vermoedens, voortvloeiende uit het verhoor van partijen in persoon, leidt tot het opleggen van een suppletoiren eed. Eeehtb. Zierikzee. 6341. 3.

■— Exceptie van onbevoegdheid. — Pactum de compromittendo. — Hof Amsterdam. 6378. 1.

Verhuizenden. —• Zie Plaats, verord. H. R. 6425. 2.

Verhuring. — Zie Muur. 6422. 3.

Verificatie. — Zie Faillissement. II. R. 6335. 1; 6374. 1.

Verificatievergadering. — Zie Faillissement. H. R- 6350. 1.

Verjaring. — De wet van 8 Nov. 1815 (Stbl. no. 51) is niet stilzwijgend afgeschaft door art. 1991 B. W-

Een middel dat vraagpunten betreft waarover bij den rechter, die over de feiten oordeelt, geen geschil was en waarover deze ook geen uitspraak heeft gedaan, is niet vatbaar om in cassatie te worden onderzocht. H. R. 6323. 1.

— Zie Eigendomsrecht. 6382. 1. — Zie Successiewet. 6383. 1.

Verklaring. — Zie Arbitrage. 6391. 3. — Zie Cessie. 6301. 3.

Verknochtheid. — Er bestaat geen reden om de wegens verknochtheid gevraagde verwijzing eener zaak naar een anderen rechter te weigeren, op grond dat in de zaak bij dien rechter aanhangig een uitspraak heeft plaats gehad, wanneer niet blijkt dat die uitspraak eene eindbeslissing inhield.

Ook de eischer kan wegens connexiteit de verwijzing der zaak naar een anderen rechter vorderen.

De eischer in deze heeft zijn recht om die verwijzing te vorderen verwerkt, daar hij zijn eisch door middel eener incidenteele vordering door den rechter bij wien de andere zaak aanhangig is, had kunnen doen beslissen.

De eischer moet, bij ontkentenis van den gedaagde, het bestaan der verknochtheid bewijzen. Rechtb. 's-Hertogenbosch. 6297. 2.

— Is de exceptie van verknochtheid toewijsbaar, indien daardoor een der partijen tegen zijn wil zou worden verstoken van het recht van hooger beroep ? — Neen. Rechtb. Utrecht. 6356. 3.

— Art. 158 Rechtsvord. bedoelt wel, ingeval van connexiteit, den rechter, die anders ralione personae onbevoegd zou zijn, J bevoegd te maken, maar niet om, met verandering der wettelijke regelen omtrent de competentie ratione materiae, aan de Rechtbank in eersten aanleg op te dragen kennisneming van de vorderingen bedoeld bij art. 41 R. O., die behooren tot de uitsluitende bevoegdheid des kantonrechters. H. R. 6372. 1.

Verkoop. — Zie Beslag. 6279. 2. — Zie Effecten. 6366. 2. — Zie Lastgeving. 6398. 2. — Zie Onroerend goed. 6291. 4; 6307. 3 ; 6428. 2.

Verkorting van rechten. — Zie Betaling. 6348. 1.

Verkouteren (H.). Hoe citeeren wij onze wetten? 6297. 4.

Verlating van hulpbehoevenden. — Toepassing van art. 255 Strafrecht op een vader, die zijne minderjarige dochter opzettelijk in hulpeloozen toestand had gelaten; vermits, al kon hij haar niet in zijn huis opnemen, dan toch op hem de verplichting berustte op andere wijze in haar onderhoud en opvoeding te voorzien. Rechtb. Groningen. 6336. 3.

Verlof. — Zie Verzekerinq. 6299. 3.

Verloskundige hulp. — Zie Geneeskundige wetten. H. R. 6313. 1.

Vermaas (N.) ca. C. de Haan. 6287. 3.

Verhindering van eisch. — Zie Erfdienstbaarheid. 6276. 3.

Vermeerdering van eisch. — Zie Nalatigheid. 6418. 2.

Vermoeden. — Zie Vennootschap. 6288. 3.

Vermoedelijk overlijden. — De art. 549 en 550 B. W. gelden ook voor het geval, dat de afwezige echtgenoot reeds vroeger met inachtneming van de artt. 523 en 524 B. W. vermoedelijk overleden is verklaard. Rechtb. Haarlem. 6317. 3.

— Zie Onvermogen. 6356. 4.

Vernieling van waterkeering. — Art. 161 Strafrecht stelt strafbaar elke opzettelijke vernieling, onbruikbaarmaking of beschadiging van eenig werk, dienende tot waterkeering of loozing, indien daarvan gevaar voor overstrooming te duchten is, onverschillig of die waterkeering door de overheid geschouwd wordt, of zij het eigendom van den dader of van een derde is, en of met of zonder recht een derde daarvan gebruik maakt. Dit artikel verbiedt bedreiging van de algemeene veiligheid ook door daden van eigen richting of ten aanzien van eigen goed gepleegd.

De vraag of een sedert langen tijd bestaand tot waterloozing dienend werk wel in overeenstemming is met de burgerlijke rechten en plichten tusschen de eigenaren van de landen, waarvan het water door die waterloozing wordt afgevoerd, kan geen invloed uitoefenen op de vraag of het gepleegde feit al dan niet volgens dit artikel strafbaar is. Rechtb. Zwolle. 6423. 2. Hof Arnhem. 6423. 2.

Vernietigen. — Zie Hooger beroep. H. R. 6400. 1.

Vernietiging. — Zie Meineed. H. R. 6321. 1. — Zie Schuldbekentenis. 6305. 3. —■ Zie Splitsing. 6428. 3. — Zie Vonnis. 6335. 1; H. R. 6352. 2; H. R. 6354. 2. — Zie Voogdij. 6411. 3.

Verordeningen (Plaatselijke). — Zie Plaatselijke Verordeningen.

Verpakking. — Zie Boterwet. 6332. 3; 6338. 3.

Verpakkingsmiddel. — Zie Invoerrechten. 6379. 3.

Verrichting. — Zie Wegen. H. R. 6315. 2. '

Verscheping. — Zie Aansprakelijkheid. H. R. 3357. 2. — Zie Koop en verkoop. 6398. 1.

Verschijning van partijen. — Zie Rangregeling. 6303. 3.

Verspreiden. — Zie Onzedelijke afbeeldingen. 6415. 2.

Verspreiding. — Zie Beleediging. H. R. 6278. 2.

Verstandelijke vermogens. — Zie Testament. 6397. 1.

Verstek. — Zie Procureur. 6397. 2. — Zie Vereffeningsproce• dure. 6292. 3. — Zie Waterschappen. 6332. 2.

Vervaldag. — Zie Wissel. 6317. 3.

Vervallen van het verzekerde object. —Zie Verzekering. 6275. 4.

Vervangende hechtenis. — Zie Geldboete. H. R. 6356. 2. — Zie Plaats. Verord. H. R. 6423. 2.

Vervoer. — Zie Gedistilleerd. H. R. 6345. 1. — Zie Spoorwegen. 6351. 3.

Vervuiling van water. — Zie Waterschappen. 6407. 2.

Verwaarborgde persoon. — Zie Verzekering. 6375. 2.

Verwaarloosden en gevallenen (Vereeniging tot steun van). — Zie Vaderlijke macht. 6418. 4.

Verweerder. — Zie Onroerend goed. 6335. 2.

Verwijdering. — Zie Logementhouder. 3361. 3; H. R. 6414. 2.

Verwijzing. — Zie Beleediqinq. 6350. 3. — Zie Verknochtheid. 6297. 2.

Verwonding. — Zie Onrechtmatige daad. 6331.3. Zie Zwaar lichamelijk letsel. 6324. 4.

Verzekering. — Bestaat de eischende vennootschap rechtsgeldig? •— Ja.

Indien het verzekerde object is vervallen -— immers voor verreweg het grootste gedeelte — houdt dan niet van rechts¬

wege voor den verzekeraar elke verplichting op tot schadeloosstelling en voor den verzekerde tot premiebetaling? — Ja. Rechtb. Utrecht. 6275. 4.

— Volgens de algemeene voorwaarden der onderwerpelijke polis, moet bij de berekening der aan het verzekerde goed overkomen schade, als grondslag voor de schadebepaling worden aangenomen de stoffelijke schade door den brand geleden en kan niet in aanmerking komen de handels waarde van het verzekerde op het oogenblik van den brand.

De in de polis aangegeven som kan niet gelden als de waarde die het verzekerde goed vóór den brand had. Hof's-Gravenhage. 6277. 2.

— De bepaling van het reglement eener maatschappij van levensverzekering, dat in geval van overlijden door zelfmoord geene uitkeering geschiedt, geldt niet voor zelfmoord in krankzinnigheid gepleegd.

Zin en strekking van art. 1385 B. W- Ktgr. Arnhem. 6286. 3.

— Art. 251 W. v. K.

Waar bij de polis is gerenuntieerd aan art. 251 W. v. K., «voor zooverre de rechter niet mocht begrijpen, dat daartoe ter goeder trouw en volgens usantie termen bestonden», daar zal niet de goede trouw van den verzekerde maar het gewicht en de invloed van de gestelde verzwegen omstandigheid voor den rechter het criterium van nietigheid der verzekering moeten uitmaken. Hof Amsterdam. 6299. 2.

— De rechter is niet geroepen om, waar eene partij verlof vraagt «de posita van eisch door alle middelen bij wet en polis veroorloofd, te bewijzen» zonder dat dergelijk verlof in het bijzonder gevraagd wordt, aan die partij verlof te geven zich van een bewijsmiddel te bedienen, dat haar wellicht voor het op haar rustende bewijs dienstbaar kan zijn. Rechtb. Amsterdam. 6299. 3.

— Waar volgens de Rotterdamsche beursconditiën bij verzekering van het casco en bruto-vrachtpenningen, de verzekeraar betaalt 3/» van het bedrag der schadevergoeding die de verzekerde gehouden is krachtens rechterlijke uitspraak in het hoogste ressort aan derden te geven ter zake van aanvaring, moet de verzekeraar betalen zoodra de verzekerde bewijst dat hij ter zake van aanvaring tot schadevergoeding is veroordeeld in het hoogste ressort, zonder dat de verzekerde tot nader bewijs gehouden is.

Waar in zoodanig geval de verzekeraar volgens de beursconditiën ter zijner bevrijding een beroep mag doen op de omstandigheid dat de oorzaak der aanvaring is eigen gebrek van het verzekerde schip, moet de verzekeraar het bestaan van eigen gebrek bewijzen.

De verzekeraar bewijst niet het bestaan van eigen gebrek door zich enkel op het defect zijn van het stuurrad te beroepen, maar moet daarvoor aantoonen dat het schip een eigen gebrek had, dat zich door het defect worden van het stuurrad heeft geopenbaard en aldus de oorzaak der schade is geweest. Hof 's-Gravenhage. 6311. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. no. 6175).

— Het compromissoir beding is in casu ongeldig en heft de bevoegdheid der rechterlijke macht niet op, om van het geschil kennis te nemen. Hof Amsterdam. 6325. 2.

— De voorwaarde opgenomen in eene polis van levensverzekering dat bij overlijden van den persoon wiens leven verzekerd is, de verzekerde verplicht is o. a. over te leggen een bewijs van den geneesheer aan welke ziekte degene wiens leven verzekerd was, overleden is, is noch in strijd met de wet, noch met de goede zeden, noch ook onmogelijk te vervullen.

De nietigheid der verzekering kan niet worden ingeroepen op grond dat in de voorwaarden van verzekering bepaald is dat de directeuren der assurantie-maatschappij in de gevallen waarin het onmogelijk is de verklaring van den geneesheer te leveren, voorschrijven hoe daarin op andere wijze moet worden voorzien.

Waar de polis, bevattende de voorwaarden waaronder de overeenkomst gesloten is, eerst na den dood van den persoon wiens leven verzekerd is, aan den verzekerde is uitgereikt, kan deze niet op grond van dwaling of bedrog de nietigheid der verzekering inroepen, daar hij door zijne toetreding tot de assurantiemaatschappij geacht moet worden met hare voorwaarden bekend te zijn. Rechtb. Haarlem. 6326. 3.

— De verzekerde tegen de gevaren van de zee en van de binnenvaart, kan tegen den verzekeraar niet ageeren tot vergoeding der schade nader op te maken bij staat; hij is eerst ontvankelijk in zijne vordering 6 weken nadat de schaderekening aan den verzekeraar is overgegeven. Rechtb. Rotterdam. 6357. 4.

— Waar de strijd niet loopt over de vraag, of vergoeding deibrandschade verschuldigd is, noch over hét bedrag dier vergoeding, maar of de eischer de verzekerde is, daar moet deze, die benoeming van scheidsmannen eischt, bewijzen, dat hij verwaarborgde persoon is. Hof Amsterdam. 6375. 2.

— Heeft volgens Nederlandsch recht de verzekeraar, die de schade aan den verzekerde betaald heeft, het recht tegen dengeen, die de schade veroorzaakt heeft, te ageeren tot vergoeding dier schade, nader op te maken bij staat ? — Ja.

Is in casu bij de te Antwerpen geteekende polis hiervan afgeweken? — Neen. Rechtb. Rotterdam. 6378. 2.

— Wanneer iemand bij eene Levensverzekerings-Maatschappij zijn koetsier tegen invaliditeit heeft verzekerd, doch zelf altijd de premie heeft betaald, ontleent die koetsier dan, wanneer hem een ongeluk overkomt, alleen aan de omstandigheid dat zijn naam in de Polis voorkomt of aan art. 1353 B. W. zonder meer het recht op de uitkeering ? — Neen. Rechtb. 's-Hertogenbosch. 6399. 1.

— De overeenkomst tusschen verzekeraar en verzekerde, waarbij zij de begrooting der geheele schade aan door hen benoemde deskundigen hebben overgelaten, met bepaling dat hunne uitspraak voor hen zou zijn onherroepelijk, ontneemt niet aan partijen het recht om die deskundigen ter zake van dit taxaat ter verantwoording te roepen en hen bij gebleken verzuim in die schatting tot schadeloosstelling aan te spreken. Rechtb. Breda. 6428. 2.

— Zie Aanneming. 6309. 2.

Verzet. — Strafbaar verzet tegen het aanhouden van personen door een veldwachter in de rechtmatige uitoefening zijner bediening. Hof Leeuwarden. 6363. 2.

— Art. 84 B. R. laat toe, dat bij de daar voorgeschreven herhaling van het verzet, de termijn van art. 81 wordt overschreden, zoo de buitengerechtelijke akte, waarbij het verzet dat werd gedaan, binnen dien termijn valt.

Bij handelingen, vallende binnen de grenzen eener contractueele verhouding, mag eene actie alleen worden gegrond op die verhouding, niet op onrechtmatige daad.

Wanneer een huurder het recht heeft om gedurende den huurtijd het houtgewas te kappen, doch van dit recht geen gebruik maakt, kan de verhuurder na het einde van den huurtijd over het aanwezige houtgewas beschikken. Rechtb. Leeuwarden. 6401. 3.

— Art. 81 B. R.

Waar de gedaagde op 27 Sept. 1892 heeft verzocht zich kosteloos te mogen verzetten tegen het vonnis ten zijnen laste bij verstek gewezen, moet hij op bovengemeiden dag geacht worden met de uitspraak bekend te zijn geweest.

Laat hij met dagvaarden meer dan 14 dagen daarna voorbijgaan, dan is hij niet-ontvankelijk in zijn verzet, ook al is de beslissing der Rechtbank op zijn verzoek, van een latere dagteekening dan 14 dagen na het verzoek. Rechtb. Amsterdam. 6418. 2.

— Zie Faillissement. 6347. 2; 6383. 2. — Zie Getuigenverhoor. 6321. 2. — Zie Gratis procedure. 6282.4. — Zi e Hooger beroep. 6345. 2. — Zie Maatschap. 6428. 3.

Verzoek. — Zie Overlegging. 6371. 3.

Verzoekschrift. — Zie Onvermogen. 6356. 4.

Verzuim. — Zie Erfgenamen. 6404. 4. —Zie Huur en verhuur. 6350. 3.

Verzwarende omstandigheid. — Bij het niet bewezen zijn van eene verzwarende omstandigheid (niet een element) van het ten laste gelegde strafbare feit, mist de rechter de bevoegdheid om, zonder in een onderzoek te treden omtrent dit feit en des beklaagden schuld daaraan, hem daarvan vrijtespreken.

Tegen zoodanige vrijspraak is de gewone voorziening in cassatie ontvankelijk (Vgl. Léon, R. Strafv., 2e dr., ad art. 381 no. 11).

Is in zoodanig geval het misdrijf niet dan op klachte vervolgbaar, dan behoort de rechter omtrent het al of niet bestaan van zoodanige klacht eene uitdrukkelijke beslissing te geven, en bij het niet bestaan daarvan het O. M. niet-ontvankelijk te verklaren in de ingestelde rechtsvervolging. H. R. 6355. 1.

— Zie Herhaling van misdrijf. 6331. 3.

Verzwijging. — Zie Overeenkomst. 6369. 3.

Veterinaire politie. — Circ. van den Min. v. Justitie tot

spoedige behandeling van de overtreding der wettelijke voorschriften in zake —. 6335. 4.

Vijver (J. C. van der) ca. F. W. Marchal. 6129. 2.

vincent (RenÉ). Revue pratique de droit international privé, door Mr. J. M. Hijmans. 6320. 3.

VlRULY (J. P.), gekozen lid le Kamer. 6356. 4.

VlRULY Verbrugge (Mr. M. J. E.).—Overlijdensbericht van—. 6314. 4.

Visch. — Zie Plaats. Verord. H. R. 6289. 1.

Vischnet. — Zie Visscherij. H. R. 6343. 1.

Vischrecht. — Zie Rivieren. 6395. 3.

Visscherij. — Volgens art. 577 B. W. behooren de bevaarbare en vlotbare stroomen en rivieren aan den Staat, onverschillig of zij door de natuur dan wel door menschenhanden zijn gevormd.

De strafbaarheid van het in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude visschen met den hengel in de hand in een vischwater, genaamd de Boezem van het stoomgemaal, gelegen in het zijkanaal F, toebehoorende aan het waterschap Rijnland en in pacht bij een derde, zonder te zijn voorzien van een schriftelijk bewijs van vergunning van den eigenaar of rechthebbende van genoemd vischwater, is afhankelijk van de beantwoording der vraag, of de waterstroom in dat kanaal bestemd is om voor het publiek te dienen tot varen of vlotten, en of dit water als zoodanig behoort tot het publiek eigendom, onverminderd de rechten die bijzondere personen of gemeenschappen, en bepaaldelijk het waterschap'Rijnland, daarop mochten bezitten. H. R. 6276. 1.

— Toepassing van art. 1, 2e lid Strafrecht. — Ontslag van rechtsvervolging. Ktg. Zierikzee. 6276. 4.

— Er kan geen sprake zijn van het visschen «in gezelschap van den eigenaar of rechthebbende» in den zin van art. 2 al. 2 der jachtwet, waar niet bewezen is dat bedoelde eigenaar of rechthebbende aan het visschen heeft deel genomen of zich heeft bevonden onder hen die visschende door den verbaliseerenden beambte zijn aangetroffen. H. R. 6287. 3.

— Beteekenis van het woord ankerkuilen in art. 62 van het bij Kon. besluit van 13 Aug. 1891 (Stbl. no. 158) vastgestelde reglement. Ktgr. Oss. 6293. 2. Rechtb. 's Hertogenbosch. 6293. 2.

— Het te water hebben van een ankerkuil, zóó dat daarin visch kan worden gevangen, is visschen in den zin der wet van 13 Juni 1857 (Stbl. no. 87). H. R. 6296. 2.

— Het reglement op het bevisschen van de Schelde en Zeeuwsche Stroomen, vastgesteld bij IC. besluit van 11 Aug, 1892 (Stbl. no. 198), is niet alleen op het domein van den Staat, maar ook op de wateren en visscherijen van derden toepasselijk. Rechtb. Zierikzee. 6335. 2.

— Tegen de vrijspraak, daarop berustende dat het net, dat naar luid der dagvaarding door den beklaagde in het water zoude zijn voortgetrokken en daaruit opgehaald, volgens 's rechters eigen bezichtiging ter terechtzitting niet was een vischnet, en mitsdien het bij dagvaarding ten laste gelegde feit niet was bewezen, kan niet door een gewoon beroep in cassatie worden opgekomen. H. R. 6343. 1.

— Art. 577 B. W- — Art. 2 der Wet van 13 Juni 1857 (Stbl. no. 87).

Het water, waarin door beklaagde gevischt is, wordt door het publiek bevaren, en behoort dus, als een bevaarbare en vlotbare stroom, aan den Staat; voor het visschen in zoodanig water wordt geen vergunning van den rechthebbende vereischt. Hof Amsterdam. 6344. 3.

(Men zie het in deze zaak gewezen arrest van den H. R. dd. 21 Nov. 1892 in W. no. 6276).

— Art. 2 Wet 13 Juni 1857 (Stbl. no. 87). — Art. 6 Strafvordering. Hof's Gravenhage. 6376. 1.

(Zie het arrest van verwijzing van den Hoogen Raad dd. 19 Dec. 1892 in W. no. 6290).

-— Art. 2 der wet van 13 Juni 1857 (Stbl. no. 87). Vrijspraak op grond, dat de beklaagde, eens anders vischwater bevisschende, in het bezit was van een schriftelijk bewijs van den rechthebbende. Ktg. Sliedrecht. 6405. 3.

Vischvangst. — Zie Jacht en Visscherij. H. R. 6304. 1.

Visitatie. — Zie Gedistilleerd. II. R. 6345. 1.

Visser (J.) ca. H. Schouten. 6330. 2; H. R. 6358. 1.

Vladeracken (Mr. C. J. van). — Overlijdensbericht van —. 6311. 4.

Vleesch. — Zie Plaats. Verord. H. R. 6289. 1.

Vleesenbeek (C.) ca. het Hoogheemraadschap van de Zwijndrechtsche Waard. 6331. 1 en 2,

vliegend blaadje. •— Zie Onzedelijke afbeeldingen. 6415. 2.

Vlielander Hein (Mr. B. M.) benoemd tot deken der orde van advocaten. 6314. 4.

Vloten (van). — Gids voor de rechterlijke macht. 6427. 4.

Vlugt (Prof. W. van der). — Hulde aan Prof. Buijs. 6334. 4.

Voeging. — Zie Militie (Nat.). 6306. 3.

Voerman. — Zie Aansprakelijkheid. 6350. 2.

Voertuig. — Zie Trekdieren. 6292. 4.

Voetpad. — Zie Wegen en voetpaden.

Volgestorte aandeelen. — Zie Vennootschap. 6373. 1.

Volksoploop. — Zie Samenscholing. 6341. 1.