Maandag, 29 Juni 1903

N° 7915

WEEKBLAD VM HET RECHT

VIJF - EN. ZESTIGSTE JAARGANG

JÜS ET VERITAS

Dit Blad verschijnt des Maandags, Woensdags en Vrijdags. — Prijs per jaargang franco per post ƒ2 1, behalve het Register. — Prijs der advertentièn, 1—6 regels f 1.45, elke regel meer 20 cents. — Rechterlijke uitspraken ter plaatsing franco aan de Uitgevers, Boekhandel T/h Gebr. Belinfantb, te 's tiravenhage (Ie Wagenstraat 100); andere bijdragen en boeken ter bespreking franco aan de Redactie te Utrecht (Stationstraat 11).

Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n°. 124).

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN.

Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 17 April 1903.

Voorzitter, Mr. F. B. Contnck Liefsting.

Raadsheeren, Mrs.: A. P. Th. Eyssell, S. M. S. de Ranitz,

E. W. Guljé, A. M. van Stipbiaan Ltjïsoitts, A. Telders en Jhr. S. Laman Trip.

In geval eener aanvaring moet de feitelijke waardeering van de plaats gehad hebbende manoeuvres, waarbij het Hof terecht overeenkomstig art. 4 van het bij K. B. van 18 Mei 1892 (Stbl. no. 102) vastgesteld reglement den eiscli van goede zeemanschap heeft gesteld, in cassatie worden geëerbiedigd.

Bepaaldelijk geldt dit ook de vraag, o( aan de eischen van goede zeemanschap is voldaan door een bij art. 16 van het reglement voorgeschreven sein onmiddellijk te doen volgen door de manoeuvre.

J. H. L. G. Harder, gezagvoerder van het Duitsche stoomschip „George Mahn", wonende te Warnemunde, eischer, advocaat Mr. J. H. Telders, (gepleit door Mr. W. Thorbecke), tegen

G. Henze, wonende te Altmaar gezagvoerder van het Nederiandschê stoomschip „Penelope" c. s., verweerders advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein.

De proc.-gen. Polis heeft in deze zaak de volgende conclusie

genomen:

Edel Hoog Achtbare Heeren)

In Augustus 1898 heeft er in het Noordzeekanaal eene aanvaring plaats gehad tusschen twee stoomschepen, dë „Georg Mahn", waarvan gezagvoerder was de eischer in cassatie Harder, en de „Penelope", waarvan gezagvoerder was de verweerder Henze en het Hof te Amsterdam had te beslissen, of terecht door de Rechtbank geoordeeld was, dat de aanvaring te wijten is geweest alleen aan schuld bij de „Penelope" en dus ook aan die zijde bestaat de verplichting tot vergoeding der schade aan den „Georg Mahn" door de aanvaring toegebracht.

Het Hof beslist, dat de aanvaring moet worden toegeschreven aan die wederzijdische schurkt van partijen en dat dus elke der partijen hare eigene schade moet dragen.

Tegen die uitspraak is de gezagvoerder van den „Georg Mahn" gekomen in cassatie met aanvoering van één middel, waarbij wordt beweerd: Schending en verkeerde, toepassing van de artt. 1902 B. W., 1 K., 4, 16, 19, 22 van het reglement, vastgesteld bij Kom. Besluit van 18 Mei 1892 (Stbl. n°. 102) gewijzigd bij Kon. Besluit van 16 Juli 1397 (Stbl. n°. 179), zulks om drie redenen.

De eerste is, dat terwijl volgens de in het vonnis; vermeide feiten, waarnaar in het arrest wordt verwezen, gesteld was in de dagvaarding, dat eischers schip gestopt had, hetgeen door gedaagde niet, was tegengesproken, — het Hof overweegt, dat van het stoppen en achteruitelaan van de machine van eischers schip niets was gebleken. ^e grief betreft de beslissing voorkomende in dë tweede en derde rechtsoverweging van het arrest: ,,dat dan ook in de gegeven omstandigheden" (d. a. de omstandigheden in den aanvang derzelfde tweedfe. overweging vermeld) de geint." (d. i. de eischer Harder), „in stede van langzaam de „Penelope," te gemoet te varen, overeenkomstig het voorschrift van art-. 19 van het reglement van 18 Mei 1892 (Stbl. n°. 102) de „Georg Mahn" had moeten doen stoppen en dë machine daarvan had moeten doen achteruitslaan, zijnde van een en ander ten prooesse niets gebleken, zoodat door het niet. opvolgen van art. 19 van gezegd reglement, op het oogenblik dat er gevaar voor aanvaring bestond, geint. geacht moet worden geen genoegzame zeemanschap te hebben aangewend om de plaats gehad! hebbende aanvaring te voorkomen, daar toch, voorliet geval de geint. tijdig voorzegde bepaling van gemeld reglement had opgevolgd, de „Penelope" den kans: zou hebben gehad, of om weer haar stuurboordswal op te zoeken, of om, na eveneens te hebben kunnen stoppen, de „Georg Mahn' aan haar bakboordszijde te laten passeeren — en dat geint. wel is waar stelt, dat hij de machine der „Georg Mahn", toen de „Penelope" plotseling naar stuurboordzijde wendde met volle kracht heeft doen achteruit werken, doch dat deze manoeuvre was

tardief'.

Het Hof ziet dus de schuld van den, gezagvoerder der Mahn" daarin, dat hij niet heeft gehandeld naar het voorschrrtt van art. 19 van het aangehaalde reglement. Dat artikel schry, voor dat de schipper van elk stoomvaartui cr dat een ander vaartuig nadert, wanneer er gevaar voor aanvaring bestaat, zijne vaart moet verminderen of zoo noodig stoppen en de, werktuigen achteruit moet doen slaan ; en indien dus ook al vast stond, dat de eischer in cassatie tijdig heeft gestopt, hij zou toch nog altijd in strijd met het reglement, gehandeld hebben, en dus mede schuld aan de aanvaring dragen, doordien hij niet, althans niet tijdig, d,e machine van zijn schip heeft doen achteruitslaan. Maar'ook het tijdig stoppen, behoefde niet, door het Hof als bewezen te worden aangemerkt; want al had de eischer dat bij de dagvaarding gesteld en al besliste de Rechtbank in hare tweede rechtsoverweging „dat al de feiten, zooals die, bij dagvaarding zijn vermeld, als dioor gedaagden niet tegengesproken, tusschen partijen vast staan, dë

rechter in appel is niet gebonden door h^t oordeel van den rechter in eersten aanleg over het al of niet bewezene der feiten, maar heeft zijn eigen oordeel daarover uit, te spreken, en waar het Hof uitmaakt, dat van tijdig stoppen ten processe niet is gebleken, geeft, het eene feitelijke beslissing, die in cassatie onaantastbaar is.

In zijn eerste onderdeel is dus het, middel onaannemelijk.

In de tweede plaats steunt het middel daarop, dat, terwijl eischer had aangeboden te bewijzen, dat- de „Penelope" op het oogenblit dat eischeres machine met volle kracht vooruit begon te werken ten einde bakboord uit te wijken, plotseling naar stuurboord afviel — het Hof aanneemt dlat het sein dë manoeuvre van eischers schip aanwijzende onmiddellijk gevolgd werd door die manoeuvre en zoodoende aan de „Penelope," de, tijd ontbrak om ha&r poging om weer naar stuurboordwal te komen te staken, zonder dat hiervoor eendig bewijs geleverd: Was, nog wel in strijd met, de in het vonnis vermelde feiten.

Dit bezwaar geldt 'sHofs vierde rechtsoverweging „dat een beroep op de, omstandigheid dat toen de „Penelope" steedis bleef doorvaren de „Georg Mahn" om eene niet te vermijden aanvaring te voorkomen naar bakboordzijde is gewend en geint. deze manoeuvre aankondigde door overeenkomstig gemeld reglement twee stooten met de stoomfluit te geven, den ge&nt. niet kan baten, omdat het sein onmiddellijk gevolgd werd door de manoeuvre e,n zoo doende aan de „Penelope" de tijd ontbrak om haar poging om weer naar stuurboordwal te komen te, staken". Het is dus niet een nieuw element van schuld bij den gezagvoerder van de „Georg Mahn" dat dbor het Hof in deze overwegmg wordt aangewezen, maar, zooals door de verweerders terecht is opgemerkt, de overweging geeft ',s Hofs oordeel over de waarde van de door den nu eischer ingeroepen verontschuldiging voor de niet opvolging van art. 19 van het reglement.

Maar dan kan ook niet tot cassatie leiden de bewering, d&t het Hof zonder voldoend bewijs heeft aangenomen, dat het sein onmiddellijk gevolgd, werd door de manoeuvre zelve, want al neemt, men aan dat dit niet is bewezen, dat de eischer het tegenovergestelde heeft bewezen of in appel aangeboden te bewijzen staat ten prooesse niet vast, en alleen door het bewijs daarvan te leveren, zou de eischer zijne uit de niet naleving van art. 19 van het reglement voortspruitende verantwoordelijkheid hebben kunnen ontgaan.

Tegen dezelfde 4de overweging is ook het derde gedeelte van het, middel gericht, waarbij beweerd wordt dtrt het Hof, oordeelende zooals het gedaan heeft, als vereischte istelt een verloop van tijd' tusschen sein en manoeuvre, terwijl art. 16 van genoemd reglement seinen voorschrijft om aanwijzing te doen omtrent, dë plaats hebbende manoeuvres.

Art. 16 van het reglement bepaalt, dat de, schippers van stoomvaartuigen, die in het zicht van elkander naderen met

gevaar van aanvaring, aanwijzing k u n n e n doen omtrent dë

plaats hebbende manoeuvre door dë volgende seinen twee

korte stooten beteekent „ik wijk naar bakboord uit". Het artikel wijst dus wel aan hoe een ondernomen uitwijken naar bakboord kan aangekondigd worden, inaar is niet beslissend voor de vraag of in een gegeven geval het niet was roekeloos of onvoorzichtig dat uitwijken te doen plaats hebben onmiddellijk na het geven van het sein, en het Hof kan dus ook door te beslissen dat m dit geval het sein niet onmiddellijk had mogen gevolgd zijn door de manoeuvre, art,. 16 van het reglement niet hebben geschonden.

Ik concludeer tot verwerping Van het beroep met verooideeling van den eischer in de kosten.

De Hooge Raad enz. ;

Overwegende dat bij het bestreden, den 23 Juni 1902 door het Gerechtshof te Amsterdam tusschen ^ artijen gewezen arrest in hooiger beroep, met vernietiging van het vonnis dës eersten recnters° is beslist, dat de aanvaring, welke op 24 Aug. 1898 in het Noordzeekanaal tusschen liet Nederlandsche stoomschip „Penelope" en het Duitsche stoomschip „George Mahn", waarvan resp. gezagvoerders waren de eerste verweerder en dë eischer, heeft plaats gehad, moet worden toegeschreven aan de wederzijdsche, schuld van partijen, en dat mitedien elk der partijen hare eigene schade als gevolg der aanvaring moet dragen;

O. dat tegen deze beslissing als middel van cassatie is voorgesteld! :

Schending of verkeerde toepassing der artt. 1902 B. W., 1 W. v. K.. 4, 16, 19, 22 Regl. ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op openbare wateren in het, Rijk, die voor de scheepvaart openstaan, vastgesteld bij Kon. Besluit van 18 Mei 1892 (Stbl. 102), gewijzigd! bij, Kon. Besluit van 16 Juli 1897 (Stbl. 179) omdat:

a terwijl volgens de in het vonnis vermelde feiten waarnaar in het arrest verwezen wordt, gesteld was in dë dagvaarding dat eischers schip gestopt had, hetgeen door gedaagden niet was tegengesproken, het Hof overweegt, dat van het stoppen en achteruitslaan van de machine van eischers schip niets was gebleken;

b terwijl eischer hadi aangeboden te bewijzen dlat de ,,Penelope" op het oogenblik dat eischers machine me,t volle 'kracht vooruit begon, te werken, ten einde bakboord uit te wijken plotseling naar stuurboord afviel, het Ho-f aanneemt dat het sern, de manoeuvre van eischers schip aanwijzende, onmiddellijk gevolgd weid door die manoeuvre en zoodoende aan dë „Penelope de tijd ontbrak om 4iaar poging om weer naar stuurboordswal te kotnen te staken, zonder dat hiervoor eenig bewijs geleverd was, nog wel in strijd met de in het vonnis vermelde feiten;

c het Hof beslist, dat de omstandigheid, dat eischer overeenkomstig liet Reglement tweei stooten met de stoomfluit gaf, hem niet baat „omdat het sein onmiddellijk gevolgd werd' door de manoeuvre" en alzoo als vereischte stelt een verloop van t\jd tusschen sein en manoeuvre, terwyl art,. 16 van genoemd

Reglement seinen voorschrijft om aanwijzing te doen omtrent de plaats, hebbende manoeuvre;

O. dienaangaande ten aanzien van onderdeel a, dat, dit is gericht tegen hetgeen voorkomt in de tweede en in de derde rechtsoverweging van het arrest, o. m. houdende: „dat d'an ook in de gegeven omstandigheden, de, geint. (nu eischer), in stede van langzaam de „Penetope" tegemoet te varen, overeenkomstig het voorschrift van art. 19 van het Reglement van 18 Mei 1892 (Stbl. n°. 102), de „George Mahn" had moeten doen stoppen en de machine daarvan had moeten doen achteruitslaan, zijnde van een en ander ten processe niets gebleken, zoodat door het niet opvolgen van art. 19 van gezegd Reglement, op het oogenblik, dat er gevaar voor aanvaring bestond, geint. geacht moet worden geen genoegzame zeemanschap te hebben aangewend om de plaats gehad hebbende aanvaring te voorkoanen"; en voorts: „dat geint,. wel is waar stelt dat hij de machine der „George Mahn", toen de „Penelope" plotseling naar stuurboordzijde wendde, met volle kracht heeft doen achteruit werken, doch dat deze manoeuvre was tardief';

O. dat het Hof mitsdien heeft geoordeeld, dat de eischer ten onrechte niet heeft nagekomen het voorschrift van art. 19 van het aangehaald Reglement — zolgens hetwelk de schipper van elk stoomvaartuig, dat een ander vaartuig nadert, wanneer er gevaar voor aanvaring bestaat, zijne vraag moet verminderen, of zoo noodig stoppen en de werktuigen aohteruit doen slaan; en dat al heeft de eischer, zooals hij heeft gesteld en niet is tegengesproken, aanvankelijk de machine gestopt, zonder die echter te doen achteruitwerken, zoodat het schip, al was het met weinig vaart, bleef doorvaren, en al heeft hij — op het laatste oogenblik — de machine met volle kracht achteruit doen werken, deze manoeuvre was tardief; — en dat deze feitelijke waardeering van dë plaats gehad hebbende manoeuvres, waarbij het Hof te recht overeenkomstig art. 4 van het Regl. den eiscli van goede zeemanschap, heeft gesteld, in cassatie moet worden geëerbiedigd;

O. dat onderdeel b van het, middel gericht is tegen de 4de rechtsoverweging van het Hof, luidende : „dat een beroep op dë omstandigheid, dat, toen de „Penelope" steeds bleef doorvaren, de „George Mahn", om eene niet te vermijden aanvaring te voorkomen, naar bakboordzijde is gewend en geint. (nu eischer) deze manoeuvre aankondigde door, overeenkomstig gemeld Reglement, twee stooten, met, de stoomfluit te geven, den geint. niet kan baten, omdat, liet sein onmiddellijk gevolgd werd door de manoeuvre en zoodoende aan de „Penelope" de tijd ontbrak om haar poging om weer naar stuurboordswal te komen te staken";

O. dat ook dit onderdeel van het middel niet kan opgaan tegenover de feitelij,ke beoordeeling door het Hof van de aangewende manoeuvres, waarbij van strijd met de ten processe vaststaande feiten niet blijkt, terwijl de eischer niet heeft gesteld, noch ten bewijze aangeboden, dat het sein van dë twee stooten met dë stoomfluit niet onmiddellijk gevolgd is door de manoeuvre van liet, stuurboord leggen van het roer en volle kracht vooruit, doen werken van de machine;

O. ten aanzien van het tegen dezelfde rechtsoverweging van het arrest gericht onderdeel c van het middel, dat volgens art. 16 van het aangehaald Reglement de, schippers van stoomvaartuigen, die in het, zicht van elkander naderen met gevaar van aanvaring, door de volgende seinen aanwijzing kunnen doen omtrent de plaats hebbende manoeuvre: twee korte stooten beteekent: „ik wijk naar bakboord uit"; dat, mitsdien bij het al of niet geven van dit sein de gezagvoerders, ook volgens art. 4 van het Reglement, hebben te letten op de eischen van goedé zeemanschap, en, waar nu het Hof oordeelt dat aan die eischen niet is voldaan door het sein onmiddellijk te doen volgen door de manoeuvre, het aangehaald art. 16 niet kan zijn geschonden of verkeerd toegepast;

O. dat mitsdien het middel van cassatie in zijne drie onderdeelën niet is aannemelijk;

Verwerpt het beroep en veroordeelt den eischer in de daarop gevallen kosten.

Kamer Tan Strafzaken.

Zitting van den 6 April 1903.

Waarnemend-Voorzitter, Mr. A. A. de Pinto. Raadsheeren, Mrs.: Jhr. P. R. Feith, A. J. Clant van der Mijll, E. W. Gdljé, Jhr. D. G. van Teylingen Jhr, W H. de Savornin Lohman en A. P. L. Nelissen. '

Het verbod om, met schakels visschende, meer dan drie schakels te water te hebben bevat een voorschrift aangaande de soort der vischtuigen tot de bij art. 9 letter c der jachtwet omschreven bevoegdheid der Provinciale Staten behoorende.

Art. 6 letter h van het Prov. Regl. op de visscherij in Friesland maakt geen onderscheid of de daar omschreven handeling door één persoon of door meer personen gezamenlijk geschiedt.

J. T. K., oud 47 jaren, visscher, geboren te Oenkerk, wonende te Giekerk, is requirant van cassatie voor zoover hij daarbij is veroordeeld tegen een vonnis van dë Arrond.-Rechtbank te Leeuwarden van 31 Dec. 1902 waarbij op het door den req. en zijnen mede-veroordeelde alsmede door den Ambtenaar van het Openb. Min. bij het, Kantongerecht te Bergum ingesteld booger beroep, het vonnis van den Kantonrechter aldaar van 30 Oct. 1902 werd vernietigd en req. met zijnen mede-veroor-