in den weg staat (zie Molengraaf! blz. 100/101 en aldaar aangehaalde jurisprudentie; voorloopig verslag Tweede Kamer ad art. 6 2de lid, uitgave Belinfante, II, blz. 34);

Weshalve requestrant zich wendt tot Uwe Rechtbank met het eerbiedig verzoek C. A. H., wonende te L., te verklaren in staat van faillissement.

's Gravenhage, 16 Februari 1903.

J. Plantenga,

procureur.

De Officier van Justitie,;

Gehoord gerequestreerde;

Overwegende dat niet is gebleken, dat gerequestreerde buiten staat is om aan zijne financieele verplichtingen te voldoen;

Concludeert tot afwijzing van het verzoek.

De Rechtbank enz. ;

Gezien vorenstaand verzoekschrift;

Gehoord den gerequestreerde ter Raadkamer;

Gelet op bovenstaande conclusie van den Officier van Justitie ;

Qverwegende dat tusschen partijen vaststaat, dat de vorderingvan requestrant thans niet is opeischbaar;

O. dat alzoo requestrant niet is een schuldeischer als bedoeld in art. 1 der Faill.wet en daardoor niet bevoegd is het faillissement van gerequestreerde aan te vragen;

Beschikkende:

Verklaart den requestrant niet ontvankelijk in zijn verzoek.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ROTTERDAM.

Burgerlijke Kamer.

0 Zitting van den 16 Juni 1902.

Voorzitter, Mr. J. van Heukelom.

Rechters, Mrs.: Seerp Gratama en G. W. Baron van der Feltz.

De bepaling in de akte van vennootschap dat tot het aangaan van geldleeningen van welken aard ook, het aangaan van borgstellingen en andere dergelijke verbinte» nissen, de afzonderlijke handteekeningen van alle vennooten worden veveischt, belet niet dat de accoordbevinding eener rekening courant van een schuldeischer der vennootschap, zelfs na de ontbinding der vennootschap, door een der gewezen vennooten met den firmanaam kan worden onderteekend, met bindend gevolg voor alle vennooten.

Waar die accoordbevinding, afgegeven geruimen tijd na de ontbinding der vennootschap, als grond der schuldplichtigheid moet worden aangenomen, kan de schuld niet

meer als een handelsschuld worden beschouwd.

De naamlooze vennootschap Rotterdamsche Houthandel voorheen van Bork en Ooi., houthandelaren, gevestigd te Rotterdam, eischeres, procureur Mr. C. F. A. Hoogeweegen,

tegen

1°. J. F. Weiter, timmerman, 2°. B. Booy, metselaar, beiden wonende te Rotterdam,, 3°. T. Knieriem', vleeschhouwer, wonende te Dordrecht, gedaagden, procureur Mr. A. O. van Blommestein.

De Rechtbank enz.;

Gehoord partijen in hare conclusiën;

Gezien de stukken van het geding voor zoover noodig geregistreerd, en daaronder meer bepaaldelijk:

a het afschrift van een onderhandsche verklaring, luidende : Ondergeteekenden verklaren hierbij aceoord te gaan met de rekening-courant van de Rotterdamsche Houthandel voorheen van Bork en Co. alhier, sluitende per 31 Dec. 1899 met een saldo te onzen laste, groot f2601.92, Rotterdam, 14 Febr. 1900. (get.) J. F. Weiter & Co. ;

b het afschrift der akte van oprichting van de vennootschap van koophandel onder de firma, Weiter en Co. gevestigd te Rotterdam van 9 Maart; 1899 voor den notaris Metz, te Rotterdam verleden;

Overwegende ten aanzien der feiten en procedure, dat de eischeres bij dagvaarding en gelijkluidende conclusie van eisch heeft gesteld:

dat eischeres aan de te Rotterdam gevestigd geweest zijnde doch thans ontbonden vennootschap van koophandel onder de firma Weiter en Co. ten doel hebbende de uitoefening van het vak van bouwondernemer, hetzij voor eigen rekening, hetzij voor anderen en het aankoopen en verkoopen van onroerend1 goed

en alles wat daarmede m verbond staat, in de maanden Maan tot en met November 1899 ten behoeve van dien handel heeft verkocht en geleverd divers hout blijkens de aan let hoofd der dagvaarding staande specificatie gelijk deze dit van haar heeft gekocht en ontvangen;

dat eischeres deswege met, inbegrip van overeengekomen rentevergoeding ad f32.43 nog per saldo de, som van f2601.92 te vorderen heeft;

dat gedaagden allen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor die vordering en wel als gewezen hoofdelijk aansprakelijke leden dier thans ontbonden vennootschap Weiter & Co. ;

dat alhoewel die, schuld volkomen is erkend en ondanks vele aanmaningen de gedaagden in gebreke blijven die schuld te voldoen ;

Weshalve zij heeft geconcludeerd, dat gedaagden bij vonnis der Arrond.-Rechtbank te Rotterdam uitvoerbaar bij voorraad en hij lijfsdwang ieder hoofdelijk voor het geheel zullen worden veroordeeld om aan eischers tegen behoorlijke kwijting te betalen : 1°. de som van f2601.92 als hoofdsom verschuldigd ter zake bovenomschreven ; 2°. de rente ad 5 pCt : dier som sedert den. dag der dagvaarding tot aan de voldoening, alles met de hoofdelijke veroordeeling in de proceskosten ;

Q. dat de gedaagden daarop bij, conclusie van antwoord, erkennende, dat zij leden zijn geweest van de vennootscha-p van koophandel onder de firma Weiter en Co. thans ontbonden, en dat, die vennootschap heeft gekocht en ontvangen het bij dagvaarding bedoelde hout tegen den daarbij: gestelden prijs, evenwel hebben ontkend dat bedrag schuldig te zijn, voerende zij daarvoor aan, met sommatie op de eischeres om die feiten te erkennen of te ontkennen op straffe rechtens:

dat in de maand Juli 1900 eenige panden van de ontbonden vennootschap, waarvoor het bedoelde hout was geleverd, konden worden verkocht, maar de gewezen vennooten dien verkoop niet wilden tot stand brengen zonder de leveranciers van de materialen te hebben geraadpleegd ;

dat da.n ook een bijeenkomst bij1 notaris Klootwijk alhier heeft, plaats gehad van crediteuren der vennootschap, die voor die huizen hadden geleverd en voor de eischeres daarbij tegenwoordig' was een der directeuren der eischende Maatschappij, nl. d,e heer Schenk;

dat op die bijeenkomst is besloten, dat de huizen zouden worden verkocht voor den op die oijeenkomst bepaalden prijs en de koopsom zou worden gebruikt om de vorderingen der crediteuren te delgen;

dat de eischeres daarna dan ook heeft ontvangen f3050, zoodat zij van de ontbonden vennootschap niets meer had te vorderen ;

uit a.1 hetwelk volgt dat de vennootschap of hare leden niets meer aan de eischeres schuldig was en is;

op grond waarvan zij hebben geconcludeerd dat de éischeres zal worden verklaard niet ontvankelijk in haren eisch, immers haar die zal worden ontzegd, met, hare veroordeeling in de kosten van bet geding;

O. da't de eischeres bij conclusie van repliek persisteerende bij hare vorige ten bewijze harer vordering in het geding heeft gebracht de verklaring boven onder a opgenomen, afgegeven nadat de handelsvennootschap waarvan gedaagden lid zijn geweest was ontbonden den 27sten Juli 1899 eischeres bij het einde van het boekjaar hare rekening wegens geleverde goederen, ten laste, van gedaagden heeft opgemaakt en deze ter goedkeuring aan den eersten gedaagde heeft onderworpen en overigens ontkennende wat de gedaagden in hunne conclusie van antwoord releveerden daartegenover heeft gesteld dat de heer Schenk wel eene conferentie bij notaris Klootwijk heeft bijgewoond, maar daar alleen de vraag is behandeld tegen uitbetaling van welk bedrag eischeres bereid zoude zijn hare hypothecaire inschrijving die rijj ten laste van den eersten gedaagde had blijkens akte van schuldbekentenis, dd. 2 Dec. 1899 groot f 5500 te royeeren;

dat eischeres in mindering van die, hypothecaire vordering 1' 3050 heeft ontvangen en toen royement heeft gegeven ten aanzien van het verbondene perceel fiillestraat sectie P, n°. 1163 ;

dat echter die transactie absoluut, niets te maken heeft met deze vordering;

O. dat de gedaagden bij conclusie van dupliek hebben, beweerd, dat de overgelegde schuldbekentenis niets bewijst tegenover de vennootschap omdat bij de akte van oprichting boven onder b nader omschreven volgens de bepalingen der wet, gepubliceerd, Voor het aangaan van geldleeningen, van welken aard ook, het aangaan van borgstellingen, en andere dergelijke verbintenissen de handteekening van de drie vennooten wordt vereischt, terwijl op deze schuldbekentenis slechts de vennootschap voorkomt, geteekend door den vennoot Weiter;

en voorts onder nadere uiteenzetting van het op de bewuste vergadering van schuldeischer» bij notaris. Klootwijk voorgevallene subsidiair hebben 'aangeboden indien, de Rechtbank mocht meenen, dat de eischeres hare vordering wel heeft, bewezen, door het hooren van getuigen te bewijzen, dat op eene vergadering van schuldeischers van de vennootschap Weiter k Co. bii nota,-

ris Klootwijk te Rotterdam waarbij, voor de eischeres tegenwoordig was een harer directeuren, de heer Schenk, besloten werd dat de huizen van Weiter & Co. zouden worden verkocht voor een toen bepaalden prijs en de -koopsom zou worden gebruikt om

ae vorderingen der crediteuren, welke deze naciden wegens leveranties aan die huizen, te delgen, persisteerende zij, mitsdien bij hunne genomen conclusie,;

01 dat, partijen over en weer bijl nadere conclusies hare beweringen nog uitvoerig hebben toegelicht, waarbij de gedaagden

het, door hen aangeboden getuigenbewijs1 hebben aangevuld door aan het, slot van het hierboven geformuleerde nog toe te voegen: „en dat die vorderingen, waaronder die van eischeres, waarvoor de eischeres heeft gedagvaard dan ook zijn gedelgd" ;

O. in rechte:

dat de eischeres, met de door haar in het geding gebrachte verklaring, wier inhoud hierboven onder a is medegedeeld hare vordering volkomen, heeft, bewezen;

O. toch dat daartegen het artikel der boven onder b bedoelde akte van oprichting, waarop door gedaagden beroep wordt gedaan geen het minste bezwaar oplevert, schrijvende dit artikel toch voor, na de bepaling dat de, drie vennooten de teekening der vennootschap onder de firma: Weiter en Co,, zullen hebben alleen voor zaken het doel der vennootschap betreffende, dat „tot het, aankoopen en verkoopen van onroerend goed het aangaan van geldleeningen, van welken aard ook, het bezwaren of verpanden van onroerend goed, het, aangaan van borgstellingen, en andere dergelijke verbintenissen steeds worden vereischt de afzonderlijke handteekeningen van de drie vennooten"; onder geen van welke zaken de bedoelde verklaring is te brengen, die blijkens haren inhoud, is een accoordbevinding dier rekeningcourant tusschen partijen, en een vaststelling van het daaruit voortvloeiende saldo1, ten behoeve der eischeres;

O. dat, alzoo alleen nog dient, te worden beslist, of de gedaagden mogen worden toegelaten tot het bewijs door getuigen van de door hen beweerde betaling der bewuste schuld, vermits daartoe door hen op geen ander middel van bewijs beroep is gedaan ;

Q. dat dit, in geenen deele het geval kan zijn omdat het bewijs, zooals het aanvankelijk werd aangeboden niet tot beslissing der zaak had kunnen leiden, en de latere bijvoeging niet voor bewijs door getuigen vatbaar is,, omdat dit dan zou betreffen een akte, bevattende een ontheffing van schuld, de waarde van f 300 te boven gaande, terwijl met het oog op de bewuste accoordbevinding de schuld zeker niet meer als een handelschuld, kan worden beschouwd, nu die verklaring afgegeven geruimen tijd na de ontbinding der vennootschap onder de firma Weiter & Co., als grond der schuldplichtigheid is te beschouwen;

O. dat dus de eisch behoort te worden toegewezen;

Gezien artt. 56, 52, 2°, 585 B. R. ;

Wijst der eischeres, hare vordering toe;.

Veroordeelt de gedaagden ieder hoofdelijk voor het geheel om aan eischeres tegen behoorlijke kwijting te betalen : 1°. de som van f 2601.92 als hoofdsom; 2°. de rente naar 5 pCt. van die som sedert 21 Jan. 1901 tot aan de voldoening en eveneens ieder hoofdelijk in de kosten van liet proces aan zijde der eischeres begroot op f 100;

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, behalve voorzoover het de kosten van het, geding betreft,;

Weigert de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE AMSTERDAM. Derde Kamer.

Zitting van den 27 Juni 1902,

Voorzitter, Mr. J. J. Ermerins.

Rechters, Mrs.: J. Déking Düea en T. Henny.

Verkoop van effecten in blanco.

De in deze tusschen partijen gesloten overeenkomst sluit de verplichting in zich van den gedaagde — commissionnair — om, voor eischers rekening, ten einde de in blanco verkochte effecten te kunnen afleveren, de daartoe benoodigde effecten in te koopen, indien deze hem daartoe niet door eischer werden geleverd, met de bevoegdheid om zich, in geval van nadeeligen koers, voor het verlies uit de waarborgsom te dekken.

Als gevolg daarvan heeft de commissionnair den verkooper geen naderen last te vragen om de verkochte en te leveren effecten alsnog in te koopen en kan hij zich er toe bepalen den verkooper aan te manen hem tot de levering in staat te stellen, met aanzegging anders tot levering te zullen overgaan.

(Vgl. Rb. Amsterdam 15 Juni 1900, W. 7491).

B. B. Belmonte, wonende te Amsterdam, eischer, procureur Lotos Boas,

tegen

De handelsvennootschap onder de firma, Spreekmeester & Co., commissionair in effecten, gevestigd en kantoor houdende te Amsterdam, gedaagde, procureur Iilr. H. J. Keijzer.

De Rechtbank;

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Qverwegende ten aanzien der feiten:

dat eischer stelt in Maart en April 1901 aan de gedaagde te hebben opgedragen, voor eischers rekening ter beurze, van Amsterdam te verkoopen de bij dagvaarding en conclusie van eisch omschreven effecten;

dat gedaagde die opdracht heeft aangenomen en, uitgevoerd,, immers op de bij eiken post, vermelde da,ta tot de daarbij genoemde prijzen dei hierboven bedoelde effecten heeft verkocht;

dat eischer als zoogenaamd „surplus" voor die voor hem verkochte effecten, aan de gedaagde heeft ter hand gesteld een som van f1700 in vier gedeelten en op de tijdstippen bij elke som vermeld;

dat gedaagde bij exploit van den deurwaarder Drayer dd. 20 Mei 1901 aan den eischer heeft doen aanzeggen, dat zij dein 21sten Mei 1901 ter beurze van Amsterdam voor des eischers rekening zoude doen inkoopen de hierboven bedoelde effecten, indien die althans niet vóór des middags 12 ure o,p laatstgemeldien datum, aan de gedaagde waren ter hand, gesteld en wel omdat de eischer die effecten aan de gedaagde nog niet had ter hand gesteld en de gedaagde deze, aan de koopers leveren moest;

dat eischer de bedoelde effecten niet aan de gedaagde den 21sten Mei 1901 vóór 12 ure beeft ter band' gesteld, maar haar bij exploit van den deurwaarder Coilder, op 21 Mei 1901 des middags te 12 ure 35 minuten ui toebracht, heeft doen aanzeg¬

gen, dat hij niet alleen geen bezwaar had, maar de gedaagde zelfs uitdrukkelijk last gaf, om dien 21sten Mei 1901 ter i,_urze van Amsterdam in te koopen al dte voormelde effecten, mee uitzondering evenwel van $ 18000 Comrnon Missouri Slhares, die de gedaagde voor. den eischer heeft verkocht, en wel op de bij dagvaarding en conclusie genoemde tijdstippen en tot de daarbij genoemde prijzen, daar de eischer deze effecten niet meer aan de gedaagde behoefde te leveren, omdat deze bereids door d© gedaagde voor den eischer waren ingekocht, zoodat hij: zich uitdrukkelijk verzette tegen den inkoop daarvan;

dat de gedaagde heeft nagelaten aan den eischer mede te deelem : tot welke prijzen zij de hiervoren vermelde effecten voor den eischer heeft gekocht, almede of en welk saldo, voor den eischer uit deze handelingen voortspruit en dit wel niettegenstaande de gedaagde daartoe bij: exploit van den deurwaarder Colder dd. 7 Juni 1901 is gesommeerd ;

dat eischer recht en belang heeft te weten, wati de gedaagde voor hem heeft verricht en afrekening van het verrichte alsmede der door den eischer in voege voormeld, aan de gedaagde ter hand gestelde gelden, te ontvangen, en derhalve dé gedaagde jegens den eischer verplicnt is tot het doen van rekening en v erantwoordiing;

dat hij mitsdien vordert, dat, bij: vonnis uitvoerbaar bij! voorraad de gedaagdfe zal worden veroordeeld om binnen een daarbij te bepalen termijn, ten overstaan van een daarbij te benoemen rechter-commissaris, aan den eischer rekening en verantwoording te doen van het door haar ten behoeve van den eischer verrichte en door de gedaagde van den eischer in voege voorschreven ontvangen gelden, met bepaling, dat, indien de gedaagde in gebreke mocht blijven de bedoelde rekening en verantwoording op den door den rechter-commissaris te bepalen dag te doen, zij: daartoe zal kunnen worden genoodzaakt door de inbeslagneming en den verkoop harer goederen tot een maximaal bedrag van f3000 en door middel van lijfsdwang van de individueele led-en der gedaagde firma, voorts d'e gedaagde za,l worden veroordeeld tot, betaling aan den eischer van zoodanige som als bij liet sluiten der rekening zal blijken deze toe te komen met de interessen hiervan van af den dag der dagvaarding ad 6 pCt. 's ja,ars cum expensis ;

Q. dat de gedaagde heeft geantwoord:

dat de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording alleen geboren wordt uit eene overeenkomst van lastgeving, en de rekening en verantwoording alleen heeft te: loopen over hetgeen de lasthebber krachtens den aangenomen last heeft verricht en uitgegeven;

dat eischer wel stelt biji exploit- van den deurwaarder Colder dd. 21 Mei 1901 den gedaagde last te hebben gegeven tot den inkoop van eenige effecten, doch eischer niet stelt — en terecht dat de gedaagde dien last heeft aangenomen, laat staan

dat de gedaagde dien last heeft uitgevoerd;

dat derhalve de eischer niet ontvankelijk is in zijne vordering; dat gedaagde te allen overvloede ontkent dat hij den in voege voorschreven gegeven last heeft aangenomen of uitgevoerd, en zulks allerminst kan worden algeleidi uit voorzegd exploit van eischer, vermits dit aEerminst in overeenstemming is met het exploit door gedaagde door den deurwaarder Drayer op 20 Mei 1901 aan eischer gericht;

dat hij mitsdien concludeert tot niet ontvankelijkheid van den eischer in zijne vordering, althans tot ontzegging daarvan cum expensis;