N°. 7953.

duid als de uitweg van Mejuffrouw Gommich;

O dat voorts gedaagde's uitdrukkelijke erkentenis bij conclusie van dupliek het door de eischers bij dagvaarding gesteld drievoudig gebruik van de overwegen door gedaagde vaststaan;

O., dat gedaagde wel is waar naast die erkenning bij diezelfde conclusie ook nog erkent een door hem verricht vervoer van grond van perceel no. 589 naar perceel no. 1072, en beweert dat dit vervoer niet in verband stond met gedaagde's steenfabriek, doch dat deze uitlating verder buiten beschouwing kan blijven, daar eischers van zoodanig vervoer bij dagvaarding niet spreken, immers daarbij sub 3°. stellen een vervoer van gemeld perceel no. 589 naar de steenfabriek van gedaagde's perceelen nos. 1132/89;

O., dat alsnu, waar eischers het recht van gedaagde tot het door hen bij dagvaarding gesteld gebruik betwisten, op gedaagde, gelijk deze trouwens erkent, den last drukt zijn recht tot dat gebruik te bewijzen;

O., dat tusschen partijen is buiten geschil, dat het in casu niet betreft een uitweg als in de artt. 715 en vlg. B. W. bedoeld;

dat de eenige titel, waarop gedaagde zich in dezen beroepen kan en dan ook beroept is zijn eigendom van het perceel no. 589, in verband met de acte van overdracht van 31 October 1861,, waarbij de erfdienstbaarheid, waaraan hij zijn recht meent te ontleenen, gevestigd werd;

O., dat bij die acte door de toenmalige eigenaars van o. a de tegenwoordige perceelen nos. 589 en 590 van hunnen grond een streep werd verkocht, zijnde het gedeelte dat thans laatstgemeld perceel no. 590 vormt, en daarbij ten behoeve van het onverkochte gedeelte van het perceel, waarvan die strook werd afgescheiden en van daarachter gelegen perceelen van verkoopers, het recht voorbehielden om over den verkochten grond uit te wegen naar den dijk en den belendenden uitweg van Mej. Gommich;

O. dat, daar, gelijk gezegd, alleen verkocht werd het tegen^ woordig perceel no. 590, tot den verkochten grond derhalve niet behoorde het tegenwoordige perceel no. 988, waaruit volgt, dat, hoewel de bewoordingen in de acte, die eerst noemt het uitwegen naar den dijk en daarna de uitweg van Mej. Gommich, oppervlakkig wellicht eenigen twijfel zouden kunnen doen ontstaan, de bedoeling van het bij dien verkoop gevestigde servituut dus, gelijk eischers bij conclusie van repliek aanvoeren, blijkbaar was, dat men het recht zoude hebben van perceel 589 over perceel no. 5S0 naar den zoogenaamden uitweg van Mej. Gommich, loopende over het tegenwoordig perceel no. 1072, te gaan en over dezen naar den dijk;

O., dat alsnu, waar bij die acte vooreerst geen recht van uitweg werd gevestigd over het tegenwoordige perceel no. 988, en bovendien niet ten behoeve van de tegenwoordige perceelen nos. 1132 tot U138 (gedaagde's steenfabriek), gedaagde niet gerechtigd was tot het sub 1°. en 2°. bij dagvaarding gesteld gebruik der uitwegen;

O., dat zulks naar het oordeel der Rechtbank eveneens het geval is met het sub 3°. bij dagvaarding gesteld gebruik dei uitwegen;

O., dat toch eischers terecht aanvoeren, dat het bedoeld servituut door de verkoopers bij meergemelde acte werd voorbehouden en bedongen ,,voor hunne boerderij" ;

O., dat eischers hebben gesteld en gedaagde niet heeft betwist, dat bedoelde verkoopers destijds daar ter plaatse geen boerderij bezaten, wel eene te Bemmel;

O., dat aan die woorden „voor hunne boerderij" dus geen andere beteekenis kan worden gegeven, dan dat het gebruik werd beperkt tot een gebruik van den overweg ten behoeve van het boerenbedrijf, drijven van vee, vervoer van landbouwproducten enz.;

O. dat nu het sub 3°. bij dagvaarding gesteld gebruik, vervoer van uitgegraven grond naar de steenfabriek, kennelijk niet was ten behoeve van het boerenbedrijf en dus in strijd met het gevestigde recht en derhalve onrechtmatig;

O., dat uit al het voorgaande volgt dat gedaagde zijn recht tot het gewraakte gebruik van de overwegen niet heeft bewezen ;

O., wat nu betreft de gevorderde schadevergoeding, dat gedaagde nu wel heeft ontkend door het bewuste gebruik eenig nadeel aan de uitwegen te hebben toegebracht, daarbij aanvoerende, dat eischers die uitwegen ook voor hun steenfabriek bezigden ; doch dat het naar het oordeel der Rechtbank in den aard der zaak ligt, dat een weg door een meer veelvuldig gebruik ook meer schade lijdt, zoodat men moet aannemen, dat de eischers door het bedoeld medegebruik door gedaagde, nadeel hebben ondervonden en bij hervatting van het gebruik zouden ondervinden;

O., dat eischers echter tegenover de subsidiaire betwisting van het gevorderde bedrag door gedaagde, niet hebben aangetoond, dat de geleden en te lijden schade f 3.— per dag zoude hebben bedragen en zoude bedragen, terwijl de Rechtbank tevens met het oog op de door eischers niet weersproken verklaring van gedaagde, dat hij zeer spoedig na het uitbrengen der dagvaarding in afwachting van de rechterlijke uitspraak het bewuste gebruik weder heeft gestaakt, geen termen aanwezig acht voor de medegevraagde veroordeeling tot schadevergoeding voor eiken dag waarop het gebruik zal worden hervat, en wat de subsidiaire vordering betreft, de geleden schade reeds dadelijk meent te mogen vaststellen en wel op een totaal bedrag van f 20.—;

Recht doende enz. ;

Gezien art. 56 B. R. ;

Passeert het subsidiair door eischers aangeboden bewijs ;

Wijst aan eischers hun vordering in den zin als hierboven omschreven toe;

Spreekt uit voor recht dat de aan de eischers toekomende onroerende goederen, kadastraal bekend onder Driel in Sectie A. nos. 590 en 988, niet bezwaard zijn met de erfdienstbaarheid, welke den gedaagde bevoegd doet zijn om of 1°. daarover van den dijk af te rijden naar de steenfabriek, gelegen ten Westen van die van de eischers en kadastraal bekend onder Driel in Sectie A. nos. 1132 tot en met 1138 en van die fabriek veder terug naar den dijk ; of 2°. van die fabriek over die uitwegen karren en wagens met steen, puin en afval te doen vervoeren naar den dijk; of 3°. karren met aarde, gegraven uit het door den gedaagde in Januari 1902 aangekochte perceel Driel Sectie A. no. 589, gelegen ten Oosten van het perceel no. 590, daar over te doen vervoeren naar de zooevengenoemde fabriek, met verbod om met dat gebruik voort te gaan ;

Veroordeelt den gedaagde om voor schadevergoeding wegens het onrechtmatige gebruik aan de eischers te betalen eene som van f 20.—;

Ontzegt het meer gevorderde.

HOOöE RAAD. _ BULLETIN. Bij den Boekhandel v/h GEBR. BELINFANTE, te

" 's G r ave n ha ge, en den Boekhandel en Drukkerij v/h

(Kamer van Strafzaken.) E. J. BRILL, te Leiden, is thans verschenen de zevende

aflevering van

Voorzitter, Mr J. J. van Msbbbeeb. slraf. en Zitting van Dinsdag, 22 September.

EERSTE DEEL

Behandeld het beroep van:

faliicfais van tiet Wetboek van Militair Stratatit

2°. J. F. H. tegen een arrest van het Hof te Amsterdam

Rapp. raadsh. Jhr. Feith. (EERSTE BOEK)

3°. P. B. tegen een vonnis der Rechtbank te Arnhem. Rapp.

raadsh. Glant van der Mijll.

4° Ba H raadsh "de Banitz Van het H°f te 's GravenhaSe- Verzameling van Ontwerpen, Stukken, Beraadslagingen enz.,

5°. GaPA. TC.B tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. bijeengebracht, gerangschikt en van aanteekeningen voorzien

Bapp. raadsh. Jhr. de Savornin Lohman. DOOR 6°. J. F. H. tegen een arrest van heit Hof te Amsterdam.

Rapp. raadsh. Missen. Mr. II. van der Hoeven

Adv.-Gen. Noyon concludeert in alle beroepen tot verwer- Hoogleeraar te Leiden ping. Uitspraak in sub 1°, 3° en 4°, 19 October en in

sub 2°, 5° en 6° 28 September. Deze uitgaaf van het Wetboek van Militair Strafrecht en de

Wet op de Krijgstucht, bevattende de Wordingsgeschiedenis,

- "i - ■ ■ ' ' _ verschijnt in afleveringen van 4 tot 8 vel (van 16 blz.) en

U7nrrm-.1V dpct [titpv nmjrnnc zal den omvang van 100 vet zoo min mogelijk overschrijden.

WETTEN, BESLUITEN, CIRGLLAIRES ENZ. Prijs f 0.15 per vel druks bij inteekening. Na verschijning

van het le deel vervalt deze inteekenprijs.

Departement van Justitie, Afleveiillg 8 is ter perse.

3e Afdeeling.

w» 101

Bij dezelfden ziet het licht :

'sGravenhage, den 18den September 1903. ttt . , . H/r-Vi • Mi r> 1 ,

Wetboek van Militair Strafrecht

Aan

EN

de Colleges van Regenten over de gevangenissen. . « •« ,. . .

Wet ot3 de Kriisstucht

Bij het bezichtigen van eemge geivangemssen ben ik onaan- *

genaam getroffen door de inrichting van de zoogenaamde be- met Verwijzinq naar de tot den tekst ill verband

zoekvertrekken. Die inrichting, waarbij de gevangenen en «staands hnnalinnon

degenen die hen bezoeken door twee traliewerken van elkander " "

gescheiden worden gehouden, acht ik weinig humaan. Nu weet EN MET

ik wel dat de zorg voor de veiligheid en de orde in de gestich- _. . . .. . _

ten zeer bijzondere voorzieningen eischen, en dat het met het AlptiabCtlSCil RegiStfiP

oog daarop misschien moeilijk zal zijn in den bestaanden toe- UITGEGEVEN DOOR stand verandering te brengen, maar ik stel er toch grooten prijs

op dat de vraag: of daartoe mogelijkheid bestaat, door Uw Mr. II. van der Hoeven

C01JIegLnuUtW|"S,!5t- W°rd<l °,ve,rWOgen- Hoogleeraar te Leiden

Mocht het bij die opzettelijke overweging met raadzaam worden geacht, in de tegenwoordige wijze van bezoeken voor ver- Prijs : illgen. f 0.70, geb. f 0.90 oordeelden eenige verandering te brengen, dan zal toch moeten worden getracht voor preventief gevangenen, wier schuld nog

met is bewezen, eene bijzondere regeling te treffen Bij de Uitgevers dezes is verkrijgbaar:

Met veel belangstelling zie ik de spoedige mededeehng van den uitslag Uwer overweging te gemoet. T*

7) . 7 De Beroepswet

De Minister van Justitie. *

i A T DOOK

J. A. Loeff.

Mr. G. G. YAN DER HOEVEN.

a nVFPTFNPTTVisr Deze wet is °Pgenomen in Mulder's Verzameling van

iiüii- . Nederlandsche Staatswetten (oranje uitgave) onder N° 15.

, In deze Verzameling verschenen :

ÜjGIl Advocaat N°. 1. Wet Nederlanderschap, 2de druk, door Mr. Joh. J.

7 . Belineante.

zag zich gaarne als Volontair geplaatst op een Advo- „ 2. Veiligheidswet.

catenkantoor te Amsterdam, liefst met het vooruitzicht „ 3. Heffing invoerrechten.

zich naderhand te kunnen associeeren. Uitstekende infor- „ 4. Kamers van Arbeid.

maties staan hem ten dienste. „ 5. staat van Oorlog en Beleg.

Brieven onder letters L.L. aan SCHELTEMA & HOL- » 6- Indischa Mijnwet.

KEMA's Advertentie-Bureau te Amsterdam. » 1' °t>1,ef£' Belemmeringen.

8. Revisiewet.

9. Leerplichtwet, door Mr. Joh. J. Belinfante.

,, 10. Boterwet, door denzelfden.

Bij de Uitgevers dezes is verschenen : „ 11. Bevorderingswet voor de zeemacht, door Mr. G. G. VAN

der Hoeven.

Dogmatische ,, 12. Pensioenwet voor de zeemacht, door deaizelfden.

-[—> 1 , . -i ,, 13. Bevorderingswet van de landmacht, door denzelfden.

G C tl t S W 6t8D.8Cll8ip M 14. Pensioenwet voor de landmacht, door denzelfden.

DOOR „ 15. Beroepswet, door denzelfden.

Mr. E. M. MEIJERS. Prijs per deeltje f' 0.50. \ -

Prijs f "2.—. Losse; linnen, portefeuilles zp a'f 0.50 verkrijgbaar.

Uitgave van J. B. W0LTERS te Groningen :

F. J. V A.N D B B T A lv,

HANDLEIDING BIJ DE STUDIE DER STAATHUISHOUDKUNDE.

Ingenaaid f 1,5O.

A. TEN BOSCH N.Jzn.

Ingenieur

ROTTERDAM ZUIDBLAAK 24

Geeft aan Heeren Advocaten en Notarissen eenvoudige, duidelijke adviezen op technisch gebied.

Conditiën zeer billyk.

Gedrukt bjj F. J. BELINFANTE, voorh.: A. D. SCHINKEL.