aangetoond. Van zeer oude dagteekening, van het begin der 5de eeuw af heeft de Schaakkunst, uit Indië tot ons gekomen, op den geest van vele groote mannen ' beslag gelegd: Voltaire, Rousseau, Frederik de Groote, Napoleon I. kozen het spel tot ontspanning na arbeid en vermoeienissen

Het schijnt overigens, dat deze illustre personages niet veel hebben bijgedragen tot den roem van hun geliefkoosd tijdverdrijf; hun partijen zijn in de annalen der Schaakgemeente niet bewaard gebleven. (1)

Napoleon vooral, was een minder dan middelmatig speler (2) en zijn speeltrant herinnerde in geen enkel opzicht aan dien van Greco, den „professeur" die onder de regeering van Lodewijk XIV de hoofsteden van Europa afreisde zonder een tegen hem opgewassen concurrent te kunnen vinden.

Deze Greco, die tot den luister van de eeuw des zonne-konings ook met zijn specialen roem bijdroeg, heeft opvolgers nagelaten, waarvan de beroemdste waren, in de vorige eeuw Philidor en later, in het begin van het tweede Keizerrijk, Anderssen en Morphy (3). Allen zijn zij de glorie geweest van het vermaarde café de la Régeuce, waar gij en ik de eer kunnen genieten, een potteke bier te drinken naast de beroemdste hedendaagsche spelers. Philidor is de schrijver van de meest geleerde en meest systematische handleiding over het vak; hij had zijn werk, dat in 1794 te Londen verscheen, betiteld : 1' Analyse des Échecs. Het was de eerste meester van zijn tijd in zijn zoo veelomvattende kunst. Philidor had tot tegenspelers {van welke hij met sommige dagelijks, met andere bij gelegenheid speelde) Jean-Jacques Rousseau, Diderot, d' Alembert, Bernardin de Saint-Pierre en den Maarschalk de Richelieu. Aanzienlijke namen !

In 1858 verkreeg plotseling het schaakspel een nieuw aanzien door de komst in Frankrijk van Morphy, den jeugdigen Amerikaan.

De roep, die van hem uitging, bleek niet overdreven te zijn; hij versloeg bij eerste ontmoeting alle bekende spelers en den reeds genoemden Anderssen, die van Breslau was aangesneld, om zich te meten met dezen geduch-

(1) Hoffer, die dit artikel in de Chess- Monthly opneemt, teekent hierbij zeer terecht aan, dat deze partijen niet verloren gingen, omdat zij niet waard waren, te worden vereenigd, maar omdat zoowel de partij-notatie als de publiciteit nog in hun kindsheid waren.

(2) De schrijver spreekt hier onnoodig kwaad van Napoleon. Zoo 'n knoeier nu was deze niet. Opdat ik den man zou kunnen logenstraffen, zijn toevalliger wijze van Napoleon een paar partijen niet in den doofpot gegaan/

I W : Mad. de Rémusat. Zw : Napoleon. 1. d 3 Pf6 2. e4 Pc6 3. f4 e5 4. fes: Pe5 : 5. PC3 Pfg4 6. d4 Dlnf 7. g3 Df6 8. Ph3 Pf3j 9. Ke2 Pd4 :f 10. Kd3 Pe5j li. Kd4 : Lc5f 12. Kc5 : Db6f 13. Kd5 Dd6 mat.

II W : Napoleon I Zw: Maréchal Bertrand. 1. e4 e5 2. Pf3 Pc6 3d4 Pd4: 4. Pd4: ed4: 5. Lc4 Lc5 6. c3 De7. 0—0 De5 8. f4 dc3 :f 9. Khi cb2:? 10. Lf7 :f Kd8 11. fe5 : bal :D 12. Lg8: Le7 13. Db3 a5 ? 14. Lg5 d6 (nog het beste) 15. Tf8f Kd7 16. Leóf Kc6 17. Ldsf Kc5 18. Le3f Dd4 19. Dc4f Kb6 20. Ld4:f, opgegeven.

(3) Uit den mond van een Franschman vrij povere voorbeelden! Heeft de man dan nooit gehoord van Labourdonnais, Deschappelles, Cochrane, SaintAmant enz !