BIJLAGEN.

I.

STAAT, aanwijzende de vacatures in rechterlijke colleges boven het minimum van personeel, volgens den toestand op 13 Juli 1893.

Hooge Raad 1 raadsheer.

,, , , Adv.- Subst.

Raadsh. ,

gen. griffier.

I 's üertogenbosch 111

\ Arnhem 1 1 1

Gerechtshof te < 's Gravenhage .1 1 1

f Amsterdam .1 „ „

1 Leeuwarden .1 1 1

i?„„k. Subst.- Subst.-

Rcchtcr. ... .

officier. griffier.

Maastricht. . „ 1 1

Arnhem . . „ „ 1

Zwolle 1 1 1

Almelo 1 „ „

Middelburg . „ l 1

Zierikzee . . I „ „

Arrond.-Recht- < Amsterdam .3 1 „

bank te . . 1 Haarlem 1 1 L

| Utrecht „ 1 1

| Leeuwarden . „ 1 1

f Groningen. . „ 1 1

Winschoten .1 „ „

1 Assen 1 1 1

II.

Uit den staat van uitgevallen rechterlijke ambtenaren, die krachten» de wet van 10 November 1875 (Stbl. no. 204) wachtgeld genieten, blijkt, dat hun aantal nog is 7, dat de hoogst bejaarde onder hen is 82, de minst bejaarde 57 jaar, het hoogste wachtgeld f 2587 en het laagste f 500.

Uit den staat van uitgevallen rechterlijke ambtenaren, die krachtens de wet van 9 April 1877 (Sibl. no. 80) wachtgeld genieten, blijkt, dat hun aantal nog bedraagt 37, dat de hoogst bejaarde onder hen is 84, de jongste 51 jaar, het hoogste wachtgeld f 6371, het laagste f 300.

Bij de indiening der Staatsbegrooting over 1893 bedroegen de wachtgelden :

1°. Van uitgevallen ambtenaren, bedoeld bij eerstgemelde wet . . f 12094

2°. Van uitgevallen ambtenaren, bedoeld bjj laatstgemelde wet f 57743

Sedert verminderd met. .... 2898

- 54845

Te samen f 66939

III.

MACHTIGINGEN tot aanvaarding van makingen en schenkingen gedurende het jaar 1892 verleend aan kerken, kerkelijke inrichtingen en kerkelijke instellingen van weldadigheid.

STAAT, aanwijzende de vacatures in rechterlijke colleges boven

Verleende machtigingen aan besturen van :

irtKnu^nnT Kerken en kerkelijke Kerkel. instellingen

IvLKKUENOOT- instellingen. van weldadigheid.

SCHAPPEN. Geldelijk be- Geldelijk bedrag der drag der Getal, geautoriseerde Getal, geautoriseerde makingen en makingen en schenkingen. schenkingen.

A. Protestantsche en Israëlietische kerkgenootschappen . 59 f 215 490,00 201 f 657 047,00

B. Roomsch-Katholiek kerkgenootschap en kerkgenootschap der Oud «Bisschoppelijke Klerezij . 158 479 638,00 152 926 497,00

217 f 695 128,00 353 f 1 583 544,00

f 695 128,00 1 583 554,00

Totaal-generaal over het jaar 1892 . f 2 278 672,00

ARRONDISSEMENT8-RECHTBAN KEN.

ARRONDISSEMENTS-RÉCHTBANK TE 's'-GRAVENHAGE. Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 31 Januari 1893.

Voorzitter, Mr. A. A. Weve.

Rechters, Mrs.: J. W. van Oosterzee en J. W. A. S. Versteeg (plv.).

Art. 268 B. W. — Art. 820 B. R.

Waar de voorzitter der Rechtbank aan de vrouw, verzoekster tot het bekomen van verlof om tegen haren man tot echtscheiding te procedeeren, de voordeelen bij art. 820 B. R. bedoeld, heeft toegekend, is de man niet-ontvankelijk in zijne vordering dat de Rechtbank de aanspraak der vrouw op de door den president bevolen uitkeering tot levensonderhoud vervallen zal verklaren, op grond dat zij het haar door dezen aangewezen verblijf heeft verlaten.

A. W. R. R., zonder beroep, te's Gravenhage, eischeres, procureur

Jhr. Mr. J. C. Reijnst,

tegen

haren echtgenoot T. O., winkelier, te 's Gravenhage, gedaagde,

procureur Mr. A. J. E. A. Bik.

De Rechtbank enz.;

Gehoord partijen, alsmede den officier van justitie, concludeerende tot niet-ontvankelijk-verklaring ran gedaagde in zijne incidenteele vordering, althans tot ontzegging daarvan en wijders tot toewijzing van de incidenteele vordering van eischeres;

Gezien de stukken;

Overwegende dat de eischeres na presidiaal verlof den ged. heeft doen dagvaarden ten einde te hooren verklaren ontbonden door echtscheiding het tusschen partijen gesloten huwelijk, subsidiair te hooren uitspreken de scheiding van tafel en bed tusschen partijen cum expensis, en onder voorbehoud als bij dagvaarding vermeld, — zulks ter zake dat de ged. met wien eischeres stelt den 17 Dec. 1879 te 's Gravenhage te zijn gehuwd, sinds geruimen tijd de eischeres grovelijk mishandelt en beleedigt en haar in Oct. en Nov. 1892 heeft toegevoegd: „ik zal je met een priem aan den muur steken, ik zal een zweep met punten koopen en je daarmede zoo ranselen dat de striemen op je bek zichtbaar zullen zijn, ik zal je met een mes doorsteken, het kan mij niets schelen al ga ik er voor 10 jaar achter, ik heb het er graag voor over, ik zal je wurgen dondersteen, je vermoorden, je pesten zooveel ik kan, hoer, stinkerd, je hebt een hoerenkind, en je moeder is een hoerenkind, als kind was je reeds een hoer" en meer dergelijke schandelijke gezegden meermalen in tegenwoordigheid van zijn eigen kinderen ;

dat ged. bovendien de eischeres meermalen sloeg en speciaal haar omstreeks het einde van Aug. 1892 in bijzijn van 3 getuigen heeft geslagen met een wandelstok op haar gezicht, hoofd en schouders, zoodat haar leven in gevaar was en zulks onder het uitroepen van „hoer, stinkerd, vuilik": dat ook het zoontje van partijen het veelal bij ged. moest ontgelden en door hem met een pook dermate werd afgeranseld dat het dikke blauwe bulten in de lendenen had, terwijl de stukken uit de kamerdeur vlogen als ged. missloeg en tegen die deur terecht kwam; dat ged. voorts met zijn eigene dochter onzedelijke handelingen pleegde hetgeen eischeres bijzonder tegen de borst stuitte, dat het leven te huis voor eischeres en haar zoontje ondragelijk was, zoodat zij na de laagste bejegeningen, gedwongen is geweest haar intrek te nemen

bij de heer H. G. huisschilder aan de W laan hoek

R. .... . straat no. 413 B. te 's Gravenhage, verklarende eischeres zich bereid voorschreven feilen casu quo door getuigen te bewijzen ;

0 dat de ged. voor antwoord deed zeggen dat hij, alvorens zich over de hoofdzaak uit te laten en zich daaromtrent alle zijne rechten en weeren voorbehoudt, in de eerste plaats aan het oordeel van den rechter wil onderwerpen de vraag, of de eischeres volgens het tweede lid van art. 268 B. W. zal kunnen worden verstoken van de haar bij beschikking van den voorzitter dezer Rechtbank toegekende uitkeering ad f 10 per week, bij welke beschikking, copielijk overgelegd, de eischeres bij voorrand is gemachtigd om haar intrek te nemen ten huize van E. W. R. (haar vader) wonende S.> i . . . . straat no. 2 te 's Gravenhage, dat de eischeres aldaar, zijnde het door den rechter aangewezen verblijf niet verblijft, elders de nachten doorbrengt, alzoo het aangewezen verbl\jf heeft verlateo, zooals ged. nog nader trachtte aan te duiden; dat de eischeres de beschikking van den rechter omtrent haar verblijf geheel in den wind slaande, voor ged. alle waarborg verloren gaat dat eischeres de voor haar levensonderhoud bestemde gelden werkelijk volgens hunne bestemming zal gebruiken en zij het aan zich zelve zal hebben te wijten, dat de rechter voor dit veronachtzamen van rechterlijke bevelen haar aanspraak op de uitkeering van levensonderhoud vervallen verklare; sommeerende ged. de eischeres voormelde feiten te erkennen of te ontkennen op straffe rechtens, en refereerende zich ged. aan het oordeel der Rechtbank, voor zoover deze mocht meenen dat er termen mochten bestaan om eischeres niet-ontvankelijk te verklaren in hare genomen conclusie, concludeerende ged. als bjj antwoord vermeld ;

O. dat de eischeres bij repliek aanvoerde dat zij de feiten door ged. gesteld pertinent ontkent; dat zij wel degelijk verblijf houdt bij haren vader E. W. R. aan de S. , . . . . straat no. 2 en aldaar en niet elders de nachten doorbrengt en dus in geen geval het haar aangewezen verblijf in den zin der wet geacht kan worden te hebben verlaten ; dat zij alleen niet over dag onafgebroken bij haar vader in huis meende te kunnen blijven gevende eischeres daarvoor op de redenen zooal8 die by repliek sub 1—3 staan vermeld, verder stellende dat er alleszins termen bestaan om voor- i bedoelde bevolen uitkeeringen waaraan ged. zelfs niet een enkelen maal heeft gevolg gegeven, te doen voortduren en eischeres van i deze gelegenheid dan ook wenscht gebruik te maken om harerzijds daartoe het verzoek te doen, hebbende zij recht en belang te vorderen, dat de Rechtbank zal bevestigen de beslissingen te baren opzichte door den voorzitter dezer Rechtbank genomen en wijders haar te machtigen tot het nemen der maatregelen bedoeld bij art. 825 B. R. j°. art. 270 B. W. welke bij dé aangenomen houding van ged. tegenover de eischeres ter bewaring van haar recht dringend noodig schijnt, concludeerende de eischeres in voege als bij repliek gedaan;

O. dat partijen daarna ter rolle recht op de stukken hebben gevraagd;

In rechte:

O. wat betreft de vordering van ged., dat de eischeres volgens het tweede lid van art. 268 B. W. zal worden verklaard verstoken en mitsdien vervallen van alle aanspraak op de haar bij beschikking van den voorzitter dezer Rechtbank toegekende uitkeering ad f 10 per week, op grond dat zij het haar door dien voorzitter aangewezen verblijf zou hebben verlaten:

O. dat bij beschikking van bedoelden voorzitter dd. 23 Dec. waarbij door den voorzitter aan de eischeres verlof werd gegeven bij gewone dagvaarding den eisch tot echtscheiding subsidiair dien van scheiding van tafel en bed tegen den ged. in te stellen, door hem tevens daarbij 1° de eischeres werd gemachtigd bij voorraad

haar intrek te nemen ten huize van F. W. R. wonende S

straat no. 2 te 's Gravenhage; 2°. werd bevolen dat de goederen tot haar dagelijksch gebruik strekkende aan haar zouden worden ter hand gesteld ; 3°. werd bepaald bij voorraad dat het minderjarige zoontje van partijen Th. A. E. inmiddels bij eischeres zou verblijven; 4°. werd bepaald dat van af 26 Dec. 1892 door ged. f 10 per week voorloopig tot onderhoud van eischeres en haar kind aan eischeres zou worden uitgekeerd; dat de voorzitter dezer Rechtbank in voege sub 1—4 beschikte, niet op grond van de bepalingen van het Burg. Wetb. maar krachtens de bevoegdheid hem verleend bij art. 820 B. R. alzoo bij voorraad en voorloopig en vóórdat de eisch der eischeres bij deze Rechtbank was ingesteld; dat echter de sub 1—4 door den voorzitter aan de eischeres toegekende voordeelen, naar luid van het tweede lid vau art. 821 B. B. zouden zijn vervallen, bijaldien de eischeres haren eisch niet had ingesteld binnen 14 dagen na het daartoe verleende verlof;

0. dat in het tweede lid van art. 268 B. W., waarop de ged'. zich beroept, echter de rede is zoowel van de uitkeering aan de gehuwde vrouw door de Rechtbank bepaald alsook van het verlaten van het verblijf, mede door de Rechtbank aan die vrouw aangewezen, zooals duidelijk volgt uit het verband bestaande tusschen art. 267 en 268 B. W. alsmede in verband met art. 824 B. R.; dat evenwel van voorbedoelde bepalingen aanwijzing in casu door deze Rechtbank geen sprake was;

O. dat derhalve de ged., daargelaten nog dat de feiten, welke ten grondslag van de vordering van ged. zijn gelegd door de eischeres zijn ontkend, in elk geval in die vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard ;

0. wat aangaat de incidenteele vordering van de eischeres: dat de Rechtbank termen vindt 1°. voor zooveel noodig te bekrachtigen de beschikkingen den 23 Dec. 1892 door den voorzitter dezer Rechtbank ten voordeele van eischerrs gegeven en welke beschikkingen op zich zelve door ged. noch weersproken noch betwist zijn ; 2°. de eischeres te machtigen tot het nemen der maatregelen van verzegeling bedoeld bij art. 825 B. R. j°. art. 270 B. W. en tegen welke gevraagde machtiging ged. hoegenaamd geen verweer heeft gedaan ;

O. dat waar de ged. in zijne vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, hij ook in de daardoor veroorzaakte kosten zal moeten worden veroordeeld ;

Rechtdoende enz.,

Verleent aan ged. de gevraagde akte ;

Passeert voor zooveel noodig het door hem gedaan bewijsaanbod ;

Verklaart ged. niet-ontvankelijk in zijne bij antwoord gedane vordering;

Bevestigt voor zooveel noodig de door den voorzitter dezer Rechtbank op den 23 Dec. 1892 ten opzichte van eischeres genomen beschikkingen, hierboven omschreven;

Machtigt de eischeres hangende het geding tot het nemen der voormelde maatregelen ;

Veroordeelt den ged. in de proceskosten door zijn verweer veroorzaakt en begroot die aan zijde der eischeres tot aan deze uitspraak op f 65.

Reserveert de overige kosten tot aan de uitspraak ten principale.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ROTTERDAM. Tweede Kamer.

Zitting van den 20 Mei 1893.

Voorzitter, Mr. Ph. A. J. Bouvin.

Rechters, Mrs.: E. Feith en B. J. A. Sterck.

Doel en strekking der Liquidatiekassen.

Wanneer door een liquidatiekas of door een particulier onder toepasseiijkverklaring van het Reglement eener Liquidatiekas een termijncontract is afgesloten, en de mede-contractant vddr de leveringsmaand, waarin hij als kooper lot in ontvangstneming of als nerkooper tol levering gehouden is, is aangebroken, order geeft het loopende contract door een nieuw contract in tegengestelden zin te liquideeren, dan is de Liquidatiekas of wie als zoodanig is opgetreden, verplicht die order uit te voeren.

Zulk een termijncontract is dus geen zuiver commissiecontract, ook al heeft hij met wien gehandeld is, verklaard te hebben gekocht „voor rekening en op order" van den medecontractant.

De handelsvennootschap onder de firma M. Hirsch & Co., kooplieden, gevestigd en kantoor houdende te Hamburg, opposante, advocaat en procureur Mr. Marts. Tel»,

tegen

H. A. Hammes, koopman, wonende te Rotterdam, aldaar handelende onder de firma A. Hammes & Co., geopposeerde, advocaat en procureur Mr. C. C. Dotilh.

De Rechtbank enz.,

Gehoord partijen in hare conclusien en pleidooien,

Gezien de stukken van het geding, alle voor zooveel noodig geregistreerd; en daaronder meer bepaald: 1°. eene expeditie van een vonnis dezer Rechtbank dd. 12 Oct. 1892 tusschen deze partijen bij verstek gewezen, 2°. een boekje, getiteld „Waaren liquidations Cassa Actiën Gesellschaft in Hamburg, Regulation für CafFe Termin-Geschafte Marz 1888";

Overwegende dat, ten aanzien van den feitelijken grondslag dezer vordering, de Rechtbank zich gedraagt aan en overneemt de daartoe betrekkelijke overwegingen in gemeld verstekvonnis voorkomende, waarbij verder de gedaagde, nu opposante, in hoofdzaak werd veroordeeld om aan den eischer, nu geopposeerde, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van f 802.60 met de interessen ad 6 pet. 'sjaars sedert 2 Sept. 1888 en de kosten, en werd van waarde verklaard een conservatoir derde arrest door eischer, thans geopposeerde, gelegd onder handen en beheer van Mr. M. Tels, advocaat en procureur te Rotterdam ;

H. A. Hammes, koopman, wonende te Rotterdam, aldaar hande-

Innrln A „ £ A TT O /~1~ «nr,nnriconv,l „ _ J