zij zich het uitsluitend recht daarop door vroegere inschrijving had kunnen verzekeren ;

Concludeert dat het der Rechtbank moge behagen de inschrijving van het betwiste merk te verbieden.

Haarlem, 20 Febr. 1893. (get.) Retjiaan Macare.

De Rechtbank enz.,

Herzien vorenstaand verzoekschrift, en de daarop gestelde voorloopige beschikking van den 10 Jan. 1893;

Gehoord de gemachtigden van den requestrant en van den gerequestreerde ;

Gelet op de conclusie van den officier van justitie, daartoe strekkende dat de Rechtbank de inschrijving van het betwiste merk zal verbieden ;

O. dat tusschen partijen is onbetwist en de Rechtbank zich ook door eigen bezichtiging heeft overtuigd dat het op den 28 Dec. 1892 door den gemachtigde van de Handelsvennootschap onder de firma Gebrf. Kuijk, waarvan beheerende vennooten zijn de requestrant en de gerequestreerde, ter inschrijving aangeboden handelsmerk, bestemd om te worden geplaatst op de kisten en pakketten, inhoudende bloembollen, soortgelijke gewassen en tuinzaden, welke door genoemde firma zoo binnenslands als buitenslands worden geleverd, is geheel en al overeenstemmende met het handelsmerk, hetwelk reeds op den 18 Oct. 1892 door den gemachtigde van den requestrant ter inschrijving was aangeboden, bestemd om na 31 Dec. 1892 te worden geplaatst op de verpakking der kisten en pakketten, inhoudende bloembollen, planten, boomen en tuinzaden, welke door den requestrant W. Kuijk, firma Gebrs. Kuijk worden verzonden, zoo binnenslands als buitenslands ;

O. dat de requestrant dan ook op grond van die overeenstemming heeft verzocht dat de Rechtbank de inschrijving van het eerstgenoemde merk zal verbieden;

O. dat dit verzoek als op de wet gegrond, behoort te worden toegewezen;

O. toch dat wel is waar voor den gerequestreerde is aangevoerd dat de requestrant niet bevoegd zoude zijn zich het recht te verschaffen op het door hem ter inschrijving aangeboden merk, als zijnde dit het handelsmerk waarvan de genoemde handelsvennootschap onder de firma Gebrs. Kuijk zich steeds bediend had, doch dat die firma nimmer, zooals trouwens ook niet door hem is beweerd, vóór den requestrant door inschrijving van dat merk het uitsluitend recht daarop had verkregen, zoodat de requestrant niet alleen bevoegd was dat merk op den 18 Oct. 1892 ter inschrijving aan te bieden, maar eveneens bevoegd was, op grond van het bepaalde bij art. 3 der wet van 25 Mei 1880 (Stbl. no. 85), binnen den tijd van 6 maanden na de aanbieding van het merk door den gerequestreerde, zooals ook door hem is geschied, aan de Rechtbank te verzoeken de inschrijving van dat laatste te verbieden ;

Gezien genoemde wet;

Verbiedt de inschrijving van het op den 28 Dec. 1892 ter griffie dezer Rechtbank door den gemachtigde der handelsvennootschap onder de firma Gebrs. Kuijk ter inschrijving aangeboden handelsmerk.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ALMELO. Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 11 Mei 1892.

Voorzitter, Mr. A. van Laer.

Rechters, Mrs.: B. Mulder en R. A. Fockema.

Officier van Justitie, Mr. F. Pleijte.

De eischer behoeft in de dagvaarding niet op te geven den grond die hem het recht geeft den gedaagde voor een anderen dan zijnen gewonen rechter te roepen ; het is voldoende dat hijt zoodra dat recht door den gedaagde betwist wordt, aantoont hem rechtens te hebben gedagvaard.

Waar in handelszaken de verkooper betaling van eene geldsom vordert voor vroeger aan den kooper geleverde goederen en de verkooper is blijven wonen in de gemeente, in welke hij ten tijde van het aangaan der verbintenis woonde, is de rechter, binnen wiens rechtsgebied die gemeente gelegen is, bevoegd van de vordering des verkoopers kennis te nemen.

H. Smits, koopman te Stad-Almelo, handelende onder de firma H. Smits & Co., en als zoodanig gepatenteerd, eischer, procureur Mr. G. Kortf.nboüt tan der Slcijs,

tegen

C. Wintels, winkelier en koopman, wonende te Sambeek, gedaagde, procureur Mr. R. E. Hattink.

De Rechtbank enz.,

Gehoord partijen ;

Gehoord de conclusie van het Openb. Min. strekkende daartoedat de Rechtbank, passerende het door den eischer aangeboden bewijs, als nie: ter zake dienende, den gedaagde gegrond verklare in zijn exceptief verweren, en zich onbevoegd, om van de vordering kennis te nemen, met verootdeeling van eischer in de kosten ;

Gezien de stukken ;

In facto :

Overwegende dat de eischer, vooruitstellende: dat hij door tussahenkomst van zijn agent, te Tilburg, aan den ged. ten behoeve van diens affaire, heeft verkocht en in Juni 1891 heeft geleverd zooals de ged. van den eischer heeft gekocht en ontvangen verschillende manufacturen, nader gespecificeerd in de aan het hoofd der dagvaarding geplaatste rekening, conform eischer's koopmansboeken, zulks voor de daarin uitgedrukte prijzen, en uit dien hoofde van den ged. heeft te vorderen de som van f 338.58', van welke som eischer in der minne geen betaling kan bekomen ; dat deze zaak is eene zaak van koophandel en partijen in deze als kooplieden hebben gehandeld; op grond daarvan, heeft gevorderd: dat het der Rechtbank moge behagen, den ged. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hoogere voorziening, en zelfs voor zoover de hoofdvordering betreft, bij lijfsdwang, te veroordeelen, om, uit voorschreven hoofden tegen behoorlijke kwyting aan den eischer te betalen de som van f 338,58' met renten en' kosten dezer procedure ;

O. dat de ged. daarop heeft geantwoord: dat de eischer niet stelt:

1 . dat de verbindtenis is aangegaan binnen het rechtsgebied

dezer Rechtbank;

'g r, 2/ ,nocll> dat de waar is geleverd binnen het rechtsgebied dezer Rechtbank; B

ig 3°. noch, dat de betaling had moeten geschieden binnen het rechtsgebied dezer Rechtbank; dat de ged. dan ook pertinent ontkent, dat binnen het rechtsgebied dezer Rechtbank de verbindtenis is aangegaan, de waar is geleverd of de betaling had moeten geschieden ; dat de eischer zelf stelt, dat de ged. woont te Sambeek ; dat Sambeek ligt buiten het rechtsgebied dezer Rechtbank; dat derhalve niet blijkt en door den eischer ook niet is gesteld' dat de ged. is gedagvaard voor den rechter, voor wien hij, volgens' art. 314 B. R., had moeten worden gedagvaard, en deze Recht.. bank alz0° onbevoegd is, om van dit geschil kennis te nemen •

• verzoekende en coneludeerende ged., alvorens eenige andere weren van rechten of eenige andere verdediging voor te dragen, doch onder uitdrukkelijke reserve van zijn recht daartoe, en zonder in ?et allerminst geacht te willen worden, de posita des eischers als

r Julst> of de door hem gedane bewering als gegrond te erkennen, dat het der Rechtbank moge behagen, zich, uithoofde van den e persoon des verweerders, onbevoegd te verklaren, om van het geschil kennis te nemen, met veroordeeling van den eischer in de n proceskosten;

0. dat de eischer daartegen heeft aangevoerd: dat de excentieve verwering niet kan opgaan ; dat toch de betaling der door den eischer aan den te Sambeek wonenden ged. verkochte en geleverde goederen te Stad-Almelo had moeten geschieden : dat de > eischer ten bewijze daarvan, aanbiedt, door alle middelen rechtens speciaal door getuigen, te bewijzen het navolgende feit: „dat de eischer, sedert jaren, en alzoo ook ten tijde van het aangaan der s ®nl*er'v'erpelijke verbindtenis, woonachtig en gevestigd was te Stad-Almelo en in die gemeente bij voortduring is blijven wonen . en t gevestigd is gebleven en nog woont en gevestigd is"; dat de ' vT®" nergens voorschrijft, dat de eischer, in eene zaak van koopan el, in de dagvaarding den grond moet aanvoeren, die hem j recllt Beeft, om den ged. voor een anderen dan diens domiciliairen rechter te roepen, en het daarom voldoende is, dat hij, wanneer . dat ,recbt door dcn Sed- wordt betwist, aantoont, dat hij hem t m0CTdaBvaarden voor den rechter, voor wien hij hem gedagvaard heeft; dat de grond, die den eischer, in eene handelszaak, | recht geeft, om den ged. voor een anderen dan diens domiciliairen rechter te roepen, is een rechtsgrond voor de competentie van dien

• anderen rechter, en rechtsgronden niet in de dagvaarding bebooren - te ^°™en opgenomen, maar ook in den loop van het geding door t partijen kunnen worden aangevoerd, en zelfs, door haar niet bij-

gebracht, door den rechter, zoo hem van hun bestaan blijkt, van l ^w„8Wege m°e'en worden aangevuld ; concluderende de eischer, | Rpphih.nl ® Zij" bewUsaanbod, daartoe, dat het aan de

h m?u,e be Ben, de door den ged. opgeworpen exceptie van onbevoegdheid ie verwerpen, en zich bevoegd te verklaren om van de onderwerpelijke vordering kennis te nemen, met veroordeeling van den ged. in de kosten der exceptie, en met last aan partijen, om voort te procedeeren ;

0. dat de ged. nader heeft aangevoerd : dat de door den eischer gestelde daadzaak niet ter zake dienende, noch afdoende is; dat toch art. 1550 B. W. bepaalt, dat, indien bij het aangaan van den koop niets omtrent de betaling bepaald is, deze moet plaats hebben ter plaatse, alwaar de levering geschieden moet; dat de ged. reeds in zijne vorige conclusie ontkend heeft, dat binnen het rechtsgebied dezer Rechtbank de waar is geleverd, en de eischer zich stilzwijgend bij die ontkentenis heeft neergelegd, zoodat, nu vaststaat, dat de waar niet binnen het rechtsgebied dezer Rechtbann is geleverd, tevens vaststaat, dat in casu de betaling niet binnen het rechtsgebied dezer Rechtbank had moeten geschieden • dat de ged. alzoo blijft volhouden, dat de Almelosehe Rechtbank onbevoegd is, om van dit geschil kennis te nemen ; concluderende de ged. dat het der Rechtbank moge behagen, het door den eischer aangeboden getuigen bewijs te passeren, en dat hij wijders in ! alle opzichten blijft persisteren bij zijne reeds genomen conclusien c. e.; !

O. dat daarna de zaak is bepleit geworden, aan zijde van den i excipiënt, door Mr. W. A. van Bijlert, advocaat te Nijmegen e" van den geëxcipieerde, door zijnen procureur, waarbij deze akte heeft gevraagd, dat de eischer aanbiedt, door alle middelen feit -6nS' sPee'aa' door Betuigen, te bewijzen het navolgende

„dat de manufacturen, vermeld in de aan het hoofd der dag- r

vaarding geplaatste specificatie, door den eischer in de maand Juni z

uit Stad-Almelo aan den ged. zijn toegezonden, en dat aan

en ge . gelijktijdig de factuur overeenkomstig die specificatie is v toegezonden ; v

f'ïnjure: <'

O. dat de door den ged. voorgestelde exceptie van onbevoegd- ^ 1 hierop steunt: dat uit de dagvaarding wel blijkt, dat de t, onderwerpelijke zaak is eene zaak van koophandel, doch niet h waarom de ged. niet voor zijn domiciliairen rechter is geroepen • i: dat toch in die dagvaarding niet is gesteld; 1». dat de verbind' tenis is aangegaan buiten het rechtsgebied dezer Rechtbank • 2" noch, dat de waar is geleverd binnen haar rechtsgebied • 3° noch' " dat de betaling aldaar had moeten plaats hebben, hetgeen door den ged. wordt ontkend; 8

0. dat nergens bij de wet is voorgeschreven, dat de eischer in de dagvaarding den grond moet opgeven, die hem het recht geeft den ged. voor een anderen dan zijn gewonen rechter te roepen ■' dat het voldoende is, dat hij, zoo da', recht door den ged. wordt 6' betwist, aantoont, hem rechtens te hebben gedagvaard • n

O. dat de eischer in deze vordert betaling van een koopprijs f) voor vroeger geleverde goederen ; dat deze bestaat in eene som gelds, en dus niet in zekere bepaalde zaken ;• dat, terwijl door den jj ged. niet is weersproken en dus als erkend kan worden aangenomen het feit, dat de eischer sedert jaren, en alzoo ook ten tijde 2f van het aangaan der onderwerpelijke verbindtenis, woonachtigen u; gevestigd was te Stad-Almelo en in die gemeente bij voortduring is blijven wonen en gevestigd is gebleven en nog woont en ge- V( vestigd is, du3 hier het geval aanwezig i8 van an i429 a]in 2 m van het B. W.; .

0. dat de ged. zich in deze verkeerdelijk beroept op art. 1550 61 van dat Wetboek; dat toch de wetgever daarbij op het oog heeft te gehad, dat de betaling gelijktijdig en bij de levering plaats moet Be hebben en plaats heeft, waarvan in casu geen sprake is ; ya

O. dat hieruit volgt, dat deze Rechtbank bevoegd is, van deze zaak kennis te nemen, en de voorgestelde exceptie moet worden verworpen ; )

Gezien awl 56, 154, 314 B. R., en art. 1429 en 1550 B. W. • t! Rechtdoende: ' ®

Passeert het aangeboden bewijs ;

Verwerpt de voorgestelde exceptie van onbevoegdheid ; "e

Gelast partijen voort te procederen ; pr

Veroordeelt den ged. in de kosten.

er ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ZIERIKZEE. et Burgerlijke Kamer.

nt

Zitting van den 14 Juni 1892

;n

Voorzitter, Mr. J. P. Cad.

dj Rechters, Mrs.: B. W. F. Kronenberg en D. Z. van Ddyl. m Officier van Justitie, Mr. A. N. Baron de Vos van Steenwk.

1,1 Art. 262 B. W.

n Gee" Nederlandsche rechter is bevoegd kennis te nemen van de ,g vordering eener vrouw tot echtscheiding, wanneer de man zijne

woonplaats buitenslands heeft gevestigd, behalve in het geval van kwaadwillige verlating.

Bij een\ "»rd"-i«9 lot echtscheiding, als betrekking hebbende ov de [e openbare orde, is de rechter gehouden ambtshalve zijne bevoegd-

held te onderzoeken.

'r E-TA- K" '°"der beroeP' wonende te Zierikzee, echtgenoot van j vroeger commissionair in granen te Zierikzee, thans

- wonende te Pretoria, Transvaal, Zuid-Afrikaansche republiek, eischeres, procureur Mr. C. J. Fokker

'

e op en tegen

e J\F'?- V0°rn"emd' bes!uur('er van de Nationale Boerenhandelse vereenig,ng, wonende te Pretoria in de Transvaal, Zuid-Afri-

e w /T v ' f®" bekend -"blijf hebbende binnen het e Koninkrijk der Nederlanden, gedaagde en de'faillant.

5 De Rechtbank enz.;

Gehoord de eischeres in hare conclusiën •

r Gehoord het Openb. Min. bij monde van'den officier van justitie

- T; I°VA^ST,KE™:UK iD zij"e conclusie, daartoe strekkende, dat de Rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van

> de zaak kennis te nemen en eischeres zal veroordeelen in de 1 proceskosten ;

1 Gezien de stukken ;

1 Wat de feiten betreft:

r Overwegende dat de eischeres — na bij beschikking van den Voor• zitter dezer Rechtbank van 1 Dec. 1891 verlof te hebben bekomen

> om bij gewone dagvaarding den eisch tot echtscheiding in te

> stellen tegen den ged. — bij exploit van den deurwaarder bij deze

> Rechtbank J. Franse van den 25 Dec. 1891, gedaan aan den ! officier van justitie bij deze Rechtbank, die het oorspronkelrke i met „gezien" heeft geteekend, den ged. heeft gedagvaard tegen^de ; terechtzitting dezer Rechtbank van 31 Mei 11., daarbij stellende' dat zij, eischeres, met den ged. den 18 Febr. 1876 te Zierikzee

is gehuwd, blijkens extract uit de registers van den burgerliiken stand dier gemeente, afgegeven den 14 Oct. 1890, hetwelk zli in het geding heeft gebracht; J

dat zij met den ged. te Zierikzee heeft gewoond tot 22 Oct. 1882 op welken dag hij zich begeven heeft naar Zuid-Afrika, alwaar' hij eenigen tijd heeft vertoefd in de Transvaal en zich later heeft gevestigd te Vrede in den Oranje-Vrijstaat;

dat hij aldaar eene vordering tegen haar heeft aanhangig gemaakt bij het rondgaande Gerechtshof van den Oranje-Vrijstaat, zitting houdende te Harrismith, tegen een in de maand April I889' te bepalen dag, waarbij hij gevraagd heeft ontbinding van het tusschen partijen bestaande huwelijk op grond van moedwillige verlating en dat hem het recht zal worden gegeven om zulks goedvindende te hertrouwen, welke vordering haar is beteekend geworden bij exploit van den deurwaarder J. Franse te Zierikzee van den 8 Maart 1889, welke stukken zij in het geding heeft gebracht;

dat zij, eischeres, aan die dagvaarding geen gevolg gegeven heeft, tengevolge waarvan door gemeld Gerechtshof conform den eisch een vonnis is uitgesproken, dat haar niet beteekend is geworden; h

dat de ged. daarop den 4 Febr. 1890 te Utrecht (Zuid-Afrikaansche republiek) gehuwd is met M. J. S., blijkens duplicaat

IWhT hphg'St?rta gfgeV,eD d°°r C" L" Scheffer, landdrost van Utrecht, behoorlijk gelegaliseerd en voor zegel geviseerd hetwelk zij in het geding heeft gebracht;

J"dr d"Plicaal r«°l»enS bewezen wordt zoowel de bovenermelde ontbinding van het huwelijk tusschen partijen bestaande

hZifTvan drïedh;falS ^ V°ltr0kken h« '"«"de

dat de ged. zich daarop met zijne nieuwe vrouw gevestigd heeft Pretona in de Iransvaal (Zuid-Afrikaansche republiek;, waar hij de betrekking bekleedt van bestuurder van de Nationale Boeren-handelsvereeniging, beperkt Pretoria-tak ;

dat de ged. daar met die vrouw leeft als getrouwd en bij haar reeds een kind heeft verwekt;

dat daaruit per se volgt en bewezen wordt, dat hij overspel heeft gepleegd, aangezien de door hem verkregen ontbinding van ziin huwelijk met haar, eischeres, hier te lande geen kracht heeft en het huwelijk tusschen partijen gesloten alsnog rechtens bestaatdat zij, eischeres, alsnu op grond van dat gepleegd overspel echtscheiding verlangt;

dat uit het huwelijk van partijen zijn geboren 2 kinderen J H O., geboren den 24 Jan 1876 en D. O. O., geboren den 24 Febr! 1878, die steeds bij haar, eischeres, zijn gebleven'

op welke gronden de eischeres heeft gevorderd dat het der Rechtbank moge behagen :

"h te sPreken de ontbinding van het tusschen partijen den

> h' F,i 1876 ,t<! Zlenkzee Besloten huwelijk door echtscheiding uit noorde van door den ged. gepleegd overspel •

2°. te bevelen dat voornoemde kinderen J. H.' en D. C. O. bij voortduring aan hare zorg zullen worden toevertrouwd, en voorts ™ d® wettelijke gevolgen aan echtscheiding verbonden, en eindelijk den ged. te veroordeelen in de kosten van het geding • V. dat ten dienende dage de ged. niet verschenen en verstek tegen hem verleend is, waarna de procureur der eischeres heeft genomen eene conclusie van eisch overeenstemmende met de dagvaarding; ®

Wat het recht betreft:

O. dat ingevolge art. 262 B. W. de vordering tot echtscheiding, behalve op grond van kwaadwillige verlating, in rechten alleen kan worden aangevangen bij de Arrond.-Rechtbank der woonplaats van den man, terwijl zoowel blijkens het verzoekschrift der

p.isr.nprps nm vurlnf »nr V.. : n„ i . .

»uneiien «ezer vordering als blijkens

de dagvaarding, de tegenwoordige woonplaats van haren man is

sru» rn£^rche repubiitk' ah°°bui,en

Re^htbankmlhpdlen -de eerste plafttS m0et worden beslist, of deze nemen- bevoeBd la van de ingestelde vordering kennis te

0. dat de Rechtbank ambtshalve gehouden is hare bevoegdheid te onderzoeken, ook zonder dat eene exceptie van onbevoegdheid ged' 1S voorgesteld, omdat de vordering tot echtscheiding