zakelijk recht, dat geen eigendom is, heeft, of een bezit uitoefent, dat van den eigenaar is afgeleid, zoomede van opgekomen plantsoen ;

O. echter, dat in alle andere gevallen de dader strafbaar is, immers de wet niet onderscheidt en op het terrein van het straf-, tevens publiekrecht geen beroep op eenig privaatrecht, tenzij daardoor een element van een misdrijf komt te vervallen, is toegestaan doch alleen het beroep op de evenzeer tot het publiek recht behoorende bevoegdheid tot wettige verdediging van zijn eigen of eens anders goed, zulks hetzij men of een ander hierop een zakelijk hetzij slechts een persoonlijk recht heeft, uit overeenkomst of uit de wet voortspruitende, dat in zijne gevolgen de facto met den eigendom overeenkomt;

0. dat alzoo, onder meer, ook door dit wetsartikel worden beschermd de beplantingen, op eens anders grond aangelegd door bezitters, zelfs te kwader trouw, door hen, die daarop een zakelijk recht hebben, hetwelk een onderdeel is van den eigendom, door huurders en bruikleeners, zoomede de beplantingen, bedoeld in de artt. 603 tot en met 605 B. W.;

dat deze en andere bepalingen van laatstgemeld Wetboek ten duidelijkste aantoonen, dat de Burgerlijke wetgeving, wel verre van voedsel te geven aan de bewering, dat de strafbaarheid van het geincrimineerd feit in casu afhankelijk zou zijn van eenig vermeend of bestaand privaat recht, integendeel blijkbaar tegen daden van eigen richting gekant is, daar zij niet alleen de tusschenkomst en beslissing der rechters telkens als onmisbaar, veronderstelt, doch in art. 580 B. W. een straf bedreigt tegen eene daad van eigen richting en blijkens art. 666 B. W. deze laatste slechts, wanneer zij dat geraden acht, maar dan ook uitdrukkelijk toelaat;

O. dat het geheele rechtsinstituut van het bezit, de gerechtelijke sequestratie en de procedures op korten termijn en in kort geding ook het plegen van daden van eigen richting overbodig maken, hetgeen te meer klemt bij de tegenwoordige versnelde gemeenschap, inzonderheid op Java ;

0. derhalve, dat de eerste rechter op min juiste gronden van oordeel is geweest, dat de beslissing van dit strafgeding afhankelijk was van een geschilpunt van burgerlijk recht, hetwelk naar aanleiding van art. 409 van het Regl. op de Strafvord. voor de Raden van Justitie enz. grond kon opleveren tot eene praejudicieele quaestie, staande ter beoordeeling van den burgerlijken rechter, des competent, en dientengevolge met gedeeltelijke toewijzing der voorgestelde, gelijk boven reeds gezegd deels deciinatoire, deels peremtoire exceptie, de behandeling van het onderwerpelijk strafgeding, zonder nadere tijdsbepaling, heeft geschorst tot tijd en wijle door den burgerlijken rechter het al of niet bestaan van des beklaagden, thans geappelleerden, tot zijne verdediging ingeroepen recht van bezit zal zijn uitgemaakt, met reserve van kosten ;

dat mitsdien dit vonnis behoort vernietigd en de strafrechter wel is waar bevoegd te worden verklaard om van de hoofdzaak in haar geheel zelf kennis te nemen, doch het Hof die tot zich trekkende, ze in de gegeven omstandigheden, bij ditzelfde arrest behoort af te doen ;

0. toch, dat, wanneer men het bepaalde bij de artt. 195 en 196 van het Regl. op de Strafvord. voor de Raden van Justitie op Java enz. uitzondert, bij dit Reglement geene voorschriften zijn gegeven, hoedanig de rechter van strafzaken in hooger beroep, in verschillende voorkomende gevallen, zal hebben te beslissen;

dat het dus kennelijk in de bedoeling des wetgevers heeft gelegen, den hoogeren rechter te verwijzen naar de gemeene rechtsleer, volgens welke men in hooger beroep te letten heeft op deze 2 voorname grondbeginselen:

1. dat de hoogere rechter doet, wat de lagere had behooren te doen; en

2. dat de bekl. van zijn recht op 2 instantiën niet mag worden beroofd ;

0. dat in casu de eerste rechter in stede van zich in het dispositief van zijn vonnis te bepalen tot eene beschikking ten aanzien der voorgestelde exceptie en die ten deele toe te wijzen, die integendeel had behooren te verwerpen en onmiddellijk tot de afdoening der hoofdzaak over te gaan ;

dat dit laatste derhalve alsnog in hooger beroep behoort te geschieden, omdat ook de hoofdzaak is in staat van wijzen, immers, blijkens het slot van het procesverbaal der terechtzitting in eersten aanleg, tevens ten principale door het Openb. Min. is gediend van requisitoir, beide partijen ook ten aanzien der zaak zelve hunne beweringen en belangen mondeling hebben toegelicht en voorgedragen en de eerste rechter, de exceptie bij de hoofdzaak voegende, zich van de beslissing dezer laatste heeft gedesaisisseerd;

dat bekl., thans geappelleerde en defaillant, het overigens aan zich zeiven heeft te wijten, zoo hij in eersten aanleg den nadruk meer mocht hebben gelegd op eene exceptieve, dan op de principale verdediging en evenzeer dat hij zich, door zijn wegblijven in hooger beroep, heeft verstoken van de gelegenheid, om zijne belangen alsnog voor te slaan ;

0. dat deze rechtsleer dan ook is belichaamd in art. 352 van het Regl. op de Rechtsv., hetwelk bij gebreke van speciale voorschriften en omdat de manier van procedeeren zoo in civiele als in crimineele zaken in dit opzicht op volkomen dezelfde beginselen rust, in casu tot richtsnoer dient genomen ;

0. dat tegen een en ander niet obsteert de rechtsregel „tantum devolutum quantum appellatu,,'> vermits het vonnis a quo afgescheiden nog daarvan, dat de eerste rechter zich, op zijn standpunt geheel noodeloos heeft ingelaten met eene beoordeeling van het ten processe aanwezige bewijs ten principale, ten opzichte van het Openb. Min., tevens in zoover is een eindvonnis, als daarbii ten aanzien der hoofdzaak reeds implicite is uitgemaakt, dat wanneer de beslissing des Burgerlijken rechters uitvalt ten gunste des bekl., thans geappelleerde en defaillants, de strafrechter ook geene schuldig-verklaring en veroordeeling tegen hem zal uitspreken en omgekeerd, en mitsdien het door het Openb. Min. ingesteld beroep zich ook hierover uitstrekt;

dat alzoo als nader gevolg deaer rechtspleging de eerste rechter ook niet in de verplichting wordt gebracht zijne rechtsovertuiging geweld aan te doen;

0. derhalve wat de zaak zelf aanbetreft, dat op grond der beëedigde verklaringen van de in het vonnis a quo genoemde getuigen, zoo onderling als in verband beschouwd met de gerechtelijke bekentenis des beklaagden, thans geappelleerden, rechtens vaststaat, dat laatstgenoemde zich aan het hem ten laste gelegd feit schuldig gemaakt, en hij mitsdien heeft gepleegd het bij art. 365 hierboven reeds vermeld j®. art. 25 no. 1 en 377 Strafrecht voor de Europeanen voorzien misdrijf;

O. toch, dat de getuigen Pa Naima en Pa Seria, mandoors in dienst van den bekl., thans geappelleerde, niet als blinde werktuigen (manus ministrae^), kunnen, doch als hoofddaders moeten worden beschouwd, zoodat naar onze positieve strafwetgeving des geappelleerden last tot het uittrekken der tabaksplantjes is eene accessoire handeling van het hoofdfeit, vermits hij kennelijk de daders daartoe heeft aangespoord door misbruik te maken van het

gezag, dat hij over hen had, immers van den invloed, dien een meester, inzonderheid in deze kolonie, op inlandsche ondergeschikten uitoefent;

0. dat het Openb. Min. het hoofdfeit ten onrechte heeft gequalificeerd als: verwoesting van te veld staande oogst, vermits „oogst" den stand van een gewas aanduidt, wanneer het of den staat van rijpheid nadert of daartoe reeds is gekomen ;

0. dat er onderwerpelijk geen sprake kan zijn van straffeloosheid op grond van wettige verdediging van eigen of anders goed, vermits, al aangenomen, dat de bekl., thans geappelleerde, geacht moet worden den door hem, laatstelijk van de getuigen Pa Saboedin en Pa Arian alias Sagie gehuurden grond bevorens te eeniger tijd feitelijk in bezit te hebben genomen rechtens consteert, dat hij dien onmiddellijk voor, noch tijdens het zaaien van dit plantsoen occupeerde en dus geene wederrechtelijke feitelijke aanranding van zijn recht, waarvan] onherstelbaar nadeel of wat redelijker wijze daarvoor moet worden gehouden te duchten stond, bij den aanvang daarvan heeft kunnen en willen afweren, veelmin afgeweerd, zulks op een tijdstip, dat de tusschenkomst van den rechter niet kon worden afgewacht;

dat de bekl., thans geappelleerde, integendeel blijkens zijne bekentenis eerst tot zijne strafbare handeling is overgegaan, nadat er eenige tijd verloopen en plantsoen uit den grond was geschoten en omdat hij, vernomen hebbende dat zijn mededinger, de getuige Koning, voornemens was, te dier plaatse een schuur op te richten, voor oneerlijke concurrentie van zi]de des laatstgenoemden vrees koesterde;

0. echter, dat de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd, alleszins grond opleveren om, naar luid van art. 34 Strafrecht voor Europeanen, de bij de wet gestelde straf aanmerkelijk te verzachten ;

dat de bekl.. thans geappelleerde, toch kennelijk in den overigens onjuisten waan heeft verkeerd, dat hij tot deze handeling bevoegd was, mits hij zich hield binnen de grenzen eener wijze gematigdheid, waarom hij de tabaksplantjes dan ook voorzichtig heeft doen uittrekken en in overplantbaren staat uitleveren aan den getuige Pa Raidin, door wien het plantsoen voor en namens den getuige Koning was aangelegd;

dat ten andere deloyale mededinging, blijkbaar niet zonder reden door den bekl., thans geappelleerde werd geducht;

dat ook de toegebrachte schade gering is te noemen, en, zoo de dwaling, waarin de geappelleerde ten aanzien van het recht verkeerde, geen motief tot straffeloosheid oplevert, ze niettemin van invloed behoort te zijn op de mate der op te leggen straf;

Gelet op de in het vonnis en hierboven aangehaalde wetsbepalingen, zoomede op de artt. 188 sqq. en 411 van het Regl. op de Strafvord. voor de Raden van Justitie op Java enz.;

Rechtdoende :

Vernietigt het in hoofde dezes vermeld vonnis waarvan appèl; verwerpt eerst en vooraf de in eersten aanleg door den bekl., thans geappelleerde en defaillant, voorgestelde exceptie ;

Verklaart den strafrechter bevoegd in zijn geheel van het onderwerpelijk strafgeding kennis te nemen ;

Wijst mitsdien het gedaan verzoek tot schorsing en gedeeltelijke verwijzing daarvan naar den burgerlijken rechter alsnog onvoorwaardelijk af;

En voorts de hoofdzaak tot zich trekkende:

Verklaart den bekl., thans geappelleerde en defaillant, schuldig aan :

„medeplichtigheid aan het verwoesten van te veld staand aangelegd plantsoen door, misbruik makende van zijn gezag op de daders, deze daartoe aan te sporen, onder verzachtende omstanheden gepleegd

Veroordeelt hem overzulks tot de straf vtm gevangenis voor den tijd van 14 dagen;

Verwijst den geappelleerde nog in de kosten van beide instantiën.

(.Ind. W. v. h. E. no. 1564 waarin de dagteekening van het arrest niet is vermeld).

advertenties.

Bij EGMOND, Uitgever te Enkhuizen, zal medio September a. s. verschijnen:

Alpïaktiscle Lijst ier GeMten in NeierlaM

met aanwijzing der Kantoren en Inspectiën van Registratie en der bewaringen van de Hypotheken enz.

Samengesteld ten kantore der Registratie te Enkhuizen.

Prijs in stevig linnen bandje f 1.50.

NB. Op aanvrage wordt prospectus met proeve van bewerking gratis toegezonden.

De Uitgever — EGMOND te Enkhuizen.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's-Gravenhage, is verschenen:

"W" Ei T

VAN

12 December 1892 (Staatsblad N°. 268)

OP

let MerMersclap en te Iipzetenscliap,

met aanteekeningen, aan de gewisselde stukken en de

discussiën in de beide Kamers der Staten-Generaal ontleend,

DOOR

Mr. II. j. uSL. Mulcler.

Prijs f 0.50.

VAN OPPEN-SASSE

NEDERLANDSCHE

RECHTSLITERATUUR.

TIJDELIJKE PRIJSVERMINDERING.

Tot heden is een groot aantal aanvragen tot ons gericht, nu de RECHTSLITERATUUR, door tijdelijke prijsvermindering, onder ieders bereik valt.

Hieruit blijkt op nieuw, dat deze met

zorg bewerkte arbeid gaarne door juristen wordt geraadpleegd.

wlj herinneren, dat nog slechts kort de verminderde prijs gehandhaafd blijft.

Voor abonnés op het WEEKBLAD VAN HET RECHT: Ing. f 10.—, Geb. in 5 linnen banden f 13.25.

Voor niet-abonnés : Ing. f 15.—, Geb. in 5 linnen banden f 18.25.

Den Haag, Augustüs 1893.

GEBR. BELINFANTE.

Librairies BELINFANTE Fkères, La Haye (Hollande). CHEVALIER MARESCQ et O, Paris.

Vient de paraitre:

ARCHIVES INTERNATIONALES

d'Administration Comparée.

Revue paraissant six fois par an (en trois langues: francais, allemand, anglais) en fascicules de 10 feuilles, format grand in 8°, ou plus ou moins d'après les circonstances

fondée et dirigée par

NI. H.-J.-A. Mul dep,

Docteur en Droit;

Membre de la Sociétê de lêgislation comparée a Paris, et de la Sociêtê des Études sodales et politiques a Bruxelles,

a La Haye (Pays-Bas).

ier eascicule:

Les Archives I n t er nati o n al e s d'administration comparée publieront :

1°. Une bibliographie Internationale d'administration comparée,

d'après matières;

2°. Doeuments de lêgislation des divers pays, décrets Royaux, Règlements d'administration, circulaires ministeriel les etc.; 3°. Notities et communications des associations et sociétés Neérlandaises et étrangères, dont le but est de favoriser une des branches de 1'administration de 1'Etat;

4°. Études scientifiques ;

5°. Comptes-rendus d'ouvrages nouvellement publiés ; 6°. Chronique de réunions annuelles, d'expositions et de congrès; 7°. Table d'honneur;

8°. Nécrologie.

CONDITIONS D'ABONNEMENT.

Prix d'abonnement annuel: Eukope : 241 fres, 2® Mark ou JL3 fls de Hollande.

Pays d'outre-mer: le port spécial en plus.

Annonces d'après tarif spécial.

Chaque année forme un volume. Les abonnements partent du 15 Avril. On ne fait pas d abonnement pour moins d'une année.

Prix du fascicule 5 francs.

S'adresser: pour tout ce qui concerne la rédaction (manuscrits, envois d'auteur, demandes en correspondance etc. etc.) si M. H.-J.-A MULDER, Docteur en droit, Madurastraat, La Haye (Pays-Bas).

Pour tout ce qui concerne 1'administration (abonnements, annonces) a MM. BELINFANTE FRÈRES, La Haye et CHEVALIER MARESCQ et Cie, Paris.

Snelpersdruk en Uitgave van GEBR. BELINFANTE, te 's-Gravenhag»