tevens wettig en overtuigend is bewezen dat aan het bezigen door bekl. der hierboven bewezen verklaarde beleedigende woorden eene wederzijdsche uiting van meeningen tusschen bekl. en get. E. onmiddellijk is voorafgegaan over de begrippen schreeuwen en fatsoen, welke blijk geeft van eenige animositeit ook van zijde van dien get., zoodat deze, naar het oordeel der Rechtbank, moet geacht worden de bovenbedoelde beleedigende woorden zijnerzijds eenigermate te hebben geprovoceerd;

O. dat door deze omstandigheid het beleedigend karakter dier woorden wel niet wordt weggenomen, doch de schuld van bekl. daardoor eenigszins wordt verzacht en de beleediging zelve eene minder grove wordt; immers die in casu in een geheel ander licht verschijnt, dan wanneer die door bekl. zonder eenige voorafgaande woordenwisseling rauwelijks aan get. E. ware toegevoegd ;

Gezien artt. 266 j°. 267 en 23 Strafrecht, alsmede artt. 214, 215, 264 Strafvord. ;

Rechtdoende bij verstek ;

Verklaart den bekl. schuldig aan voormeld bewezen feit, te qualificeeren en strafbaar gelijk hierboven is gezegd •

Veroordeelt den alzoo schuldig verklaarden W.' G. B. voornoemd tot betaling van eene geldboete van f 25 zoomede in de kosten van dit rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang gedurende ten langste 5 dagen ;

Bepaalt dat de opgelegde boete, bij gebreke van betaling binnen 2 maanden na den dag, waarop dit vonnis kan worden ten uitvoer gelegd, zal worden vervangen door hechtenis van 14 dagen.

KANTONGERECHTEN.

KANTONGERECHT TE UTRECHT.

Zitting van den 25 November 1892.

Kantonrechter, Mr. J. J. Kuipebs.

De vordering van ambachtslieden tegen den aanbesteder, uitkrachte van art. 1650 B. W. ingesteld, te beperken tot werkloonen en verstrekt materiaal.

Zij kan niet worden uitgebreid tot schadevergoeding wegens letsel, in dienst van den aannemer bekomen.

F. Bruggemann, als vader van den minderjarige H. Bruggemann eischer, '

tegen

de naamlooze vennootschap „Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen", gedaagde.

Wij Kantonrechter enz.,

Overwegende ten aanzien der feiten :

dat de eischer de gedaagde heeft doen dagvaarden ten einde : Aangezien ged. ten haren behoeve aan F. v. d. Balt, schilder wonende te ,01demarkt, heeft aanbesteed en laatstbedoelde van haar heeft aangenomen, het verfwerk op de door haar geexploiteerd wordende spoorweglijn Rosendaal-Vlissingen en eischer vernomen heeft, dat ged. aan genoemden v. d. Bult uit dien hoofde thans nog gelden verschuldigd is ;

A. eischers minderjarige zoon H. als schildersknecht bij meergenoemden v. d. Bnlt op gemeld door dezen aangenomen werk werkzaam is geweest, doch deze het hem daarvoor van af 5 Juni 1892 tot 8 Oct. 1892 verschuldigd bedrag van f 139.06° waarvan voor weekloon . . . . . . . f 84 06"

voorschot voor materiaal ..... f 5

en schadevergoeding voor het vallen van een ladder f 50.

Totaal . . f 139.0611 welk bedrag door hem schuldig is erkend nog niet heeft voldaan • A. eischer zoonoodig bereid is deze zijne vordering met bewijs te staven.

A. eischer in zijne bovengemelde qualiteit krachtens art. 1650 B. W. gerechtigd is evengenoemd bedrag van de gedaagde maatschappij te vorderen ten beloope van het door haar ter zake bovengemeld alsnog aan den aannemer F. v. d. Bult verschuldigd

bedrag;

Mitsdien ged. zal worden veroordeeld om aan den eischer qq. ter zake boven in het breede omschreven tegen kwijting te betalen de som van f 139.065 of zoodanig minder bedrag als ged. aan den aannemer v. d. Bult alsnog schuldig is met de renten & 5 pet. 'sjaars sedert den dag der dagvaarding en in de kosten van het rechtsgeding alles te betalen uit de gelden welke ged. ter zake van voormelde aanneming aan den aannemer schuldig is ; O. ten aanzien van het recht:

dat ged. is gedagvaard met inachtneming van de voorgeschreven termijnen en formaliteiten doch niet is verschenen, weshalve tegen haar verstek is verleend ;

O. dat alsnu de conclusien van den eischer moeten worden toegewezen ten ware zij den rechter onrechtmatig of ongegrond voor- ! komen;

O. dat de eischer stelt, dat zijn minderjarige zoon door den aannemer aan het door de ged. aanbestede werk is gebezigd als schildersknecht en deswege van den aannemer heeft te vorderen wegens werkloon f 84.065; wegens voorschot van materiaal f 5 en voor schadevergoeding wegens het vallen van een ladder f 50 te zamen f 139.065, welk bedrag of zoodanig minder bedrag als ged. aan den aannemer alsnog schuldig mocht zijn, de eischer nu van de ged. vordert:

WETTEN, BESLUITEN, CIRCULAIRES ENZ.

De Ministers van Justitie en van Waterstaat, Handel en Nij verheid,

Gelet op het Koninklijk besluit van 29 November 1892 (Stbl. no. 257) en op de wet van 2 Februari 1893 (Stbl. no. 43); maken bekend:

dat de zorg voor de uitvoering van de wet van 5 Mei 1889 (Stbl. no. 48) houdende bepalingen tot het tegengaan van overmatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen en van de daaruit voortvloeiende besluiten, van het Departement van Justitie is overgebracht naar dat van Waterstaat, Handel en Nijverheid, zoodat voortaan alle brieven, voorstellen en verzoeken, die uitvoering betreffende, aan het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid zullen moeten gericht worden.

's Gravenhage, den 10den/13den Februari 1893.

De Ministers voornoemd,

Smidt.

C. Ij ei. Y.

KANTONGERECHT TE HAARLEM.

Zitting van den 27 Januari 1893.

Kantonrechter, Mr. A. A. van der Mersch.

o verligdagen bij binnknland8ciie scheepvaart.

J. O., schipper, wonende te Amsterdam, eischer, gemachtigde Mr.

Ph. de Haan Hugenholtz,

tegen

J. H., aannemer van publieke werken, gedaagde, gemachtigde

Mr. W. Cnoop Koopmans.

Wij Kantonrechter enz. ;

Overwegende omtrent het recht;

dat, blijkens het bovenstaande, tusschen partijen is in confesso, dat de eischer met zijn schip geladen met 43000 steenen, welke lading was geadresseerd aan den ged., op 23 Dec. te Haarlem is gekomen, dat hem voor het vervoer dezer lading door den ged. is verschuldigd f 70.95, dat die lading eerst gelost is op 30 Dec. 1892, en dat hij mitsdien 5 dagen heeft gelegen, voor dat de lading geheel uit eischer's schip is gelost;

0. dat geen verschil bestaat omtrent de verplichting des gedaagden om de bedongen vracht te betalen, en dat mitsdien eischers Tordering tot een bedrag van f 70.95, als in de wet gegrond, hem behoort te worden toegewezen;

O. dat omtrent het meergevorderde tusschen partijen verschil bestaat;

0. dienaangaande, dat het aantal ligdagen voor de binnenscheepvaart bij de wet niet is bepaald, dat, gesteld al, dat in casu dit aantal op 3 kan worden vastgesteld, op grond, dat de ged. zulks niet heeft ontkend, toch dient te worden overwegen, of de vordering des eischers strekkende tot vergoeding der schade, ontstaan door dat het vaartuig des eischers in die 3 dagen niet is gelost, tegenover dezen ged. in de wet is gegrond ;

O. te dien aanzien, dat eene vordering ter zake van vertraging in het lossen bij de binnenscheepvaart haren grond kan vinden in eene daarop betrekking hebbende-overeenkomst tusschen den schipper en bevrachter, of wel den geadresseerde, en zoo daarvan niet blijkt in de wetsbepalingen omtrent huur en verhuur, in verband met de algemeene wetsvoorschriften betrekkelijk overeenkomsten en verbintenissen ; dat in casu op eene overeenkomst als bovenbedoeld geen beroep is gedaan, en daaruit derhalve waar door den ged. alle verplichting tot betaling van overligdagen wordt ontkend, geene vordering kan ontstaan ; dat evenmin een beroep is gedaan op eene tusschen deze partyen aangegane overeenkomst van huur en verhuur van goederen, diensten of werkzaamheden betrekkelijk het vervoer van steenen, met het vaartuig des eischers en dat mitsdien ook op grond daarvan geene rechtsbetrekking tusschen partijen vaststaat, waaruit eenige verplichting zou kunnen ontstaan, tot vergoeding van schade, door eventueele nalatigheid in het lossen van eischers vaartuig aan dezen te weeg gebracht;

O. dat, waar geene verplichting van den ged. tegenover den eischer bestaat, ook van een recht des eischers geen sprake kan zijn, en dat op deze gronden de hierop betrekkelijke vordering des eischers hem behoort te worden ontzegd;

O. dat de ged. nu moet worden veroordeeld tot betaling van f 70.95, gelijk hierboven is overwogen, doch dat de ged., die ter terechtzitting heeft aangeboden, die som te betalen, en waaromtrent ook vroeger aanbod van betaling niet is ontkend, al moge j ook die betaling niet in den wettigen vorm zijn aangeboden, s toch niet kan geacht worden bij deze veroordeeling in het ongelijk gesteld te zijn, aangezien de eischer zonder bezwaar die be- ■ taling had kunnen aannemen, en zijne vordering met dit bedrag i verminderen, en voor het betwiste gedeelte zijner vordering voort ( procedeeren ;

Gelet op art. 1374 B. W., 2, 3, 755 K., 52, 55, 56, 315, 586, 590, 616 B. R., 38 R. 0.;

Rechtdoende enz.;

Veroordeelen den ged., om aan den eischer, tegen behoorlijke kwijting, te betalen de som van f 70.95, met de rente van dien ad 6 pot. van af den dag der dagvaarding, tot aan de geheele voldoening toe;

Verklaren deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad en bij lijfsdwang, mits stellende zekerheid, welke binnen 3 dagen nadat deze zal zijn gevorderd, moet worden gesteld, en binnen 3 dagen daarna aangenomen of betwist;

Ontzeggen den eischer het meergevorderde;

Veroordeelen den eischer in de kosten, tot heden aan de zijde des gedaagden begroot op nihil.

HOOGE RAAD. — BULLETIN.

f Strafkamer.)

Zitting van Maandag, 13 Februari.

Voorzitter: Mr. F. B. Coninck Likfstino.

Uitspraak gedaan in zake;

1°. den officier van justitie bij de Rechtbank te Zwolle, tegen een vonnis in zake J. en E. Melenboer. Het bestreden vonnis vernietigd en dat van het Kantongerecht te Ommen

bevestigd.

2°. Th. H. M. van den Braak, tegen een arrest van het Hof te Arnhem. Verworpen.

ADVERTENTIEN.

Ter completering te koop gevraagd:

Weekblad van het Recht, jaargang 1889, 1854, 1855 en 1877 tegen hoogen prijs.

Aanbiedingen onder letter H Bureel van dit Blad.

Te koop voor den meestbiedende.-

Staatsblad der Nederlanden. Officieele uitgave 1813—1878 en J888—1892; in 71 h. led. bd. en jaargang 1892 in portefeuille (zeer fraai exemplaar).

Adres: Lett. I bureau van dit blad.

Bij GE BR. BELINFANTE, te VGravenhage, zijn verkrijgbaar:

Mr. J. G. Kist, Beginselen van Handelsregt volgens de Nederlandsche Wet (1847—1889) deel I—V en suppl. op deel 111. . . . f 21.20

De bepalingen der Ned. Wet omtrent

2e en verdere huwelijken, 2e druk . 0.90 De Kantonregter en zijne werkzaamheden . . . . . 1,75

De Algemeene Maatregelen van

Inwendig bestuur .... 0.30 Het Grootboek der Openbare Schuld 0.75

Bij GEBR. BELINFANTE te 's-Gravenhage ziet het licht de eerste aflevering van:

Mr. O. !E3.

Haitol voor in Ambtenaar

van den

BURGERLIJKEN STAND

DERDE HERZIENE EN BIJGEWERKTE UITGAVE dooi!

H. G. Hartman iz.,

Secretaris der gemeente Goes.

Opgedragen aan Zijne Excellentie Mr. H. J. Smidt, Minister van Justitie.

Dit werk zal worden uitgegeven in ongeveer 8 afleveringen tl f 0.75 per aflevering.

Na verschijning van afl. 2 wordt de inteekening gesloten en de prijs van het werk op f 1 per aflevering bepaald.

Snelpersdruk en Uitgave van GEBR. BELINFANTE, te 's-Gravenhage.

O. dat ambachtslieden, welke tot het maken van eenig aangenomen werk gebezigd zijn, eene rechtsvordering hebben tegen dengenen te wiens behoeve de werken gemaakt zijn ten beloope van hetgeen deze aan den aannemer schuldig is op liet oogenblik waarop zij hunne rechtsvordering aanleggen ;

O. dat dit is een speciaal recht aan den ambachtsman toegekend en dat de grond daarvan moet worden geacht te zijn gelegen in de betrekking, die tengevolge van het werk tusschen den ambachtsman eenerzijds en den aanbesteder anderzijds is ontstaan ;

O. dat daaraan geen verdere uitbreiding moet worden gegeven dan door dien grond wordt aangewezen en dat het recht van rechtstreeksche vordering aan de ambachtslieden slechts toekomt voor datgene 't welk zij direct ter zake van het aangenomen werk van den aannemer hebben te vorderen ;

dat het met de bedoeling van den wetgever in strijd zoude zijn dit speciale recht ook uit te strekken tot vorderingen uit anderen hoofde, ten aanzien waarvan zij tot den aanbesteder in geene andere betrekking staan dan alle andere schuldeischers van den aannemer;

O. dat mitsdien de eischer van de ged. slechts ten beloope van hetgeen zij nog aan den aannemer schuldig was, betaling kan vragen van de verschuldigde werkloonen en van het gebezigde materiaal, doch dat de vordering voor zooveel zij betreft vergoeding van schade wegens het vallen van een ladder niet op de wet is gegrond;

Gezien artt. 1650 B. W., 76 en 56 B. R.;

Rechtsprekende enz.;

Veroordeelen den ged. bij verstek om aan den eischer in zijne gemelde qualiteit te betalen de som van f 89.06" ter zake omschreven, of zoodanig minder bedrag als de ged. op den 4 Nov. 1892 aan den aannemer F. v. d. Bult alsnog schuldig was, met veroordeeling in de kosten van dit rechtsgeding tot de uitspraak van dit vonnis begroot op f 8.—, mede uit het nog verschuldigde bedrag te betalen;

Ontzeggen den eischer het meerdere zijner vordering.

VACATURES IN DE RECHTERLIJKE MACHT.

Vervolg van no. 6288.

Overleden,

Namen van den ontslagen of Datum van

Betrekking. benoemd tot overlijden

laatsten titularis. andere ° van ^et

functiën. Kon' besluit-

Kantonrechter Mr. C. Krabbe benoemd tot 3 Febr. 1893. Amsterdam (le andere funct.

kanton)