trokken op den ged. aan de -order van de Geldersche Crediet"Vereening met erkenning van waarde in rekening groot f 207.25 en vervallen 15 Jan., en door den ged. geaccepteerd doch ten vervaldage onbetaald gelasan en deswege van non-betaling geprotesteerd blijkens exploit van den deurwaarder van der Poll te Amsterdam, dd.1 6 Jan. 1892 ;

dat de ged. niet is verschenen;

O. in rechte:

dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen zijn en de conclusien van eisch niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zoodat verstek moet worden verleend en de vordering behoort te worden toegewezen, met dit voorbehoud evenwel dat het gelegde conservatoire arrest niet kan worden verklaard van waarde;

dat toch ten deze is gelegd het beslag bedoeld in art. 303 6. R. j

dat ingevolge dat artikel het leggen van een conservatoir arrest op de roerende goederen van den trekker, de acceptanten en de endossanten, toegestaan wordt aan den houder van een wisselbrief ;

dat evenwel uit de onderscheidene bepalingen van den titel van wisselbrieven in het Wetboek van Koophandel, meer bepaaldelijk uit het opschrift van de 5e afdeeling van dien titel, volgt, dat onder den houder van den wissel tegenover den acceptant niet wordt verstaan de trekker;

dat derhalve al moge ook de ged. den bedoelden wissel geac* cepteerd hebben, dit niet wegneemt, dat de eischeres als trekker van dien wissel niet bevoegd was het arrest bedoeld bij art. 303 B. R. te leggen;

Gezien de artt. 148, 195 W. v. K., de artt. 135, 76, 56, 315, 616, 586 no. 1, 303 B. R.;

Verleent het gevraagde verstek ;

Veroordeelt den ged. om binnen 2 X 24 uren na de beteekening van dit vonnis aan de eischeres te doen verantwoording van het hem verstrekte fonds tot betaling van voormelden wisselbrief, en als schadevergoeding wegens het niet volvoeren van den aangenomen last te betalen de protest- en retourkosten ad f 6.075 — en bij niet tijdige voldoening aan die veroordeeling:

Veroordeelt alsdan den ged. om tegen uitlevering van dien wissel aan de eischeres te voldoen het bedrag van dien wissel ad f 207.25 en het bedrag der gemaakte protest- en retourkosten ad f 6.075 met de renten van dien ad 6 pet. in het jaar over f 207.25 van den dag van het protest, zijnde geweest 6 Jan. 1892, en over f 6.075 van den dag der dagvaarding, zijnde geweest 4 Juli 1832, tot dien der voldoening;

Verklaart van onwaarde en heft mitsdien op het arrest bij exploit van den deurwaarder Dammers, dd. 2 Juli 1892, gelegd op de roerende goederen van den ged.;

Verklaart behalve voor de kosten dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande voorziening, mits stellende zekerheid binnen 8 dagen na voorziening tegen dit vonnis aan te bieden en binnen 8 dagen na het aanbod aan te nemen of te betwisten, alsmede bij lijfsdwang;

Veroordeelt den ged. in de kosten begroot aan de zijde der eischeres op f 36, daaronder niet begrepen die gevallen op het leggen van het arrest welke blijven voor rekening van de eischeres.

MENGELWERK.

ART. 67, 2e LID, DER GRONDWET.

(Ontleend aan het Weekblad voor de Burgerlijke Administratie, no. 2273).

Ofschoon, uit den aard der zaak, niet alle artikelen der Grondwet van even groot belang zijn, zoo is toch de juiste toepassing ook van de minste bepaling onzer hoogste Staatswet van het allermeeste gewicht.

Dit noopt ons met alle bescheidenheid bedenking te maken tegen de o. i. te ruime beteekenis, dezer dagen gehecht aan het 2e lid van art. 67 door een aantal hooggeplaatste Staatsambtenaren, in het bijzonder door de Ministers van Buitenlandsche en van Bin- \ nenlandsche Zaken en door den President van den Hoogen Raad der Nederlanden. Het gevaar is maar al te groot, dat waar de primi inter pares voorgaan in eene uitlegging der Grondwet, die althans voor tegenspraak zeer vatbaar is, vele, zoo niet alle andere belanghebbenden bij voorkomende gelegenheden zullen volgen. Het i geval waarop wij doelden is dit: [

Blijkens de Staatscourant van 24 Dec. jl. werd bij Kon. besluit \ o. a. aan Mr. G. van Tienhoven, Minister van Buitenl. Zaken, l Mr. J. P. R. Tak van Poortvliet, Minister van Binnenl. Zaken, \ en Mr. J. G. Kist, President van den Hoogen Raad der Neder- i landen, verlof verleend tot het aannemen van de medaille ter z herinnering aan het gouden huwelijksfeest van HH. KK. HH. s den Groothertog en de Groothertogin van Saksen, hun door HH. z KK. HH. geschonken. z

De drie genoemde heeren hebben het dus noodig geoordeeld het h verlof tot het aannemen dezer medaille, in de St. Ct. een „onderscheidingsteeken" genoemd, te vragen.

Wij zijn in de gelegenheid geweest de medaille te bezichtigen, en kennis te nemen van het geschrift, waarbij zij werd toegezonden.

De zilveren vergulde medaille, ter grootte ongeveer van een halven gulden, vertoont aan de eene zijde het borstbeeld der beide vorstelijke personen, en aan de keerzijde hun naamcijfer in een lauwerkrans, waarin de woorden 1842—1892.

8 October.

De oirkonde, of liever de brief waarbij zij is toegezonden, luidt als volgt.

Ihre Königlichen Hoheiten

der Groszherzog und die Frau Groszherzogin von Sachsen

haben gnadigst zu beschlieszen geruht,

Aus Anlasz der Feier Höchst Ihres goldenen Ehejubilaums eine Medaille zu stiften, einerseits ais ein dauerndes Erinnerungszeichen an den festlichen Tag, andererseits als ein Zeichen Höchst Ihres Dankes für die Ihren Königlichen Hoheiten ausgesprochene Betheiligung und für die erfolgreichen Bemühungen urn die Verschönerung des Festes durch gemeinnützige Stiftungen, Widmungen und Gaben.

Die Medaille ist bestimmt an einem mit einem Oranje-Streifen vermehrten landesfarbigen Bande getragen zu werden.

Weimar, den 8 Oktober 1892

Groszherzoglich Sachs. Ho/marschallamt Für Graf von Wedel.

sc

(adres)

Heeft men nu hier te doen met „vreemde ordeteekenen, titels, rang 0f waardigheid" bedoeld in art. 67, 2e lid, der Grondwet, welke Nederlanders of vreemdelingen, die in Nederlandschen otaatsdienst zijn, niet mogen aannemen zonder bijzonder verlof van de Koningin ? En is het aannemen dier medaille zonder dat verlof derhalve strafbaar volgens art. 435, 2°. van het Strafwetboek ?

Het is ons niet mogen gelukken in de geschiedenis van art. 67 der Grondwet van 1887 of van de daarmede in hoofdzaak overeenkomende art. 65 der Gw. van 1848, artt- 64 en 65 der Gw. van 1815, evenmin als in die van art. 435 van het Strafwetboek eenige aanduiding te vinden van hetgeen met „vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid" bedoeld is. De onderstelling is echter zeker niet gewaagd, dat de wetgever, in hoe algemeenen zin hij zich het voorschrift moge gedacht hebben, toch zeker alleen het oog had op zoodanige onderscheidingen, die worden toegekend door het vreemde Staatsgezag als zoodanig. Ordeteekenen — en slechts daarvan kan in het onderwerpelijke geval sprake zijn — zijn de versierselen eener orde, hoogstens ook de acte welke de benoeming in die orde bevat. Spreekt nu de Grondwet van het aannemen van vreemde „ordeteekenen'1, dan denkt zij klaarblijkelijk aan de benoeming in eene orde. — In het voorbijgaan valt te wijzen op het verschil in terminologie tusschen het eerste lid van art. 67, dat van vreemde orden, en die van het tweede, dat van vreemde ordeteekenen spreekt, een verschil waaruit echter geen gevolgen zijn te trekken. — Orde, eene instelling, door het vreemde btaatsgezag in het leven geroepen, op dezelfde wijza als volgens de Nederlandsche Grondwet, t. w. bij de wet, zooals de ridderorden, of althans krachtens een op de Grondwet gegrond attribuut van den Vorst, als b. v. de medaille van het metalen kruis, door den Koning ingesteld als opperbevelhebber over de landmacht (art. 58 Gw. v. 1815). In deze opvatting vinden wij ook steun bij Mr. Buus, Grondwet, I bl. 266, die bij art. 65 der Gw. van 1848 aanteekent: „Wat hebben wij hier onder vreemde ordeteekenen en titels te verstaan ? Zeker uitsluitend de teekenen en titels door eenig vreemd Staatsgezag (1) toegekend ..."

Beschouwt men nu de meerbecioelde medaille en hef. nvpro-p.

drukte document, dan springt in het oog, dat daarbij aan de instelling eener orde niet kan worden gedacht. In de eerste plaats niet, omdat de medaille is ingesteld door den groothertog en de groothertogin te zamen, dus zeker niet door het Staatsgezag, dat slechts in den persoon van den Groothertog alleen is belichaamd. In de tweede plaats niet, omdat er geene benoeming heeft plaats gehad bij een besluit, gecontrasigneerd door het hoofd van het betrokken Departement; de medaille is eenvoudig toegezonden bij een stuk, dat niet meer is dan een brief, onderteekend door den Hofmaarschalk, en die slechts onderaan het adres bevat van den persoon voor wien het schrijven bestemd is. Eindelijk valt op te merken, dat de instelling eener orde ten doel heeft de erkenning van verdiensten jegens den Staat, terwijl de medaille alleen is geslagen ter herinnering aan een huiselijk feest, en gegeven werd ale een blijk van erkentelijkheid voor betoonde belangstelling in het geluk der hooge jubilarissen.

Allerminst valt voor de stelling, dat men hier met eene „vreemde orde'" in den zin der Grondwet te doen zou hebben, een argument te putten uit de omstandigheid dat de medaille bestemd is om gedragen te worden. Wij hebben er vroeger (2) al eens op gewezen hoe dikwijls, doch geheel ten onrechte, ook verlof wordt gevraagd en verkregen voor het dragen van vreemde ordeteekenen. Voor het dragen der medaille zou geen verlof noodig zijn, al was zij het teeken eener orde; maar zeker is het dat niet, dewijl een ordeteeken wordt gedragen, al wat gedragen wordt daarom een (3) ordeteeken is.

Op grond van een en ander meenen wij ten sterkste te moeten . betwijfelen, of er aanleiding bestond tot het vragen van verlof tot het aannemen der medaille. Een gevoel van deferentie hetzij jegens de Schenkers hetzij jegens H. M. de Koningin Regentes ] kan daarvoor geen geldend motief zijn geweest. En ofschoon de | rechterlijke macht niet gebonden is door het persoonlijk gevoelen van Ministers en den President van den Hoogen Raad, zoo wordt toch het Openbaar Ministerie in moeielijkheid gebracht, waar andere hoogwaardigheidbekleeders, die eveneens de medaille ontvingen, deze hebben aangenomen zonder daartoe verlof te hebben gevraagd, en daardoor, naar het oordeel der drie genoemde autoriteiten, eene daad hebben gepleegd, welke onder het bereik deiStrafwet valt.

Wij kunnen dit betoog overnemen zonder commentaar, omdat wij er ons geheel mede vereenigen. Alléén maken wij ons niet bezorgd, dat het O. M., waar het geldt eene vervolging op grond van art. 435, 2°. W. v. Sr., zich in zijne vrijheid van handelen belemmerd zoude kunnen achten door „het persoonlijk gevoelen" van andere staatsambtenaren, hoe hoog geplaatst ook. Daarenboven is het mogelijk, dat dezen, het zekere boven het onzekere verkiesende, Harer Majesteits verlof vragende, dit deden zonder persoonlijk overtuigd te zijn, dat zij, het niet doende, in botsing souden kunnen komen met de strafwet. Wij hebben dan ook niet soozeer bezwaar tegen het vragen van het verlof, eene private mandeling, als tegen het verleenen daarvan, eene regeeringsacte.

Red. W. v. h. R.

HOOGE RAAD. — BULLETIN.

(Strafkamer.)

Zitting van Maandag, 9 Januari.

Voorzitter: Mr. F. B. Coninck Liefstino.

I. Uitspraak gedaan in zake:

1°. den officier van justitie bij de Rechtbank te Maastricht, tegen een vonnis in zake H. Savelberg. Niet-ontvankelijk verklaard.

2°. P. A. Wallaart, tegen een arrest van het Hof te Amsterdam.

Verworpen.

3°. J. E. Steenkamp, tegen een arrest van het Hof te 'sGravenhage. Verworpen.

II. Uitgesteld tot 16 Januari de uitspraak in zake.-

den proc.-gen. bij het Hof te 's Hertogenbosch, tegen een arrest in zake J. P. M. Witlox.

III. Behandeld het beroep van :

1°. H. Schipper, tegen een vonnis van het Kantongerecht te

(1) Wij cursiveeren.

(2) Zie het hoofdartikel in ons nummer 2106. Vgl. ook de gechiedenis van art. 435 van het Strafwetboek.

(3) Geen ? Red. W. v. h. R.

Haarlem. Rapp., raadsh. de Pinto. Gepleit Mr. E. J. C. Goseling. Conclusie bepaald op 23 Januari.

2°. W. de Koeijer, tegen een vonnis der Rechtbank te Middelburg. Rapp., raadsh. Hanlo. Conclusie bepaald op 23 Januari.

3°. H. Koelman, tegen een arrest van het Hof te 's Gravenhage. Rapp., raadsh. Guljé. Adv.-gen. Gregory concludeert tot vernietiging van het arrest voor zoover de requirant daarbij niet is veroordeeld in de kosten van het hooger beroep, tot veroordeeling alsnog van requirant in die kosten en overigens tot verwerping van het beroep. Uitspraak 16 Januari.

IV. Uitgesteld tot 23 Januari, de behandeling van het beroep van:

HL Koelman en W. Zanoni, tegen een arrest van het Hof te 's Gravenhage.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van 9 Januari 1893, no. 3, is Mr. J. P. R. M. de Nerée tot Babberich, lid van Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland, met ingang van 1 Februari 1893, benoemd tot lid van den Raad van State.

ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELINFANTE te 's-Gravenhage ziet het licht de eerste aflevering van:

Mr. O. 3E3. Vaillant,

laËM voor dei Altaar

VAN DEN

BURGERLIJKEN STAND

DERDE HERZIENE EN BIJGEWERKTE UITGAVE DOOH

H. G. Hartman Jz.,

Secretaris der gemeente Goes.

Opgedragen aan Zijne Excellentie Mr. H. J. Smidt, Minister van Justitie.

Dit werk zal worden uitgegeven in ongeveer 8 jfleveringen ii f 0.75 per aflevering.

Na verschijning van afl. 2 wordt de inteekening gesloten en de prijs van het werk op f 1 per aflevering aepaald.

Bij GEBR. BELINFANTE te 's-Gravenhage,

ziet het licht:

Ontwerpen van Wet

MET

Memoriën van Toelichting,

den Koning aangeboden door de Staatscommissie,

TOT HEKZIEN1NG VAN HET

WETBOEK VAN KOOPHANDEL,

ingesteld bij Zr. Ms. Besluit van 22 Nov. 1879, No. 26.

Uitgegeven metmaclitipg fan ZExc. den Minister Tan Justitie.

In deze editie, waarin de verschillende Ontwerpen der Staatscommissie zijn bijeenverzameld, is ook opgenomen het Rapport aan den Koning van den Minister van Justitie Modderman betreflende de instelling dier Staatscommissie en het Koninklijk Besluit dienaangaande.

Prijs f 4.60.

Afzonderlijk blijven verkrijgbaar:

Ontwerp Handelspapier, met Toelichting . f 0 60

Faillissement, « n . 2.25

Handelsregister, Vennootschappen enz. 1.75

Regeerings-Ontwerp Faillissement . . 1.50 Mr. B. J. JPoi.enaar. Het Ontwerp Faillissement behandeld ..... 1.25

Snelpersdruk en Uitgave van GEBR. BELINFANTE, te 's-Gravenhage.