een door haar ontvangen adres van den borstelmakersbond, zijn verstrekt bij schrijven van 23 September jl.

Vilde Afdeeling. ^

Gebouwen, daaronder niet begrepen de Rijkswerkinrichtingen. g

Zoolang er noodzakelijkheid bestaat om het aantal cellen uit te ™ breiden, zal daaraan wel gevolg moeten worden gegeven. Maar er bestaat alle hoop, dat de behoefte aan verdere uitbreiding haai ^ einde nadert. di

Art. 44a. Is wat te dezer plaatse geklaagd wordt over de verbouwing van het Paleis van Justitie te Amsterdam wel

billijk ? ,

De ondergeteekende heeft het gebouw opgenomen voorzooveel het gereed is. Ofschoon vroeger wel eens getwijfeld hebbende ot die verbouwing aan het doel zou kunnen beantwoorden, durtt hij if thans met gerustheid vragen, of een woord van waardeering over j, het moeilijke, daaraan verbonden werk niet beter op zijne plaats 0 ware geweest ? Van waardeering, ook van goede en doelmatige r inrichting van hetzelfde gebouw dat vroeger volstrekt onvoldoende h was • maar vooral ook daarvan, dat op zijn minst een millioen v gulden voor het Rijk is bespaard en toch voor Amsterdam een e rechtsgebouw wordt verkregen dat aan behoorlijke eischen zal c voldoen. Bevoegde beoordeelaars ook zijn mede van meening dat, voorzoover de verbouwing gevorderd is, eene alleszins voldoende , inrichting wordt bereikt en dat men niet had durven verwachten, t dat van het oude, gebrekkige en onbruikbare paleis van justitie < zooveel goeds te maken was.

Hiermede wordt niet beweerd dat het gebouw volmaakt en dus , zonder gebreken is. Er zijn altijd aanmerkingen, er blijven altijd , onderdeelen over die men anders en beter zou willen gehad , hebben. Dit is ook bij een nieuw gebouw het geval, meestal in niet geringe mate; zooveel te eerder dus bij eene verbouwing waarbij men aan het bestaande gebonden is.

Niettemin schijnt er hier al zeer weinig grond tot klagen. Tusschen de verbouwing en het geraas van de straat, waarop als voorbeeld wordt gewezen, kan geen verband worden gevonden. Over tocht in verschillende vertrekken en over de gasverlichting kwam tot nu toe geene klacht bij den ondergeteekende in niettegenstaande in den laatsten tijd met den president der rechtbank menige schriftelijke en ook mondelinge gedachtenwisseling plaats had. Beide zaken kunnen echter worden onderzocht en zullen, zoo noodig, wel verbeterd kunnen worden, maar, hoe dit ook zij, een bewijs tegen de verbouwing zelve zal daarin toch wel niet gelegen zijn. , , De klacht over de slechte acoustiek in de fraaie en ruime zaal, bestemd voor de behandeling van strafzaken, is overdreven. Dat zij in dat opzicht niet aan alle wenschen voldoet, bepaalt zich

slechts tot een klein gedeelte van de zaal, en overwegende bezwaren

ontstaan daaruit niet. Zoo noodig echter zal, gelijk steeds p.eegt te moeten geschieden, door eenige kleine hulpmiddelen dan in het noodzakelijke nog wel voorziening mogelijk zijn.

Art. 44h. Achter het terrein van het voltooide rechtsgebouw te Alkmaar is door de gemeente tevens afgestaan het_ noodige terrein voor een achter dat rechtsgebouw te stichten huis van bewaring. De kosten daarvan zijn begroot op f 68000 en worden over 2 jaren verdeeld.

Art 44). Na het verschaffen van vrije woning aan de bewaarders van de strafgevangenissen te Groningen en te Rotterdam, zal niet minder moeten worden uitgetrokken voor de tractementen dier ambtenaren. Anders zou daardoor niet worden verkregen, wat blijkens de Memorie van Toelichting daarmede wordt beoogd.

Het is trouwens geen nieuwe maatregel, want te Groningen ziin reeds 5 en te Rotterdam 11 woningen aanwezig. In het belang van den dienst wordt volstrekt gevorderd, op dien weg voort te gaan, en het is ook alleszins billijk, dezelfde soort van beambten en van gelijken rang bij een zelfde gesticht ook op gelijke

wijze te behandelen. .

Bij den bouw van bedoelde woningen wordt niet alleen weelde en overdaad, maar ook te groote uitgebreidheid vermeden. De kosten zullen in 't geheel f 32000 bedragen alzoo iets duurder dan van die, welke bij de strafgevangenis te Schevemngen zijn, waarvoor f 2200 per woning is besteed. Dit is het onvermijdelij

gevolg van eene noodzakelijke grondverbetering voor de woningen

te Groningen en van de onmisbare paalfundeenng te Rotterdam.

Art. 45. Verbazing over de benoeming van een gewezen consul te Liberia tot hoofddirecteur te Veenhuizen kan alleen het gevolg zijn van onbekendheid met de antecedenten van dien titularis. De ondergeteekende is doordrongen van het gewicht van genoemde betrekking. Veelzijdige eischen worden daarvoor gevorderd Op de meest objectieve wijze is met groote zorg er naar gestreefd, daarvoor de best mogelijke keus te doen. En, te oordeelen naar getuigenissen, ook nog na de benoeming aan den ondergeteekende vrijwillig verstrekt, heeft hij alle reden omaante nemen, dat iemand die in allerlei levenskringen door werkkracht, beleid en energie zich heeft onderscheiden, zoodat zelfs het beheer van uitgebreide handelsondernemingen in den vreemde aan hem werd opgedragen en hij als hoofd daarvan jaren lang aan alle verwachtingen heeft beantwoord, het in hem gestelde vertrouwen niet zal beschamen. Intasschen doet den ondergeteekende zeer leed, wat ten deze in het Voorloopig Verslag voorkomt.

Art. 60. Er bestaat geen bezwaar, om aan den wensch tot jaarliiksche overlegging van een nominatieven staat van de personen aan wie toelage of onderstand ten laste van dit artikel wordt toegekend, te voldoen.

De Minister voornoemd, Smidt.

handelingen strekten om zelf wild te bemachtigen of tot dat doel op te sporen, is niet strafbaar.

De officier van justitie bij de Arrond.-Rechtbank te Breda is requirant van cassatie tegen een vonnis van die Rechtbank van 31 Mei 1893, voor zoover daarbij in hooger beroep — de kosten van het appel te dragen door den Staat — is bevestigd een vonnis van het Kantongerecht te Bergen op Zoom van 1 April 1893 bij hetwelk A. van H., oud 50 jaren, wonende te Wouw, en c'. van O., oud 20 jaren, wonende te Rosendaal, beiden arbeiders, zijn ontslagen van alle rechtsvervolging.

Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Hanlo, heeft de adv.-gen. Patijn de volgende conclusie genomen :

ROOGE EAAD DER NEDERLANDEN.

Kamer van Strafzaken.

Zitting van den 30 October 1893.

Voorzitter, Mr. E. B. Coninck Liefstino.

Raadsheeren, Mrs.: A. A. de Pinto, P. R. Feith, A. J. Clant van der Mijll, B. H. M. Hanlo, S. M. S. de Ranitz en A. M. van Stipriaan Luïscitjs.

Hij die een ander die jaagt zonder voorzien te zijn van eene jachtakte, in dat jachtbedrijf behulpzaam is, door met laatstbedoelde gezamenlijk en in vereeniging handelende, te diens behoeve zekere bosschen af te drijven en met stokken tegen de linnmpii Ie slaan nm aldaar het wild ov ie svoren en voor zich

uit in de richting van den jager ie drijven, zonder dat zijne

Edel Hoog Achtbare Heer en ! De officier van justitie te Breda is req. van cassatie van een door de Arrond.-Rechtbank aldaar in hooger beroep bevestigd vonnis van den kantonrechter te Bergen

op Z,oom, waaruij ut ^ 7" 7 , ■„

rechtsvervolging ter zake van het hun ten laste gelegde feit van

- ■ • j. „„„ ,1 .. A»-> hot aaffriP fllft

het te zamen en in vereeniging mei, ecu u«.u™ —e—, veroordeeld werd, aanwenden van pogingen om wild op te sporen en te bemachtigen, zonder dat zij waren voorzien van jachtakte, consent of buitengewone machtiging.

Als middel van cassatie is gesteld: Schending door niet- of j ik o n ar* rlpr wp.f. Vftn 13

verkeerde toepassing van ue arm. f • y ~

Juni 1857 (Stbl. no. 87), 23, 47, 48, 52 en 62 Strafrecht en 214,

215 en 253 Strafvord. .....

Volgens de feitelijke beslissing, die wij in cassatie hebben te eerbiedigen, zouden gerequireerden niet anders hebben gedaan dan ten behoeve van hun mede-beklaagde het bosch afdrijven, zouden .. , ui,nin,nr,m «iin rromcPQt in rlifins ïaeht,bedriif en

zii nem siecms ucuuiF*«,a,iu —

zouden zij, zooals het vonnis zegt: „met als daders, maar als medeplichtigen" aan de door dien bekl. gepleegde overtredingen

ziin te beschouwen. .

Aannemende voor een oogenblik, dat de beklaagden in dien zin zouden hebben gepleegd het feit hun in het eerste gedeelte . „niaiYrl ie m i dp hp.slissinR' iuist. dat

der uagvaaruiug i«*u ïaeie o , *

zii niet hebben qejaaqd in den zin der jachtwet, en evenzeer is . •* . . , . i !• 'i .• i -j :~ ™iit rlo ippVif-.wpt; crp.

het juist aat meaepncnngneia aau m , —

pleegde overtreding qua talis niet strafbaar is, maar de vraag is gewettigd of zij niet tevens door het plegen van die feiten eene zelfstandige overtreding pleegden, waartegen de jachtwet straf

6 Art. 20 dier wet zegt zoo duidelijk mogelijk, dat hij die zonder

i.i. f •.. 1 «nnilor hpf PflTlSPIlt

de vereischte jacntaKte 01 in geaiutcu «vuuw -------

,.r UnUnrornnmnd TT! fl pil t.i (*i n C 1 Ti ftVt. 26 bedoeld, in

in art. 10 ui ue uuucugcxuuv ö.0 ,

het veld eene poging doet om wild op te sporen, te bemachtigen of te dooden, strafbaar is volgens art. 40. Iedere poging dus, om • ii ... .ï.. /lot- mon vnovy.ipn is van die in het

voua op ie sporen, buuuci —

artikel genoemde documenten is strafbaar en de wet onderscheidt

, • ,1 ~ ( Viof nrild t.P npmarn -

niet tusschen Ge poging, sire**cuuc um **** ^ ; — -~

rwa a 11pon cypsp.hipdt met het doel om het

eigen en uie, waaiwij 0 - .

wild door een ander te doen bemachtigen. Worden nu, zooals m

1 j . i__ „nn linf tn vomon Pr» in

casu drie personen geaagvaaru ter imc <»» —

vereeniging opsporen van wild, waarbij aan e'en hunner bovendien wordt ten laüte gelegd van te hebben gejaagd, dan wil het

-1 -1 •. r Unn /lirt allaun nrnnnnrf/pll. Tllfit

mij voorkomen, aat au ieit ucu

ophoudt strafbaar te zijn door de omstandigheid, dat zij door hunne bij art. 20 uitdrukkelijk verboden handeling, tevens den derden bekl. behulpzaam waren in de door dezen gepleegdejachtovertreding; zij blijven als daders voor die door hen gepleegde overtreding strafrechtelijk aansprakelijk. n tt n

Het is mij natuurlijk geenszins onbekend, dat de H. R. tot twee keer toe, en wel bij arresten van 3 Dec. 1883 (Weekbl. no. 4979, v. d. Honert .7. en V. deel IX, pag. 157) en 30 Jan. 1890 (Weekbl. no. 5910) besliste, dat in den zin der jachtwet niet kunnen geacht worden te jagen, zij die niet anders hebben gedaan dan te trachten het wild toe te drijven aan een ander, maar vergelijkt men de in die beide zaken aan de toen beklaagden ten laste gelegde feiten met den inhoud der tegenwoordige dagvaari :u —:«f /lat Hio (rpvollpn a.ls identiek met de

ding, aan geioui in uic, & — -

zaak, thans aan uw oordeel onderworpen, kunnen worden

beschouwd. , ...

Afgescheiden van de hier behandelde rechtsvraag, meen ik de aandacht van den H. R. ambtshalve te moeten vestigen op eene informaliteit, die m. i. tot vernietiging van het in deze gewezen

zal moeten leiden. i

Vóór dat de rechter beslist omtrent de qualincatie aan de teiten te geven, zal volgens art. 211 Strafvord. uitspraak moeten worden .ö i u„«- iiqn niof hpwpzpnp. dfir feiten, iw casu

geaaan omireui ueii

T /•. i dp tan ia6fp crplpcflft fpiten bewezen ver-

neeit nu wei ac &—»— —

klaard, maar die feiten hielden eene alternatieve ten laste legging in- in het kort: het opsporen van wild zonder in het bezit te ziin van de vereischte documenten, althans (zoo luidt de dagvaarding) zonder die op de eerste aanmaning van den beambte te hebben vertoond. En nu komt het mij voor dat het door de in deze gegeven beslissing onzeker blijft, welk gedeelte van diefeiten eigenlijk als bewezen wordt aangenomen, ™odat dientengevolge het vonnis niet behoorlijk met redenen is omkleed omtrent een deipunten, waaromtrent de rechterlijke uitspraak op straffe tigheid eene beslissing moet inhouden.

Door zulks niet te doen zijn m. ï. de &rtt. 211, 221 en 223 geschonden. (Men zie arrest H. R. van 18 Eebr. 1889, Weekbl.

U°ik56heb' mitsdien de eer te concludeeren tot vernietiging van het in deze zaak gewezen vonnis met verwijzing der zaak naar i.i r . i. /-i Viarvp t.pn pindp nn hpt. hpstaande hoo-

het uerecntsnoi te s u— -r —

ger beroep te worden berecht en afgedaan met reserve der uitspraak omtrent de kosten tot aan het eindvonnis.

De Hooge Raad enz.,

Gelet op het middel van cassatie, door den req. voorgesteld

bii memorie : , j ♦«anaflsmfr of verkp.prrlp. t,op.nassin2 van ae

SCnenuin^, uuur Uicu 7 rS.T ° „„N -1

artt 15 20 en 40 der wet van 13 Juni 1857 {Stbl. no. 87), de artt'. 23, 47, 48, 52 en 62 Strafrecht en de artt. 214, 215 en 253

Overwegende dat de gerequireerden met C. van H. zijn gedagvaard ter zake, dat zij op 6 en 8 Eebr. jl. onder Wouw, op aronden (bosschen) van den heer H. R., te zamen en in vereem. i.„ui— v,rrpwpnfl om wild nn t.p. snoren en te

2inff pogingen ucuueu — — -- -r -- r

bemachtigen: de bekl. van H., door aldaar in jagenae houding met een geweer geposteerd te staan, de beide gerequireerden door, heen en weer door genoemde bosschen gaande, met stokken tegen de boomen te slaan om aldaar het wild op te sporen en voor zich uit in de richting van voornoemden bekl. C. van H. te drijven zulks zonder dat zij waren voorzien van jachtakte, consent of buitengewone machtiging, hebbende zij althans die documenten niet op de eerste aanmaning van den met het toezicht op de jacht belasten onbezoldigden rijksveldwachter P. van den M. te

Wouw vertoond; ....

0. dat deze feiten bij het bevestigde vonnis bewezen zijn ver¬

klaard, doch de gerequireerden van alle rechtsvervolging zijn ontslagen op grond, dat zij voornoemden bekl. C. v. H. slechts behulpzaam zijn geweest in zijn jachtbedrijf en mitsdien als medeplichtigen aan de door hem gepleegde jachtovertreding zijn te beschouwen, welke medeplichtigheid, ingevolge art. 52 Strafrecht, niet strafbaar is;

O. dat tegen deze beslissing het middel is gericht, tot staving waarvan in hoofdzaak is aangevoerd, dat bij de dagvaarding aan de 3 beklaagden niet is ten laste gelegde de speciale poging om wild voor zich zelf te bemachtigen, namelijk „jagen", maar wel dat zij te zamen en in vereeniging pogingen hebben aangewend om wild op te sporen en te bemachtigen; de bekl. C. van H. door overtreding van de artt. 1, 2 en 15, al. 1, der jachtwet, de beide gerequireerden door overtreding van art. 20 dier wet, waarbij

„li nm nriU An to snnrpn 7.nnr1pr n Ir t.p wnrdt. VPrhoflen

cine pugiug wrn v» hva ^~~~ —

dan de gerequireerden en de bekl. C. v. H. in deze alle 3 daders van een ongeoorloofd feit zijn, terwijl zij, indien voornoemde mede-bekl. C. van H. akte en schriftelijke vergunning had gehad, als mede-daders van een geoorloofd feit niet strafbaar zouden zijn ;

O. dat de pogingen om wild op te sporen en te bemachtigen, zooals die aan C. van H. zijn ten laste gelegd en bewezen verklaard, zijn „jagen" in den zin van art. 15 aanhef en letter c der jachtwet, met name het jachtbedrijf „met geweer" ;

O. dat bij het bevestigde vonnis feitelijk is beslist, dat de beide gerequireerden met meergenoemden C. van H. gezamenlijk en in ..~ to vütip VipViopvp rlp hpflnpldfi bosschen

verccuigiug uauuticuut, tv-

afdreven met stokken tegen de boomen slaande, zonder dat blijkt

1 . _ „1 : 1 A t „ Knmanllhrrpn

dat hunne pogingen stresten om ook aeiveu wnu, ic

«f Hot rinpi nn tp snnrp.n • dat. de erereauireerden hem daardoor

slechts behulpzaam waren in zijn jachtbedrijf;

^ 1 Jl 1 J ,^/vnlo A i « Kliltf. 11 1 f,

U. uat volgens ue Deuoeiiug uer jauumco, uic ---

i Violnpra r»f Vianrllanerprs waartoe dril*

UalC gCBUUlCUCUlü, nuuuauig». ».

vers behooren, niet zijn te beschouwen als zeiven een jachtbedrijf „w ta rtpfanoTi maar als dp wprktnip^en waarvan de iager zich

Uil KV UV1VUV.11, O — *1 <-> # .

bedient om zich het uitoefenen van het jachtbedrijf mogelijk ot gemakkelijk te maken, welke helpers dan ook niet behoeven te zijn voorzien van eene jachtakte;

0. dat die hoedanigheid van helper niet verloren gaat door de omstandigheid, dat de jager, wien de hulp verleend wordt, jaagt zonder voorzien te zijn van eene jachtakte, omdat dit geen verandering brengt in den aard van de hulp ;

0. dat op zoodanige helpers dan ook art. 20, al. 1, der jachtwet niet toepasselijk is, daar, indien dit het geval ware, geen drijver als helper bij het jagen zou mogen dienst doen zonder jachtakte, terwijl, blijkens de beraadslagingen over de jachtwet, juist het tegendeel beoogd werd ; ...

O. dat mitsdien de gerequireerden, zeiven niet jagende, niet waren de mede-daders van het jachtbedrijf van hunnen meergenoemden mede-bekl.;

dat de hulp, dien zij hem verleenden, niet was eene zelfstandige overtreding van art. 20, al. 1, der jachtwet, maar slechts eene niet strafbare medeplichtigheid aan de jachtwetovertreding door dien mede-bekl. gepleegd ;

0. dat het voorgestelde middel van cassatie derhalve is

ongegrond ;

Gezien art. 370 Strafvord.;

Verwerpt het beroep; de kosten te dragen door den Staat.

AJRRONDI88EMENT8-REGHTB AN KEN.

ARttONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ROTTERDAM. Eerste Kamer.

Zitiing van den 30 Juni 1893.

Voorzitter, Mr. J. A. Vaillant.

Rechters, Mrs.: E. Feith en Th. J. Hoppe..

Aangenomen dat het wederrechtelijk gebruik van eens anders naam of firma eene handeling is in strijd met het gemeene recht, welke grond oplevert om schadevergoeding te vorderen, zoo kan die actie slechts worden ingesteld door hem, die gerechtigd is den naam of de firma als eigenaar te voeren.

Daartoe is niet voldoende eene overeenkomst met den rechthebbende op den naam om dien naam te voeren tot verkoop van zekere handelsartikelen, daar die overeenkomst voor derden een res inter alios is.

Hij1 die de burgerlijke rechtsvordering wegens laster instelt, moetf op straffe van niet'ontvankelijkheid, stellen dat de ten laste legging tegen beter weten in geschied is, daar dit een element van het misdrijf van laster is.

De advertentie in de couranit waarbij iemand meedeelt dat hij, wegens vermeende inbreuk op zijn recht, tegen een ander een rechtsvordering heeft ingesteld, is niet beleedigend.

P. Crans, handelende onder de firma Crans & Co., koopman en agent van Buitenlandsche huizen, wonende te 's Gravenhage, eischer, advocaat en procureur Mr. S. J. L. van Aalten Jr.}

tegen

de handelsvennootschap onder de firma R. S. Stokvis & Zonen, koopman te Rotterdam, gedaagde, advocaat en procureur Mr. B. C. J. LODEK.

De Rechtbank enz., „.«dooien:

Gehoord partijen in nare cunuiuaieu r- >

Gezien de ten processe overgelegde stukken, allen voor zooveel

d. —«« e«d„8a. m

du Filtre Cbamberland Système Pasteur, gevestigd te ParBs, aan welke Societe door den heer C. E. Chamberland te Parijs werden overgedragen de door hem zoo in Erankrijk als elder verkregen octrooien en rechten op handels- en fabrieksmerken voor waterfilters en zijne samenstel-

i Vnkprs pn * Unnvan a hpt nit.Hlnit.pnn

lende deelen als ooug.w, :—

recht om zijn naam te bezigen bij de aanwijzing en benaming der door haar verkochte en door haar of ingevolge hare aanwijzing gefabriceerde waterfilters en zijne samenstellende deelen als bougies kokers enz., alsmede de bevoegdheid om deze van voornoemden heer Chamberland verkregen rechten geheel of gedeeltelijd aan anderen over te dragen, sedert 1886 het uitsluitend recht verkregen heeft en nog thans bezit om in Nederland en zijne koloniën bij de aanwijzing en benaming der door hem verkochte en hetzij aan hem door voornoemde Societé geleverde, hetzij door hem volgens aanwijzing van voornoemde Societé vervaardigde waterfilters en zijne samenstellende deelen als bougies, kokers enz.