of wit 1111 kvisoh, boter, kaas, zeep, turf, kalk, weite, molt liii nipt c°nsumptie tot des Huizes onderhoud dienstig is, mag dan met i,00^ea Stalen, noch ook eene derzelve verkoopen

zeiver rl eu consent der neeren provisoren en op der-

keninae™' ?nuant'ëtt en daarop volgende quitantiën (art. ü); retalen \n VM1 ^everanc'ers, arbeidsloonen enz. mag hij niet be" eëxam '°0r a^e6r dezelve voor provisoren zijn ingeleverd, riet meMi 6n 8®ordonneerd (art. 9); arbeidsloonen mag hiji henizel - n' aiaar moet hij met geld betalen; zaadgewassen niet Provisoren of ook vreemden toekomende, mag hij

der v i * e'thenhof brengen of krijgen laten (art. 10); zonof br°°^reten Van Prc>visoren mag hij geen hout, timmerhout doen houwen, hetzij hard of week, geene timmering

•, Z0° >Let] als binnen, niet poten of planten (art. 11); buu T| r' arbeid moet hij goede opzigt nemen en met de dagafr k" acilt of ten hoogste alle veertien dagen

0 etunp houden en daarvan ten langste alle maand een staat of Pr°vlsoren overgeven (art. 12). Hij moet een bizonder telv garfzaadboek houden en daarin pertinent aa,nteekenen zoosch ^ 1mmen als die goederen bevonden zijn, waarvan de dordoen™ .ziJ Sedorscht zullen hebben wederom rapport zullen

hem, rentmeester (art. 13).

deelin ' -Achtbare Heeren, waartoe U nog verder mede-

UE A ° ^ doen van den inhoud der instructie; wanneer ik de rent*"1 n0g med«deel dat blijkens ai't. 1 van die Instructie renten ester naarstig en getrouw alle Feithenhofs inkomsten, en i, ,ei. P^hten zal hebben in te vorderen, en op de erven Peithenl^f611' buizen, bosschen en andere houtgewassen, het geene < ° behoorende, goede achting nemen moet opdat art 311,4 verwaarloosd of beschadigd worden èn blijkens de daai'K 4 Partikel van dat reglement, de rentmeester alle bezweren^ ^eitoeiJlde artikelen met solemnelen eed zal moeten lijk zal 1n hij heiliglijk beloven moet dat hij: dezelve punetement m ? (,rnen, voor behoudens aan de provisoren dit regiederen nf eeilParigheid en anders niet te vermeerderen, vermindat il i '"^.'l'reteereu, dan vermeen ik tevens te mogen zeggen moet i hiervoren aangevoerde, aantoont wat de rentmeester dan 11 r>!n'1.'r de rentmeester niet mag doen. En zoude hij

ffla ,s J niet deed wat hij moet doen öf deed wat irij niet kan niet ontslagen kunnen worden door provisoren ? en

doen H n lnct goed succes beweren dat hij, rentmeester, werd ?2 Wat ^em goeddunkt omdat hij voor zfln leven benoemd

geeft den gedaagde het recht of liever aanleiding om te • .eien- dat hij voor zijn leven benoemd werd? Niets, letterlijk s en allerminst de bepaling van art. 15 van zijne Instructie de'v-11" ^ ^ePaa>ld werd dat hij gedurende zijn leven zijn beste 'JJr zal doen om zoo de oude ais nieuwe restanten in te mar '! ' met regt te innen en wat ten deze daarbijj alsnog gecementeerd werd. Zal de uitdrukking „gedurende zijn leven", hn knnnen beteekenen in verband met de gansche strek-

S Van de Instructie, dan dat hiji gedurende al den tijd dat y als rentmeester werkzaam is naar zijn beste weten handelen ,aLgelijk hem, biji dat artikel werd voorgeschreven?

d u ^erde grief van den gedaagde is dat hem niet bij eenlangheid van stemmen in de vergadering van provisoren van. ov. 1902 bet ontslag gegeven werd.

ergens is bepaald dat zal den rentmeester ontslag verleend orden, zulks met algemeene stemmen door provisoren zal moeen worden gedaan.

n artikel 34 van zijne Instructie waarop hij zich beroept, , 'ld't mijns inziens niets anders te lezen dan dat zijne Inructie niet anders dan met eenparigheid van stemmen zal kun'letl worden vermeerderd, verminderd of geïnterpreteerd, niet ü;it voor het verleenen van ontslag eenparigheid van stemmen een vereischte zoude zijn.

. Al het een en ander doet mij concludeeren dat het Uwer Rechtbank behagen moge de gedane eisctoen in te willigen met uitsondering overigens wat betreft de uitvoerbaarverklaring van 'J«' vonnis bij voorraad ten opzichte van de gevorderde ont'uiming, zijnde ik 't met den gedaagde eens dat die vordering niet op de wet is gegrond;

Ten aanzien der feiten:

VverwegpMde dat het eischend College, na bij. exploot van deurwaarder B. de Marcas te Zwolle van den llden Nov. yQ2 den gedaagde te hebben doen sommeeren tot het doen van "ening en verantwoording aan hem, eischer, van het door gedaagde in zijne betrekking van rentmeester van de stichting "feithenhof" te Elburg gevoerd beheer en gehouden adminirpt ' en tot afgifte aan eisciher van al hetgeen als slot van Kening zal blijken aan eischer toe te komen, alsmede van alle tiin titelS; papieren, bescheiden, enz., hem biji niet voldoe. nS aan die sommatie deswege uitdrukkelijk in verzuim, en --fakelyk stellende voor de vergoeding van atle kosten, den en interessen, na daartoe bekomen praesidiaal verlof 28sf ®et^aagde bij exploit van denzelfden deurwaarder van den Ke 1 "k ^°'V* daaraanvolgende op korten termijn voor deze ehtbank heeft gedagvaard, daarbij stellende: dat eischer in Ver»a<iering van den 3den Nov. 11. den gedaagde, toen1^, nog rentmeester van bovengenoemde stichting, in welke heeff n'g deze liet ais zo,odan,if aai1 lieirL opgedragen beheer bet i ^evoerd, op grond van blijvende dienstweigering uit die sta,1 inS heeft ontslagen, en van dat ontslag onmiddellijk, ^oor gedaagde bijgewoonde vergadering en daarna j oij herhaling op den volgenden dag, behoorlijk aan dezen b( ^ennis gegeven, terwijl die kennisgeving is herhaald bij

>ieilVermeld exploot van 11 Nov. 11.;

lwa<j gedaagde verplicht is van de door hem in zijne voormelde \ekküig va,n rentmeester gevoerde gestie en gehouden aden U8tratie, en wel van af 31 Oct. 1902, aan eischer rekening Sin Veran^WO(>rdmg te doen, alsmede om het saldo dier rekecjer8 betgeen hij overigens ter zake van gemeld beheer onden ZlG^ heeft, aan eischer af- en over te geven, waartoe hij de/ oe^aagd!e deed' sommeeren, maar aan welke sommatie door Vo;'n ^et is voldaan; op grond van welk een en ander eischer ile ert> dat de Rechtbank den gedaagde veroordeele om aan Van 'i e^sc^er, binnen den tijd van drie weken na beteekening tev, - 'ri deze te wijzen vonnis, of binnen zoodanigen anderen te ^11 als daarbij zal worden bepaald1, ten overstaan van eenen §e^Jinc>eiïlGn rechter-commissaris, in den vorm bij de wet voorheln reven, rekening en verantwoording te doen van het door (r 'n voege voorsohi*even sedert 31 Oct. 1902 gevoerd' beheer re^p • U(len administratie, ten einde desnoods na debat van de vet.i ^ln;o te geraken tot bepaling van het saldo van dezelve, met aring tevens dat de gedaagde, indien hij in gebreke blijft te v°^ den daartoe door den rechter-co-mmissaris te bepalen tijd geri erschijnen of rekening te doen, daartoe zal kunnen worden tot 0(J,(^Zaakt door inbeslagneming en verkoop zijner goederen te\2f bedrag van f 10000, met- uitvoerbaar verklaring van het gerHl-lzen vonnis bij voorraad, niettegenstaande verzet of hooL'e-d r°ep en bij l^fsdwang ; voorts met veroordeelmg van den bei ^®de tot afgifte van alle tot zijn beheer betrekking heb^e boeken, titels, papieren, bescheiden en verdere goe- |

, deren, en tot afgifte of betaling van zoodanige som als biji het ; sluiten der rekening zal blijken aan eischer toe te komen, met i de renten daarvan naar 5 pCt. 's jaars van af den dag dat de rekening gesloten wordt tot de voldoening toe, omtrent welk bedrag in hoofdsom en renten eischer zich zijne vordering voorbehoudt, alles met veroordeeling van gedaagde in de kosten ; dat na procureurstelling door gedaagde en conclusie, van eisch li overeenkomstig de dagvaarding, de gedaagde bij contra-conclui sie heeft geantwoord: dat hiji niet was, maar thans nog is rentmeester van de stichting „Feithenhof", tot welke bediening hij den 8sten Dec. 1892 is aangesteld geworden, welke aanstelling is geschied overeenkomstig het testament van Vrouwe M. C. Feith, stichtster dezer instelling en volgens de ordonnantie door haar voor het gesticht vastgesteld en op de Provisionele ordre of reglement voor den rentmeester door haar mede vastgesteld; dat de rentmeester voor zijn leven wordt aangesteld, en noch het testament, noch de ordonnantie, noch de Provisionele Ordre of Reglement aan de provisoren de bevoegdheid1 toekennen om den eenmaal aangestelden rentmeester te ontslaan, terwijl de instructie van den rentmeester alleen bij eenparigheid van stemmen kan worden vermeerderd, verminderd of geïnterpreteerd; dat echter nooit eene bepaling is gemaakt waarbij bepaald is dat de rentmeester door provisoren kan worden ontslagen, en artt, 15 en 16 der instructie zeer duidelijk aantoonen, dat alleen eene beëindiging der gestie door den dood is bedoeld; dat voorts het aan den gedaagde gegeven ontslag nietig is : 1°. omdat het den llden Nov. 1902 aan hem beteekend exploot in strjjid met de waarheid vermeldt., dat het mede ten verzoeke van den heer Ds. I. Vonk is beteekend geworden, en 2°. omdat het ontslag — al kon dit worden verleend — alleen rechtens had kunnen gegeven worden met eenparige stemmen, wat in casu niet is geschied, daar de provisor Vonk daartoe niet heeft medegewerkt; dat bovendien eischer net gegeven ontslag grondt op blijvende dienstweigering, maar met geen enkel woord feiten heeft gesteld waaruit die dienstweigering welke overigens door gedaagde nadrukkelijk wordt ontkend, zoude volgen, weshalve de vordering op dat punt niet voldoende zoude zijn gemotiveerd1, op grond van welk een en ander gedaagde — na ten slotte de vordering om voor f 10000 beslag te mogen leggen voor de gestie door den gedaagde over eene maand belachelijk te hebben genoemd — heeft geconcludeerd, dat de eischer in zijne vordtering zal worden verklaard niet ontvankelijk, immers en in ieder geval dat hem die als ongegrond en onbewezen zal worden ontzegd, met zijne veroordeeling in de kosten des gedings;

O. dat, nadat door het eischend College bij procureurs-akten in het geding waren gebracht het bovengenoemde exploot van aanzegging en sommatie dd. 11 Nov. 1902, en de door partiji conform aan de origineeien erkende ongeteekende copiën van a het testament van Vrouwe M. C. Feith met daarbiji behoorend reglement voor den rentmeester en ordonnantie voor de verpleegden en de bij het testament behoorende akten dd. 16 Sept. 1740, 25 Aug. 1733 en 16—21 Sept. 1740, b de notulen der vergaderingen van provisoren dd. 1 Sept., 6 Oct., 3 en 4 Nov. en 1 Dec. 1902, de zaak door procureurs van partijen is bepleit;

dat daarna de stukken zijn gesteld in handen van het Openb. Min., dat heeft geconcludeerd gelijk hiervoren is gezegd; Ten aanzien van het recht:

O. dat de gedaagde de tegen hem ingestelde vordering heeftbestreden allereerst op grond, dat het eischend' College hem als rentmeester niet kon ontslaan, omdat hij. voor het leven werd aangesteld ;

O. dienaangaande: dat, blijkens het copielijk in het geding gebrachte testament, daarbij door wijlen Vrouwe M. C. Feith werd gesticht een Godshuis ter verpleging van bejaarde mannen en vrouwen, dat den naam van ,,het Feithenhof" zoude dragen, terwijl daarover werden gesteld tot opzieners en bestierders de twee predikanten van Elburg en die van het Oldebroek, Doornspijk en Oosterwolde, aan wie onder meer werd opgedragen over dat Godshuis aan te stellen een eerlijken en getrouwen rentmeester n rentmeesteresse, en de vacante plaatsen dier beide personen te vervullen, voor welken rentmeester tegelijk met dat testament door de erflaatster eene instructie werd vastgesteld (mede copielijk door het eischend' College in het geding gebracht) ;

dat noch in het testament, noch in de instructie van het ontslaan van den rentmeester wordt gewag gemaakt, zoodat behoort te worden nagegaan wat dienaangaande de bedoeling der erflaatster is geweest;

dat eene benoeming ad vitam, als op zichzelf reeds ongewoon, en met het oog op de groote moeilijkheden die daarvan het gevolg kunnen zijn, niet als door de erflaatster bedoeld mag worden ondersteld, tenzij van die bedoeling duidelijk blijke;

dat dit echter, naar 's rechters oordeel, niet het geval is, maai' dat uit het testament in verband met de instructie veeleer het tegendeel moet worden afgeleid;

dat toch, gelijk gezegd, bij het testament provisoren zijn aangesteld tot opzieners en bestierders der stichting, en aan hen is opgedragen de benoeming van den rentmeester, terwijl uit diens instructie — meer bepaaldelijk uit de artt. 5, 8, 9, 11, 12, 14, 19, 20, 23, 24, 25, 26, 28, 29 en 31 ten duidelijkste blijkt, dat hij ondergeschikt is aan provisoren, en zijn ambt uitoefent onder het opzicht van en verantwoordelijkheid aan hen;

dat het nu ten eenenmale onaannemelijk is, dat de erflaatster de bedoeling zoude hebben gehad een dergelijk ondergeschikt ambtenaar voor het leven aan te stellen,, en, zelfs bij gebleken ongeschiktheid1 uit hoofde van oneerlijkheid, ouderdom, ziekte of andere oorzaken, aan provisoren, aan wie door haar het bestuur der Stichting opgedragen en het- recht tot aanstelling van den rentmeester toegekend werd, het recht tot zijn ontslag zoude hebben willen onthouden;

dat hiertegen niet kunnen afdoen de artt. 15 en 1 o der instructie, waarop de gedaagde zich beroept;

dat art. 15 bepaalt dat de rentmeester gedurende zijn leven zijn beste devoir zal doen om zoo de oude als nieuwe restanten in te manen of met. recht te innen, en bijzonder daarop te letten. dat hij na. twee jaren achterstendige renten, voorts huren, pachten en andere inkomsten des huizes, gedurende deszelfs bewind vervallen, het derde jaar effectivelijk met rechten invordere, of zal zulks en alle verdere achterstand tot zijnen laste gebragt worden, en geenzins na zijnen dood' als restant tot betaling van hetgene bij slot zijner rekening mogt schuldig gebleven zijn, aangenomen;

terwijl art. 16 voorschrijft: ,,Na het overlijden van den rentmeester zullen alle boeken, rekeningen en papieren het Feithen- ' hof aangaande, verblijven aan de provisoren, om daaruit in naam van den gewezen rentmeester naar behooren rekening te stellen 1 en te formeren, en zullen de eerste tweejarige restanten van ' renten, huren, pachten en andere inkomsten van het Feithenhof gesteld worden in betaling van hetgeen zich bevinden zal, ' de overledene rentmeester bij slot van rekening schuldig geble- 1 ven te zijn, hetwelk bij den naastvolgenden rentmeester in zijne eerste rekeningen zal berekend worden";

& dat nu naar s rechters oordeel, uit de woorden der genoemde j artikelen niet anders valt af te leiden, dan dat de erflaatster s daarbiji het oog had op het meest gewone geval, dat de rentmeester tot aan zijn dood dat ambt zoude uitoefenen, maar dat uit die woorden, zonder meer, geenszins de bedoeling der erflaatster kan worden opgemaakt om dezen tot een onafzetbaav : ambtenaar te maken ;

61 dat. de gedaagde voorts heeft beweerd, dat het gegeven ontslag nietig zoude zijn, omda,t 1°. het den llden Nov. 1902 aan hem beteekend exploot in strijd met de waarheid vermeldt, dat het mede ten verzoeke van Dr. I. Vonk is beteekend geworden, en

2°. het ontslag — al kon dit worden verleend — alleen rechtens had kunnen gegeven worden met eenparige stemmen, wat in casu niet is geschied;

O. ad 1°, dat de Rechtbank die meening niet deelt, daar bedoeld exploot, overeenkomstig het voorschrift van art, 5 sub 2° B. R., is beteekend ten verzoeke van het College van Provisoren van de te Elburg bestaande stichting „Feithenhof", uitmakende het Bestuur van voormelde stichting en als zoodanig dezelve in rechten vertegenwoordigende, onder bijvoeging, dat dat College thans samengesteld is uit. de heeren T. Doevendans Wzn., H. Bax, E. J. Homoet en I. Vonk;

O. ad 2°, dat art. 34 der instructie onder meer bepaalt dat deze door provisoren niet anders dan met eenparigheid mag worden vermeerderd, verminderd of geïnterpreteerd ;

dat de aan provisoren toegekende bevoegdheid tot het ontslaan van den rentmeester, evenals die tot zijne benoeming, voortspruit niet uit de instructie voor den rentmeester, maar uit het testament, zoodat het hier niet geldt eene interpretatie der instructie, waarvoor eenparigheid van stemmen wordt vereischt;

dat derhalve ook dit gevoelen van den gedaagde niet. dooide Rechtbank wordt gedeeld;

O. eindelijk dat gedaagde nog heeft aangevoerd dat. het eischend College, het gegeven ontslag grondende op blijvende dienstweigering, geene feiten heeft gesteld waaruit die dienstweigering, welke door gedaagde wordt ontkend, zoude volgen, en dat mitsdien de vordering op dat punt niet voldoende zoude zijn gemotiveerd;

O. dienaangaande, dat, waar gelijk in casu, vaststaat, dat aan den gedaagde ontslag is gegeven door de meerdteriieid van provisoren en, gelijk uit het hiervoren overwogene volgt, dat ontslag op wettige wijze is verleend, dë redenen welke provisoren tot dat ontslag hebben geleid voor de toewijzing dezer vordering onverschillig zijn;

O. dat derhalve de vordering van het eischend College, als op de wet gegrond, behoort, te worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde uitvoerbaar-verklaring van het vonnis bij voorraad en bij lijfsdwang, als wordende noch het een noch het ander door de Rechtbank noodig geacht, en met uitzondering van de vordering tot bepaling van het bedrag waarvoor eischer de goederen van gedaagde, by diens niet verschijning voor den rechter-commissaris, zal mogen in beslag nemen en verkoopen op f 10000, welk bedrag der Rechtbank voor de door gedaagde gedurende ééne maand gevoerde gestie te hoog voorkomt, weshalve zij die bepaalt op f 6000;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

Recht doende enz.;

Veroordeelt den gedaagde om aan eischer binnen den tijd van drie weken na beteekening van dit vonnis ten overstaan van Mr. P. C. A. Slichterman, lid dezer Rechtbank, die daartoe bij dezen als rechter-commissaris wordt benoemd, in den. vorm bil de wet. voorgeschreven, rekening en verantwoording te doen van het door hem als rentmeester van het „Feithenhof' te Elburg sedert 31 Oct. 1902 gevoerd beheer en gehouden administratie, ten einde desnoods na debat van de rekening te geraken tot bepaling van het saldo van dezelve;

Verstaat dat de gedaagde, indien hij in gebreke blijft om op den daartoe door den rechter-commissaris te bepalen tijd te verschijnen of rekening te doen, daartoe zal kunnen worden genoodzaakt door in beslagneming en verkoop zijner goederen tot een bedrag van f 6000;

Veroordeelt voorts den gedaagde tot afgifte van alle tot zijn beheer betrekking hebbende boeken, titels, papieren, bescheiden en verdere goederen, en tot afgifte of betaling van zoodanige som als bij het sluiten der rekening zal blijken aan eischer toe te komen, met de renten daarvan naar 5 pCt. 's jaars van af den dag dat de rekening gesloten wordt tot de voldoening toe;

Veroordeelt eindelijk den gedaagde in de kosten dezer procedure en begroot die, aan zijde van eischer gemaakt, tot aan de uitspraak van dit vonnis op f 131.80.

HOOGE RAAD. — BULLETIN.

(Strafkamer).

Voorzitter, Mr. J. J. vak Meerbek».

Zitting van Dinsdag, 12 Mei.

Behandeld het beroep van:

1°. W. d. V., tegen een vonnis der Rechtbank te Utrecht,

Rapp. raadsh. de Pinto.

2°. P. J. H. W., tegen een arrest van het Hof te 's Hertogenbosch. Rapp. raadsh. Jhr. Feith,

3°. W. T. S., tegen een vonnis der Rechtbank te Utrecht.

Rapp. raadsh. Clant van der Mijll.

4°. H. v. d. M., tegen een vonnis der Rechtbank te Amsterdam. Rapp. raadsh. Jhr. van Teylingen.

5°. B. G., tegen een arrest van het. Hof te 's Gravenhage.

Rapp. raadsh. Nelissen.

Adv.-Gen. Noyon concludeert in allen tot verwerping. Uitspraak in sub 1° en 4°, 15 Mei en in sub 2°, 3° en 5°, 15 Juni.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. Besluit van 12 Mei 1903, n°. 47, zijn benoemd tot rechter in de Arrond.-Rechtbank te Dordrecht^ Jhr. Mr. T. J. de Marees van Swinderen, thans rechter in de Arrond.-RechtRechtbank te Heerenveen, en Mr. H. van Loghem de Josselin de Jong, thans substituut-griffier bij de Arrond.-Rechtbank te Zutphen.

— Bij Kon. Besluit van 12 Mei 1903, n°. 48, is benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger in het kanton Oirschot, F. Staart, ontvanger der registratie en domeinen te Oirschot,