Op de vordering in reconventie:

Verleent aan partijen akte als boven ;

Verklaart den eischer in reconventie in die vordering niet-ontvankelijk bij gebreke van in verzuimstelling ;

En veroordeelt den ged. in conventie, eischer in reconventie in de kosten op beide vorderingen gevallen tot de uitspraak van dit vonnis aan zijde van den eischer in conventie ged. in reconventie

begroot op f 237.30; ,

O dat de oorspronkelijke ged. in conventie en eischer in reconventie, nu appellant, van dat vonnis is gekomen in hooger beroep en dat partijen, na bij hare memorie hare wederzijdsche snstenuen te hebben uiteengezet, hebben geconcludeerd gelijk in hare overgelegde conclnsiën vermeld staat;

In rechten: . . , .

0. dat nu de app., ofschoon hij van het vonnis in zijn geheel in hooger beroep is gekomen, tegen de beslissing der vordering in conventie geene grieven heeft ingebracht, het vonnis a quo, vo wat die beslissing betreft, behoort te worden bevestigd ;

0 dat ten aanzien van de beslissing in reconventie de appellant als 'eerste grief heeft aangevoerd, dat bij het vonmsa?uoten onrechte is aangenomen, dat de geïntimeerde op 8 Dec. isau, toen het exploit van ingebrekestelling te Watergraafsmeer werd gedaan, daar niet meer zijne woonplaats had, tot staving van 6 vtooft in hp.f, midden gebracht,

welke griet ae app. uuuiu.Ban.cnji». * — -- -

dat de geint. toen hij 2 Dec. 1890 Watergraafsmeer verliet, om te gaan wonen in het hötel 1'Océan te Schevemngen, was aan het veranderen van zijne woonplaats, voor hoedanige verandering ook noodig is de werkelijke woning in eene andere plaats, dat zoolang hij die zijne woonplaats verandert, niet werkelijk woont in eene andere plaats, zijne woonplaats onveranderd is; dat de gemt. op 8 Dec 1890 als logeergast verblijf hield in een logement te 's-Gravènhage, dus toen daar nog niet woonde, daar men als logeergast niet woont in een logement, weshalve de woonplaats van den geint. te Watergraafsmeer op 8 Dec. 1890 nog was onveranderd ;

0 dat het Hof de grief ongegrond acht, daar het aanneemt dat de geint. op 8 Dec. 1890 zijne woonplaats had te s-0rra-

Veaatoch dat, terwijl volgens art. 75 B. W. de verandering van woonplaats zal stand grijpen door de werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd bij het voornemen om aldaar zijn. hoofdverblijf te vestigen, uit de ten processe, als tusschen partijen onbetwist vaststaande, in het vonnis a quo opgenoemde omstandigheden zooals ook door den eersten rechter terecht is aangenomen volgt,'ten eerste dat de geint. op 8 Dec. 1890 werkelijk te 's-Gravenhage woonde en ten andere, dat h\j toen het voornemen had aldaar

zijn hoofdverblijf te vestigen; _ .

^ t . 1. ,..^1 knnrnaff <101. dp ffpint. ou 8 l)ec. 1.890

U. aai ae app. uu «ei ^- -r niet woonde te 's-Gravenhage, doch alleen als logeergast verblijf . . , , i hot perste vereisehte voor veran-

nieia m ecu wgcmcu., — . . .

dering van woonplaats, de werkelijke woning in eene andere plaats in casu niet zou aanwezig zijn, doch dat die bewering is

J0. immers dat de woorden: „de werkelijke woning" in art. 75 B W. niet moeten worden opgevat in de juridieke beteekenis van woonplaats hebben, doch in den feitelijken zin van verblijf houden, zoodat ook hij, die zijn intrektineen logement heeft g -

WTDdar^g:r- « '1- he. bedoeM explon aan .ie woonplaats van den geint. zou zijn geschied, zich nog heeft beroepen op de verklaring van den deurwaarder in het exploit, dat het aan de woonplaats gedaan is, hetgeen hij wil hebben aangemerkt als eene authentieke verklaring, die van kracht is, zoolang het exploit niet van valschheid is beticht;

O. echter dat dit beroep niet opgaat, daar het toch niet tot de bevoegdheid van den deurwaarder behoort om uit te maken, dat de plaats waar hij zijn exploit doet, werkelijk is de woonplaats van den geinsinueerde, behoorende toch de beslissing daarover, wanneer, gelijk in casu, tusschen partijen omtrent dat punt verschil

bestaat, aan aen recmci ; . , ,

0 dat de app. verder heeft beweerd, dat de geint., als zijnde het afschrift van het exploit gelaten aan den heer S. de (xroot een zoon van den geint., naar alle waarschijnlijkheid het afschrift korten tijd daarna in handen heeft gekregen dat de geint. dan ook niet heeft ontkend het afschrift van het bedoelde exploit te hebben ontvangen, en dat uit het ontvangen daarvan zou volgen, dat de geint. bij de exceptie dat het exploit nietig is omdat het niet aan de woonplaats zou beteekend zijn, geen belang heeft, zijnde de app. daarbij in een betoog getreden, dat art. 94 B. R. niet alleen toepasselijk is bij dagvaardingen, maar ook waar het andere

eX0O1dLromdtrent dat het Hof de zienswijze des eersten rechters deelt, dat uit niets in het geding blijkt, dat de geint. op 20 Jan. 1891 (dag waarop de reconventioneele vordering werd ingesteld) het exploit van ingebrekestelling in zijn bezit had, of had

gea"dat het ontvangen van het afschrift van het exploit door geint niet kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat deze niet zou hebben ontkend het te hebben ontvangen, daar de geint. zich, als zijnde het door hem ontvangen van het afschrift van het exploit door den app. in de dingtalen met als feit gesteld met sommeering van den geint. het te ontkennen of te erkennen, daarover niet behoefde uit te laten.

O dat onder de processtukken zich wel bevindt een exploit van den deurwaarder Doornberg dd 21 Aug. 1891 waarbij de geint. werd gesommeerd te erkennen of te ontkennen dat hij he aan zijn zoon ter hand gesteld afschrift van het bedoeld exploit

J „ , - 1QQ1 nntvon^n <1 nf>h dat HIP.

van 8 Dec. 1890 voor au jau. —— --- —- (

sommatie, als zijnde geschied geruimen tijd, nadat de wederzijdsche memories in hooger beroep waren beteekend en de conclusien ter rolle genomen waren, was tardief, zoodat het niet antwoorden daarop niet kan worden aangemerkt als eene erkenning door geint. van de ontvangst van bedoeld afschrift voor het aangegeven

^ 0 dat nu is aangenomen, dat het bedoeld exploit van 8 ' '|'C. 1890 niet is geschied aan de woonplaats van den geint., en dat niet is bewezL dat deze het afschrift van dat exploit vóór 20 Jan 1891 heeft ontvangen, de verwering van den geint. tegen de reconventioneele vordering, dat hij niet rechtsgoldig .n ^^zuini is gesteld en dus die vordering voor geene toewijzing vatbaar is, als cpcrond moet worden beschouwd}

O. dat met bet oog hierop en nu de geint. niet heeft de exceptie dat het bedoeld exploit nietig zou zijn, doch alleen heeft betwist dat hij door dat exploit rechtsgeldig zou zijn in

verzuim gesteld, al higeen de app. verder heeft aangevoerd omtrent

het niet bestaan van belang bij den geint. bij de exceptie van nietigheid van het exploit en ten aanzien der toepasselijkheid van art. 94 B. R. buiten bespreking kan worden gelaten.

O dat het Hof op vorenstaande gronden van oordeel is dat de app.' bij het aangevallen vonnis niet is bezwaard en dat dit derhalve behoort te worden bevestigd.

Gezien art. 56 B. R. ;

Rechtdoende op het ingesteld hooger beroep ;

Bevestigt het vonnis door de Arrond.-Rechtbauk te 's-Gravenhage den 24 April 1891 tusschen partijen gewezen, en

Veroordeelt den app. in de kosten van het hooger beroep aan zijde van den geint., met inbegrip der verschotten, begroot op f 113.025.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM.

Kamer van Strafzaken.

Zitting van den 13 Januari 1892.

Voorzitter, Mr. J. E. T. van Valkenburg-.

Raadsheeren, Mrs : M. J. van Lennep, R. van de Werk, J. G. Vogel, H. F. Baron de Kock en W. F. van Deinse.

Art. 41 Strafrecht.

Werd de ten laste gelegde verwonding geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen eene oogenblikkehjke wederrechtelijke aanranding? — Rechtbank: Ja; Hof: Neen.

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM.

Kamer ran Strafzaken.

Zitting van den 13 November 1891.

Voorzitter, Mr. W. A. L. Domis.

Rechters, Mrs.: A. M. Pare au en G. W. Baron van Imiioff. Verdediger in heide instantiën: Mr. L. W. van Gigch.

De Rechtbank enz.,

Gezien de processenverbaal van den brigadier der rijksveldwacht P de J. en van den gemeente-veldwachter C. E. te Weesp, dd 7 en 9 Aug. 1891, opgemaakt ten laste van en de dagvaarding namens den officier van justitie, op den 16 Oct. d.a.v. beteekend aan B. J. H.; .

Gehoord de aanklachte van den officier van justitie tegen den voornoemden beklaagde, volgens zijne opgaven genaamd B. J. H., oud 58 jaren, van beroep «onder, geboren te Utrecht, en wonende

aldaar; , , ,

Gehoord de na te melden ter terechtzitting onder eede afgelegde

getuigenverklaringen; .

Gehoord het requisitoir van den officier van justitie, daartoe strekkende dat de bekl. worde schuldig verklaard aan de feiten hem bij dagvaarding ten laste gelegd; daarstellende mishandeling, en dientengevolge veroordeeld tot gevangenisstraf voor den tijd van 6 maanden, en de veroordeelde worde verwezen in de kosten

van het recntsgeding, executaoei oij njisawang geuuieuuo ctu de Rechtbank te bepalen tijd, met last tot teruggave der stukken van overtuiging, na verloop van 8 dagen na den dag waarop het vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan aan wie de Rechtbank met name zal aanwijzen ;

Gelet op de verdediging door en namens den bekl. in het midden gebracht; _

Ooerweqende dat de bekl. is gedagvaard ter zake, dat hij te Weesp in den avond van 6 Aug. 1891, opzettelijk en gewelddadig H. S., op het oogenblik dat deze van het plaatsje achter de woning van v S zich over de omheining op het plaatsje achter de woning van 'hem (bekl.) wilde begeven, met een mes, «enig aD^

scherp voorwerp, een steen, m ue toegebracht en hem daardoor verwond heeft;

O. dat de bekl. in judicio heeft erkend dat hij in den avond n k i oni liooff. hpvnn Hpn on het nlaatsie achter znne

van d .tt.ug. ioïjl «e.- —t _

woning te Weesp, zittende bij een daar aanwezige waterton ;

terwijl door getuige de K. is verklaard dat hij den bekl. toen aldaar heeft zien zitten, zoodat dit feit in judicio vasts.aat,

0 dat verder door bekl. is erkend, dat hij te voren op denzelfd'en dag door zijne vrouw hevig in het gezicht was geslagen, in dier voege dat zijn gezicht was opgezwollen en bloedde;

terwijl door getuige de J- is verklaard, dat hij den bekl. onmiddellijk na het in de dagvaarding bedoelde feit in diens woning heeft gevonden, blauw in het gezicht en verwond aan de oogen, en dat hij, getuige, toen ook een plas bloed in een kleed aldaar en bloed aan bekl.'s hoofdkussen heeft gezien, terwijl al verder door getuige deskundige F. is verklaard dat hij den bekl. op , Aug. jl. heeft gezien en toen bevonden dat deze er erg toege, ,J.... _. __ hi nnnra nncrpn had r dat aldus door deze

taKeia uuzag en ecu po.»» ——0— >

bewijsmiddelen vaststaat de verwonding van den bekl., en dat de Rechtbank, nu dit vaststaat, ook aannemelijk acht en als bewezen , V , «r«otar>fHcyhpid dat hu od gemelden

aanneemt ae aoor uesi. »—

avond bij de waterton zat ten einde zijn verwond gezicht met water te betten en af te koelen;

0 dat verder in judicio consteert: dat de getuigen b., en ï) te zamen met een of meer andere personen door de woning van v. S., gelegen naast die van bekl., zijn gegaan en zoo zijn gekomen op het plaatsje grenzende aan dat van bekl., en dat beide plaatsjes van elkander gescheiden waren door eemg laag

hekwerk^ ^ de ^ laste gelegde verwonding, dat ge-

tADTi Viïi t*r» KaU m-\ diftn avond bii

tuige 53. heett vermaaru uau —j w, ^

elkander waren gekomen, de bekl. de beweging maakte van steken naar hem getuige, en dat hij, getuige, tegelijkertijd een prik in de

llDdatrZdoor gern^gê de K. is verklaard dat hij staande op het plaatsje van bekl,, vlak achter getuige S., gezien heeft, dat de bekl. het manuaal van steken maakte, en dat hij den getuige S. dadelijk daarop de handen in de zijde zag brengen en even daarna achter... 11 „1 „,i„ hu bekl. daarop in diens keuken

over zag vaiicu, aiaiutuv "

Zadaf door getuige de J. is verklaard dat hij op den bcwustcn _ , , __ j: ,ror» orptmp'e S.. in dp woning vau

avond, kort na ae verwonuiug 7 -

bekl. op dezen heeft bevonden en in besl»8 ^"^"Vesloten

terechtzitting aanwezige dolkmes, hetwelk bekl. destijds g

in zijn rechterbroekzak had en dat hem, getuige, toen ter besichug g

daarvan, is gebleken dat de punt van dat mes was kleverig en

nat, en dat deze natte kleverige stof er uitzag als bloed,

dat door den getuige deskundige F. is verkla , da. J P Aug.jl., omstreeks half 11b, 11 uur, des avonds, op getuigei S. eft bevonden een bloedende wond in de linkerzijde °°der streek bij de korte ribben, uit welke een stuk omentum ajus uithing, en dat deze wond had gladde randen ;

dat de Rechtbank door deze bewijsmiddelen in verband en samenhans met hetgeen hierboven reeds als vaststaande is aangenomen, als wettig en overtuigend bewezen beschouwt dat de bekl. op

bedoelden avond aan H. S. heeft, met het in judicio aanwezige dolkmes, toegebracht een steek in de linkerzijde des lichaams en hem daardoor heeft verwond ;

O. dat getuige de K. heeft verklaard dat hij destijds bij het licht dat uit bekl.'s keuken doordrong heeft gezien dat de bekl. op diens plaatsje nabij een waterton zat, en dat getuige S. den bekl., terwijl deze nog zat, het eerst heeft aangegrepen ; dat naar het oordeel der Rechtbank door deze verklaring consteert dat de bedoelde steek door bekl. aan getuige S. is toegebracht niet op het oogenblik dat laatstgenoemde van het plaatsje achter v. S.'s woning zich over de omheining op het plaatsje van bekl. wilde begeven, maar integendeel toen genoemde S. zich reeds bevond op bekl.'s plaatsje;

dat wel is waar door getuige S. zelf is verklaard dat hij op het hek tusschen beide plaatsjes zittende, met het eene been er reeds over zijnde, op eens bekl. heeft zien te voorschijn komen, en op hetzelfde oogenblik de beweging van steken naar zich door bekl. zag maken, en tegelijkertijd een prik in de linkerzijde voelde;

-1^* ^— A „n„1r1ovinnr v<1 r- rrotniirn ö r\m»vant f?P illisfp

uau culilci ucie vciaianuei •-»*" j —

plaats waar en het juiste tijdstip waarop de verwonding is toegebracht aan de Rechtbank minder vertrouwbaar voorkomt;

dat toch getuige S. heeft verklaard van zijne vrouw vernomen te hebben dat de bekl. haar had aangehaald en dat hij getuige zelf ook eens gezien heeft, dat bekl. getuige's vrouw wilde aanranden, en dat getuige daarop bekl. een duw heeft gegeven waardoor deze toen op den grond is gevallen ;

dat verder deze getuige, zooals boven als bewezen is aangenomen, op 6 Aug. jl. door bekl. is verwond, terwijl deze verwonding volgens de verklaring van getuige deskundige F. zoo ernstig was, dat hij het wenschelijk achtte dat getuige S. als katholiek bediend

werd: .

dat de Rechtbank op grond hiervan de mogelijkheid aanneemt dat bij getuige S. eenige animositeit tegen bekl. bestaat, die bewust of onbewust invloed kan hebben uitgeoefend op de verklaring van dien getuige, zoodat die verklaring minder vertrouwbaar voorkomt dan die van getuige de K., die bovendien als werkeloos toeschouwer beter in de gelegenheid was alles nauwkeurig waai

te nemen; .

O. dat door de feiten en omstandigheden, hierboven als consteer'ende vermeld, en de Rechtbank als even vele aanwijzingen in verband en samenhang beschouwt, wettig en overtuigend is bewezen wat bij de dagvaarding is ten laste gelegd, met dien verstande, dat de verwonding met een mes is geschied en heeft plaats gehad toen getuige S. zich reeds bevond op bekl.'s plaatsje;

0. ten aanzien van de strafbaarheid van dit feit: dat de bekl. in judicio heeft opgegeven niet met zekerheid te weten wat er op den avond van 6 Aug. jl. met hem is voorgevallen of wat hij toen

. .1 r\r\ >7iir» nln.Rt.siP. is

gedaan heett, aocn wei ie weieu uai uy ^ r -v

aangevallen en zich heeft verdedigd ;

O dat getuige de K. nog heeft verklaard, dat getuige S. den bekl. op diens plaatsje, bij de ton zittende, het eerst heeft aangegrepen, dat daarop eene worsteling is gevolgd en dat het manuaal van steken door bekl. is gemaakt bij het eind dezer worsteling;

dat de Rechtbank, op de zooeven gemelde gronden, ook op dit punt de verklaring van getuige de K. meer betrouwbaar acht dan die verklaring van getuige S., als zoude bekl. op hem, getuige, zijn afgekomen en hem verwond hebben vóór hij, getuige, den bekl. had aangegrepen;

dat wel is waar door getuige D. is verklaard dat de bekl. op getuige S. afkwam, en dat S. den steek kreeg vóór dat hij naar bekl. was toegegaan; ,

dat echter deze opgaven van getuige D. aan de Rechtbank ook

minder juist voorkomen dan die or. bekl 's nlanNie dat getuige D. toch heeft verklaard zelf met op bekl. s plaatsje ^ & 6 , , i rrcTipn nf dp cp.hnfrp S n.1 nan

niet^op 5 datzelf'lc "plaatje van bekl. zich heeft bevonden, en evenmin te hebben gezien dat tusschen bekl. en getuige b. eene worsteling heeft plaats gehad, noch ook dat getuige S. op den grond is gevallen, op grond van alle welke opgaven de Rechtbank aanneemt dat getuige D. zich op grooteren afstand dan getuige de K. bevindende van de plaats waar de bedoelde verwonding is geschied, bij de groote duisternis die op die plaats heerschte (gelijk de getuigen S., D. en de K. elk , voor zich hebben verklaard), hetgeen toen is voorgevallen, minder goed heeft kannen waarnemen dan getuige de K., die, zooals hij zelfs verklaart, op bekl.'s plaatsje zich bevond, vlak achter getuige S ■ dat de Rechtbank dan ook op grond van de bovenvermelde verklaring van getuige de K. als in judicio vaststaande aanneemt dat de ten laste gelegde verwonding door bekl. is toegebracht nadat deze op zijn eigen plaatsje door getuige S. was aangegrepen ;

O dat evenzeer door de verklaringen der getuigen D., ae en S. vaststaat, zooals reeds is opgemerkt, en dat tijdens verwonding werd toegebracht op het plaatsje van bekl. g ternis heerschte, en dat getuige S. destijds vergezeld werd van

m OrddatPeindëlUk; is verklaard door de getuigen de J. en E., en alzoó eveneens consteert, dat getuige 8 en eemge andere personen vóór de verwonding van dezen getuig® had plaats gehad, getracht hebben de woning van bekl. binnen te dringen, doch hierin zijn i • «Mitiebeambten de J. en E.:

verniuueru aoor geziueuiuc . — -

0. dat de in de vorige overwegingen als consteerend aangenomen feiten en omstandigheden, nl. dat de bekl. de verwonding heeft toegebracht na in groote duisternis op zijn eigen plaatsje te ziin aangegrepen door S., toen meer personen in de nabijheid waren alles in verband met de omstandigheid dat S. met zij» gezelschap te voren het huis van bekl. had willen binnendringen, doch door de politie was afgewezen, bij de Rechtbank de overtniaing heeft gevestigd, dat het ten laste gelegde en als beweze

aangenomen feit in deze werd geboden door de rechtmatige verdediging van eigen lijf tegen een oogenblikkelijke wederree lij

aaoradat naar het oordeel der Rechtbank verder, niettegenstaaoi® liet ernstig karakter der verwonding, de grenzen der geoorloo aelfverdediging in deze niet zijn overschreden ; ^

aai toch evenzeer ais ue getuig..

verklaren, geen van allen het mes in handen van bekL gezien

hebben, zoo ook bekl. door de groote duisternis verhinderd w^

te zien of S. al of niet gewapend was, terwijl diezelfd

het voor hem onmogelijk maakte^zorg te dra da^.j^met h ;

hem te dienst staande wapen geen gevaarlijke

Verklaart, behoudens de boven gemaakte wijzigin„. wettig overtuigend bewezen hetgeen ia ten laste geleg^ ^ ^ ^

zaJelifkfverdeligS - "gen^jf tgfn een oogenblikke^

"tlfarf^XX'hfL de art, 216 en 219 Strafvord ; Ontslaat den bekl. van alle rechtsvervolging te dier zake,

belast t^rde^be^en van ar, 219 Strafvord.,^ teruggave van de stukken van overtuiging aan den bekl.