Spreekt den bekl. daarvan vrij ;

Beveelt de uitlevering van de niet in beslag genomen revolver, — verklaart dit voorwerp verbeurd en beveelt casu quo daarvan de onbruikbaarmaking ; schat, bij niet uitlevering, het geldelijk bedrag daarvan op f 10. Bepaalt, dat bij wanbetaling binnen 2 maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, dit zal worden vervangen door hechtenis van 5 dagen.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE UTRECHT. Burgerlijke Kamer.

Beschikking van 18 December 1891.

Voorzitter, Mr. F. A. R. A. Baron van Ittersum.

Rechters, Mrs.: R. Melvil Baron van Lijnden en Jhr. H. M. J. van Asch van Wijck.

Verzoek tot faillietverklaring.

Heeft de opgeroepen koopman voldoende doen blijken van zijn voornemen om zijn hoofdverblijf te vestigen te 's-Gravenhagen — Ja.

De Rechtbank enz.,

Gezien vorenstaand verzoekschrift;

Gezien de daarop genomene interlocutoire beschikking:

Overwegende dat de opgeroepene het verzoek tot zijne faillietverklaring heeft bestreden:

1°. op grond dat hij in, deze, gemeente niet meer zijne woonplaats heeft; dat hij toch al zijne roerende goederen heeft verkocht, de door hem 'hier gedrevene; zaak heeft opgebroken en zich met ter woon gevestigd heeft te 's-Gravenhage in de van Bassenstraat; dat hij van zijn voornemen om in laatstgenoemde gemeente zijne woonplaats en hoofdverblijf te vestigen heeft doen blijken, door op het gemeentehuis alhier zich aan te melden tot het verkrijgen van een verhuisbiljet naar VGravenhage, en zich met dat biljet ter inschrijving aan te melden op het gemeentehuis der laatstgenoemde gemeente;

2°. op grond dat hij ontkent te hebben opgehouden te betalen, daar hij, behalve de door hypotheek gedekte schuld van den verzoeker, geene andere schulden ten zijnen laste heeft 5

O. dat de procureur van den verzoeker bij zijn verzoek is blijven volharden, de door den opgeroepene aangevoerde feiten niet heeft betwist, maar heeft opgemerkt, dat een eenvoudige mededeeling op het bureau der bevolking niet is de verklaring bedoeld bij art. 76 B. W., en dat bij gebreke van die verklaring de schuldenaar moet geacht* worden nog hier ter stede te wonen ;

O. dienaangaande:

dat wel is waar de ambtshalve inschrijving door een gemeentebestuur in het bevolkingsregister van een persoon, vallende in een der categoriën, opgenoemd in het Kon. besluit van .

(Stbl. no. 140), geenszins altijd het bewijs oplevert, dat die pe soon in die gemeente zijne woonplaats heeft gevestigd, maar dat het zich persoonlijk begeven op het gemeentehuis der gemeente, die men verlaat ter verkrijging van een verhuisbiljet.naar eene andere gemeente en het verwonen van dat biljet aan het bestuur der laatstbedoelde gemeente, ter fine van inschrijving, voldoende bewijs oplevert van het voornemen om in laatstbedoelde gemeente zijne woonplaats te vestigen ;

O. dat derhalve moet worden aangenomen op grond van de door den opgeroepene aangevoerde en door den verzoeker niet betwiste feiten, dat ten zijnen aanzien de verandering van woonplaats is tot stand gekomen, en hij thans niet meer in de gemeente Utrecht maar in de gemeente VGravenhage zijne woonplaats heeft;

O dat de vordering tot faillietverklaring van een koopman door schuldeischers wordt gedaan bij verzoekschrift aan de Arrond.Rechtbank van diens woonplaats, en derhalve deze Rechtbank onbevoegd is op dit verzoek te beschikken ;

Gezien artt. 764 -767 W. v. K. en artt. 75 vlgg. B. W.;

Verklaart zich ten deze onbevoegd.

NECROLOGIE.

PROF. DE WAL.

Te Arnhem is den 7en dezer overleden Mr. Johan d® wal, emeritus hoogleeraar der Leidsche Hoogeschool. Hij heeft zijne trouwe levensgezellin Vrouwe J. P. Servatiüs, met wie hij meer dan eene halve eeuw door esn gelukkigen echt vereenigd was, slechts enkele weken overleefd.

In de laatste 15 & 16 jaren had men weinig of niets meer van db Wal vernomen. Zijn publiek leven eindigde met de volbrenging van het mandaat der door hem gepresideerde staatscommissie voor de samenstelling van ons Wetboek van Strafrecht in den zomer van 1875. Kort daarna bracht hij zijne woonplaats van 's Gravenhage over naar Deventer. Daar herdachten hij en mevr. de Wal den len September 1886 met de twee nog m leven zijnde leden der staatscommissie en haar adjunct-secretaris, op den dag der invoering van het wetboek, den^ met zoo *ee inspanning, maar met niet minder liefde en toewijding vo tooi en gemeen schappelijken arbeid. Het was een recht feestelij ïjeenzijn in de Wal's gastvrije woning op dien eersten schoonen Septemberdag van het jaar '86. Kort daarna verhuisde hij van Deventer naar Arnhem, en daar is hij nu eergisteren, bijna 76 jaar ou , als een stil en vergelen burger de eeuwige rust ingegaan.

Vergeten, maar niet door zijne oude vrienden en leerlingen, in wier herinnering de brave man, de beminnelijke geleerde, ook nadat hij zich te vroegtijdig uit het openbare leven had teruggetrokken, was blijven en ook na zijn verscheiden zal blijven leven.

Johan de Wal was een zoon van den beroemden (jroningschen hoogleeraar Gabinus de Wal. Zijn zoon, niet zijn leerling, want, op treffende wijze bracht hij het in herinnering bij de aanvaarding van het professoraat te Leiden in 1848 dat zijn vader in 1833 plotseling was overleden, juist toen hij zelf, levende in de blijde hoop, dat die goede vader nu ook weldra zijn leermeester zoude worden, tot de academische lessen was toegelaten (1).

Was de niet-vervulling van die hoop voor hem eene groote teleurstelling, zij belette niet, dat hij zich spoedig een goeden naam verwierf aan de Hoogeschool van het Noorden en aldaar zijne studie met grooten lof ten einde bracht.

Kort na zijne promotie trad de Wal het ambtelijke leven in als substituut-officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Winschoten. Later ging hij in gelijke betrekking over bij de voormalige Leidsche rechtbank, om zijn loopbaan als ambtenaar van het Openbaar Ministerie te besluiten in de betrekking van substituut van den Advocaat Fiscaal voor 's Konings Zee- en Landmacht. In het veelbewogen jaar 1848 was hij gedurende enkele maanden secretaris-generaal van het departement van binnenlandsche zaken onder den minister Luzac. Voor dergelijke hooge administratieve betrekking was hij om meer dan één reden de man niet, en zijne benoeming tot hoogleeraar te Leiden ter vervanging van Prof. H. W. Tydeman, die in 1848 emeritus werd, was dus voor hem niet minder gewenscht dan voor de juridische faculteit der Leidsche academie.

De jeugdige hoogleeraar — hij was bij zijne benoeming niet ouder dan 32 jaar — aanvaardde zijn ambt den 18en October 1848 met eene rede de historica iuris institutione in patria nostra iurisprudentiae romanae finibus haudquaquam circumscribenda. Bekende hij in deze redevoering reeds dadelijk kleur als historisch jurist, daarbij sloot zich geheel aan zijne ruim twee jaren later, bij de overdracht van zijn eerste rectoraat (8 Februari 1851) gehouden rede de detrimento quod neglectum historicum iuris nostri studium patriae disciplinaeque adtulit (2). Maar de Wal liet het niet bij die fraaie oraties. Hij voegde al dadelijk de daad bij het woord door zijn reeds in 1849 geopend en gedurende vele jaren geheel onverplicht gegeven, in mijn academietijd steeds druk bezocht college over den oorsprong en de ontwikkeling van het Germaansche, inzonderheid van het vaderlandsche recht.

Van de colleges van zijn waardigen voorganger, Prof. Tydeman, erfde de Wal alleen dat over de Encyclopaedie (3). Nu daarvoor was hij met zijne uitgebreide kennis van oudere en nieuwere wetgevingen en literatuur, juist de man. Dit college werd dan ook druk gehouden en met belangstelling gevolgd door allen, die met mij in 1848, na afgelegd propaedeutisch examen, tot de rechtsstudie waren toegelaten. In mijne herinnering leeft nu nog het Caput over het strafreeht. Hij vermoeide ons niet met theoriën (absolute, relatieve, gemengde en welke andere er toen reeds waren of later zijn uitgevonden), met „rechtsgoederen" en „normen" ; maar hij gunde ons een open en ruimen blik op het strafrecht als een stuk van de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid, op de nieuwere codificaties van dat recht in de laatste jaren der achttiende en in de eerste helft der negentiende eeuw, uitvloeisels der nieuwere denkbeelden, die onder den invloed van Beccaria en zijne tijdgenooten, van Feuerbach, den vader van het Beiersche wetboek van 1813 (eerst in 1861 door een ander vervangen) en zijne volgelingen, van den edelen Mittermaier eindelijk, die eerst in 1867 op hoogen leeftijd overleed, in het leven traden. De colleges over strafrecht en strafproces vielen de Wal eerst ten deel nadat zijn ambtgenoot Cock door het bereiken van den zeventigjarigen leeftijd emeritus was geworden. Mijne tijdgenooten en ik hebben die colleges dus niet bijgewoond; maar dat zij goede vruchten moeten hebben gedragen voor hen, die ze trouw en met de voor elk vruchtbaar onderwijs vereischte toewijding gevolgd hebben, lijdt voor ons geen twijfel als wij ons dankbaar herinneren wat wij reeds op het college over de encyclopaedie te weten kwamen of althans met eenigen goeden wil te weten konden komen van het strafrecht.

De colleges over romeinsche rechtsgeschiedenis en handelsrecht (4) — deux noms bien étonnés de se trouver ensemble — beschouw ik als incidenten in het wetenschappelijk leven van de Wal, die noch romanist, noch specialiteit op het gebied van het handelsrecht was. Toch waren ook zijne lessen over die vakken door de omvangrijke studie, die bij er aan wijdde volstrekt niet onverdienstelijk. Bij name geldt dit voor het handelsrecht. Van een oud lid van het Openbaar Ministerie, die nooit in aanraking was met den handel of met handelszaken, kon men geen bijzondere kennis van de praktijk van het handelsrecht verwachten ; maar voor de geschiedkundige verklaring van ons Wetboek van Koophandel en de vergelijking van du wetboek met vreemde wetgevingen had zijn college ongemeene verdiensten. Overtuigend blijkt dit uit den voor zijne leerlingen geschreven, maar ook nu nog algemeen gebruikten en gewaardeerden leiddraad voor zijne

academische lessen (5).

Werd de Wal op betrekkelijk zeer jeugdigen leeftijd hoogleeraar, nog in den bloei van den mannelijken leeftijd zeide hij de academie voor goed vaarwel. Wat aanleiding gaf tot dit besluit in den aanvang van 1871 ? In de eerste plaats zijne destijds wankelende, later veel verbeterde gezondheid ; maar daarbij kwam zijn wensch om zich geheel en onverdeeld te wijden aan het volbrengen van het mandaat, hem opgedragen bij K. B. van 28 Sept. 1870, no. 21, om, als lid en voorzitter der daarbij ingestelde staatscommissie tot het ontwerpen van een Ned. Wetb. van Strafrecht, hare werkzaamheden en vergaderingen te leiden. Onder zijne vier medeleden in deze commissie vond haar voorzitter drie oud-leerlingen, en toen de heer FRAN901S in 1872 zijn eervol ontslag als lid der commissie bad gevraagd en verkregen, werd ook zijne plaats ingenomen door een hoogst verdienstelijk leerling van Prof. de Wal, nu wijlen Mr. J. J. Loke. Was de verhouding tusschen den hoogleeraar en zijne oud-leerlingen steeds eene zeer aangename en vriendschappelijke, daaronder leed het gezag, waarmede de president de werkzaamheden der commissie leidde, allerminst. Het behoeft daarbij nauwelijks gezegd te worden, dat de Wal's groote kennis der vreemde strafwetboeken den cotnmissorialen arbeid zeer ten goede kwam, terwijl ook hij het was, die

het in het rapport der commissie vermelde schema van ane uc in de verschillende titels van Boek II uitdrukkelijk of stilzwijgend te beslissen vragen ontwierp.

Voor de Wal was het werkelijk eene groote voldoening op zijn ouden dag nog de inwerkingtreding van het wetboek, dat een zoo langen weg had af te leggen, voordat de invoeringswet

(1) „Deeimus quintns hisce diebua" — zoo sprak hij in zijne inaugureele rede - „peractus est annus, a quo canssimum illud 11 ei ju e umquara satis lugendum caput, orbi hterato, Umversitati

Groninganae, liberis repentina eripuit mors Adolescens tune temporis Academicum moestus intravi curriculum, quem laetissima ita fefellit spes, ut optimo patri diligens fidelisque forem disci-

puius . •.*-11 "W

(2) De twee redevoeringen verschenen in een bundel, verrijst met belangrijke aanteekeningen, onder den gemeenschappelijken titel Orationes academicae de historico iuris Neerlandici studio (L. B., 1852). . . ,

(3) Thorbecke nam de staathuishoudkunde en de statistieu voor zijne rekening ; de "omeinsche rechtsgeschiedenis en het handelsrecht droeg hij over aan de Wal.

(4) Later overgedragen resp. aan zijne collega's Goudsmit en van boneval IVM kk.

(5) Het Ned. Handelsregt, Grondtrekken met verwijzing naar de buitenlandsche wetgeving en opgave der belangrijkste hulpmiddelen, 3 deelen, Leiden 1861 —1869.

in het Staatsblad verscheen, te mogen televen, al was het voor hem en zijne nog in het leven gespaarde medeleden op den len Sept. 1886 ook eene zeer treurige gedachte, dat het hun jongeren medeleden, Modderman en Loke, niet vergund werd de vrucht van hun gemeenschappelijken arbeid na vele lotswisselingen in een tijdvak van meer dan elf jaren nu eindelijk van het papier in het leven te zien treden.

En nu is ook hij heengegaan, onze onvergetelijke vriend, onze goede professor en onze waarde president, maar zijne werken blijven leven en zullen er ook lateren geslachten van verhalen, dat hij zich verdienstelijk heeft gemaakt jegens het vaderland en de wetenschap.

Den Haag, 9 Febr. 1892.

A. A. de Pinto.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

De Minister van Binnenlandsche Zaken ;

Overwegende dat de heer Mr. W. van der Kaay ingevolge art. 96 der Grondwet van rechtswege het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft verloren en dat derhalve eene verkiezing van een lid dier Kamer moet plaats hebben in het hoofdkiesdistrict Alkmaar ;

Gelet op art. 101 der wet van 4 Juli I85C (Staatsblad no. 37) Heeft goedgevonden te bepalen :

1°. dat de verkiezing van een lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal in het hoofdkiesdistrict Alkmaar zal plaats hebben op Dinsdag 1 Maart e. k.;

2°. dat de herstemming, is die noodig, zal geschieden op Dinslag 15 Maart d. a. v.

ADVERTENTIEN.

S. VAN LIER Czn. te 's Gravenhage,

8ee^ kennis dat hij sedert geruime 11

ZUID-HOLLANDSCH VENDUEHÜIS

uitsluitend voor eigen rekening drijft, en voor het verkoopen van failliete boedels, zoowel aan de localen, als aan huizen der gefailleerden, slechts pet. in

rekening brengt.

Magazijn Tan HanflelSTBCll.

Nieuwe verzameling

onder Redactie van Mr. C. D. Asser Jr. en Mr. F. A. Molster,

Advocaten te Amsterdam.

De le aflevering van den 4en Jaargang verschijnt binnen kort.

De inteekening op dezen jaargang, prijs f4.00, staat open bij eiken soliden Boekhandelaar.

Bij GEBR. BELINFANTE, te VGravenhage.

is verschenen :

Ontwerp

VAN EEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR OE

Europeanen in Nederlandsch-Indië

MET

memorie van toelichting,

aangeboden aan de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk, door de Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 28 Maart 1887, No. 15.

Uitgegeven iet machtiging van Z, Eic. ien Minister m Koloniën.

Prijs ƒ1.50.

In dit werk is ook het Rapport der Staatscommissie aan de Koningin-Regentes opgenomen.

Snelpersdruk en Uitgave van CrEBB- BEliINTANTE, te 's-Gravenhaga