het lijk van de dienstbode lag met het gezift naar de cuisinière gekeerd, het hoofd tegen den maar, terwijl een stoel over haar heen was gevallen; van eene met haar plaats gehad hebbende worsteling waren geene sporen- de keukentafel was op zijde geschoven, en een daarop staand comfoortje omgevallen; de aanregtbank waarop een uitgebrand lampje stond, was met bloed bevlekt; op den grond lag bij de tafel een schaar; een bril lag in een plas bloed bij het lijk der weduwe, alsmede een bebloede doek ;

in den marmeren gang waren bloeddroppels van de keukendeur naar de trapdeur, bij welke deur er eene menigte lagen, zijnde het kozijn van die deur geheel met bloed bemorst; ook op den trap en het bovenportoal waren enkele bloeddruppels;

in de bovenvoorkamer stond een tafel met rood wollen kleed met bloed bevlekt; op de tafel een blad met pas gebruikt theegoed, en een kommetje met vuil water, breiwerk en esn uitgebrande petroleumlamp, aan den onderrand met bloed bevlekt;

naast de schoorsteen stond de secretaire met opengeslagen blad, blijkbaar geopend met de daaraan hangende sleutelbos; op het blad lagen allerlei papieren uitgespreid, de laadjes stonden open; behalve papieren waren daarin ledige foudralen van bijouterien; het binnendeurtje in de secretaire scheen met geweld opengebroken te zijn, de eene helft er van lag op het blad, waarop ook een krom gebogen koperen tangetje;

in do bovenachterkamer bevond zich een gesloten kabinet en een bureau, waarop de sleutels staken; op de tafel een stofdoekje met bloed, een groote ledige zak, een papier met cijfers in potlood, een sleutelmand, een open lederen kistje en een open houten kistje; de tafel was gedekt met zwilk, waarop een ronde bloedige kring, in vorm overeenkomende met de lamp op de bovenvoorkamer gevonden; twee kasten in den muur stonden open, in eene van welke zilveren lepels en vorken lagen;

in de slaapkamer was van het bed der weduwe de bovenste peluw omgeslagen, en op het midden van het bed geworpen, waerdoor de hoofdkussens en het laken onder de peluw waren komen te liggen; op de plaats, waar de peluw behoorde te liggen, was een diepe kuil in het onderliggend bed ; ouder de deken lag een tinnen kruikje, dat nog warm was; op den grond lag een zwarte boezelaar; op een kastje naast de gangdeur bevond zich een opgerolde witte vrouwenzak, waarin een portemonnaie en een knipje, beide met geld, alsmede eenig los geld; in den hoek naast het raam stond een waschtafel met verschillende sporen van bloed; daarop een zeepbakje, waarin een sponsje en soda, alles met bloed bevlekt;

alle ramen waren behoorlijk gesloten, evenals de tuindeur met den sleutel, die er van binnen opstak, terwijl in den tuin geen voetstappen zigtbaar waren.

In het verder gedeelte van dien nacht is het huis door de politie bewaakt geworden, en is de justitie den 3 5 December derwaarts teruggekeerd, vergezeld van de heeren Hendrik George Beeht, heelen verloskundige, en Johannes Dijkgraaf, genees- en heelkundige, ten einde als deskundigen de beide lijken te schouwen.

Dezen hebben in handen van den heer Regter-Commisraris afgelegd den eed, voorgeschreven bij art. 50 Wetboek van Strafford., van naar hun geweten verslag te zullen uitbrengen wegens den staat der lijken en de oorzaken van den dood.

Nadat voormelde ambtenaar zich overtuigd had, dat de lijken zich nog in denzelfden staat als den vorigen avond bevonden, zijn ze gesteld ter beschikking van do genoemde deskundigen; de kleederen , eene portemonnaie met geld . en eenige pretiosa op de liikeri gevonden

werden door hen aan deu Heer Regter-Commi*saris ter hand gesteld. (S. v. O. 1, 2 en 3).

Bij voortgezette plaatsopneming werd nog geconstateerd : dat in den kelder zich bevond een schaaltje met roggebrood, waarop lag een opgevouwen servet; dat het bed der dienstbode op zolder onaangeroerd was; dat de tuin of de schuur aan het einde van deu tuin geen uitgang aan de achterzijde heeft; dat het spreek- en logeerkamertje tot geene opmerkingen aanleiding gaven , en dat aan de voordeur geen blijken van geweld waren, zijnde de huissleutel nergens te vinden.

Als bijlage werd aan het proces-verbaal door den Heer RegterCommissaris toegevoegd een platte grond van de woning van Mevrouw de Wed. van der Kouwen, waarvan eene afteekening aan deze akte wordt geannexeerd,

Bij het visum repertum van de schouwing, gehouden den 15den December, werd door de voormelde deskundigen hunne bevinding en conclusie vermeld, waaruit in hoofdzaak resulteert:

dat de beide lijken, door Dr. Dijkgraaf herkend als die van Mevr. van der Kouwen en van hare dienstbode Helena Beelo, gekleed lagen op den vloer van de keuken, terwijl in de nabijheid van ieder lijk eene groote hoeveelheid gestold bloed zich bevond, donkerkleurig bij

het eerste l\jk, en sterk gestold, met eene in het oog loopede roode kleur, bij het tweede lijk;

dat de hoeveelheid bloed, bij ieder der lijken gevonden, mag worden geschat op 1,2 kilogrammen; voorts

1. Dat het lijk van Mevrouw van der Kouwen was van eene zestigjarige vrouw, van middelmatige eenigzins tengere bouw, waaraan werd waargenomen :

lo. Aan de linkerzijde van den hals, midden tusschen het oor

en de uitstekende lijn van den ruggegraat, ongeveer 1 centimeter beneden de oorlel, een dwarsche, 3 centimeters groote, en ruim zoo diepe gapende wond, gaande langs en door den buitenrand der monnikkapsspier (musculus cucullaris), en dringende tot op het zijdelijk gedeelte der halswervelen, hebbende zij alzoo de gedaante van een liggende kegel, welks bazis door de huid, en welks punt door genoemd deel der wervelkolom gevormd wordt. Deze wond in dwarsche rigting naar de zijde van het strottenhoofd open gesneden wordende, bleek zich ook zijdwaarts van de punt des kegels p. 1. m. 2 centimeters naar binnen uit te strekken, zijnde de dieper gelegen vaten van den hals, inzonderheid de gemeenschappelijke strotader (veria jugularis communis), meer doorgescheurd dan gekliefd; en bevindende zich in de ruimten tusschen al de doelen aan die zijde eon tamelijke hoeveelheid bloedstremsel en vloeibaar bloed; zoodat het verwondend werktuig, na op

de wervelkolom te zijn gestuit, naar ter zijdo en naar voren moet zijn afgegleden.

2o. Aan de linkervóór zij de van den hals , even boven den onderrand van den horizontalen tak der onderkaak, eene kleine overlar.gsche en 2 centimeters daaronder, nog een dito dwarsche woud, beide p. m. 1 centimeter groot-, en sléchts even in de zeer oppervlakkige spierlaag (musculus subcutaneus colli') dringende;

3°. Ongeveer l centimeter bezijden uen linker mondhoek eene overlangsche, 1% centimeter groote en % centimeter diepe wond;

4°. Eenige schrampen of schrappen op bovenlip en regterwang;

5°. Eene 1 centimeter breede, tot op het b en doordringende wond, ter hoogte van bet midden van het regter horizontale gedeelte der onderkaak;

6^>. Aan de linkerhand, verschillende niet diepe wonden, tusschen den duim en den wijsvinger, aan de hinnen- of palmvlakte des duims, aan dezelfde vlakte van de pink, en tusschen ae wijs- en middelvingers; en

7o. Aan de regterhand eene, 5 centimeters lange, en in het midden \% centimeter diépe wond, tusschen den duim eu ue wijsvinger; en twee kleine wondjes Ban de torpen der beide laatstgenoemde vingers; zijnde al deze kleinere en grootere wonden aan de handen,

de eenige aan het lijk, die eigenlijk gesneden kunnen worden genoemd;

Aan het lijk werd geene andere bijzonderheid opgemerkt, dan de openstaande anus, en de daaruit ontlaste faecale stoffen.

H. Dat het lijk van Helena Beeloo, bleek te zijn dat van een jonge p. m. zesentwintigjarige en lichamelijk vrij sterk ontwikkelde vrouw, waarop aanwezig wercl bevonden:

lo. Tusschen den linkerschouder en de borst eene dwarssche 3 centimeters groote opening, die door middel eener sonde door de kleederen heen, toegang gaf in eene centimeter breede, en in verhouding tot die bree ite vrij diepe wond, welke echter slechts drong tot in het weefsel der groote borstspier (musculos pectoralis major);

2°. Eene kleine 1 centimeter breede huidwond aan den binnenrand der linkerborst, en een dito aan de buitenzijde nabij den oksel;

3o. Aan het regter ondersten achterst gedeelte van denhals, eene 2& centimeter breede en gapende wond , die men met den ingebragten wijsvinger de geheele vingerlengte konde vervolgen, in eene schuins naar beneden en voren dalende rigting naar. het bovenste gedeelte des borstbeens (manubrium sterni.) Na opensnijding der wond in die rigting en opening der borstholte, bleek niet van verwonding der regterlong, maar na verwijding van de wond in de rigting van de luchtpijp werd behalve sporen van bloeduitstorting uit kleinere vaten, gevonden eene iets minder dan een vijfcentsstuk groote gapende opening in het onderste gedeelte der gemeenschappelijke strotslagaders (arteria carotis communis), waardoor de onderscheidend roode kleur van het sterk gestolde bloed in de nabijheid van dit lijk gevonden, werd opgehelderd.

Uit een en ander werden de volgende conclusiën door de deskundigen getrokken:

1°. dat de dood der beide personen eer vóór, dan binnen de laatst verloopen 24 uur had plaats gehad;

2°. dat bij beiden overledenen, de naaste of onmiddellijke oorzaak van den dood is geweest verbloeding:

3(>. dat die verbloeding in beide gevallen, het gevolg was van eene verwonding, die, aan zich zelve overgelaten, den dood moest tenge¬

volge nebben, hoewel die door tijdige en doelmatige neeiKunaige hulp, welligt had kunnen worden afgewend, en derhalve, van een geregtelijk-geneoskundig standpunt, behoort gerangschikt te worden totde op zich zelf doodeiijke wonden (vulnera per se lethalia);

4°. dat die wonden zijn toegebragt met een puntig en stekend werktuig» hoewel dit aan één of beide kanten ook snijdend moet zijn

geweest;

5°. dat in beide gevallen één en hetzelfde, immers een gelijksoortig werktuig is gebruikt; en

6o. dat, voor zoover de voorname of doodeiijke wonden betreft, het moordtuig in de rigting van achteren en ter zijde naar voren en beneden heeft getroffen.

Genoemde deskundigen, te dezen aanzien later nader gehoord, hebben nog medegedeeld:

dat Dr. Dijkgraaf Mevrouw van der Kouwen wel geneeskundig had behandeld, en dat zij zeer prikkelbaar doch overigens gezond was , terwijl Leentje Beelo, hem als eene gezonde stevige meid was voorgekomen ;

dat hij beiden nog een paar dagen te voren gezien had, en toen niets heeft waargenomen, dat een spoedigen dood kon doen verwachten;

dat zij deskundigen het onnoodig hebben geacht de lijken inwendig te schouwen, vermits hun was opgedragen te onderzoeken , of de bestaande wonden de oorzaak van den dood waren, hetgeen bij hen reeds na de uitwendige schc .^ving vast stond;

dat wat Mevr. van der Kouwen betreft, de wond sub 1° vermeld en ten aanzien van Helena Beeloo, die sub 3°. aangeduid, de oorzaak van den dood is geweest;

dat de dood, ook in verband met de andere verwondingen op de lijken gevonden, aan geene andere oorzaken kan worden toegeschreven ;

dat de wonden zeer wel kunnen zijn toegebragt met een dolk, als de hun door den heer Regter-Commissaris vertoonde, in gebruik bij de adelborsten der Kon. Ned. Marine, zijnde die dolk puntig en stekend en tevens aan twee zijden snijdend;

dat de verwonding der vena jugularis bij mevr. van der Kouwen van dien aard was, dat de dood er op moest volgen, omdat ver¬

bloeding van een ader van dien diameter, den dood bij gebreke van tijdige hulp steeds ten gevolge heeft; en

dat de verwonding der strotslagader bij Leentje Beeloo, welke niet doorgesneden maar ingestoken was, eveneens den dood moest na zich slepen met het oog op de groote doorsnede van het vat.

Ten aanzien van het overlijden der beide verslagenen wordt door twee dood-extracten geconstateerd, dat op 14 December 1872 te 's Gravenhage zijn overleden Maximiliana Theodora ten Cate, weduwe van Johannes van der Kouwen, en Lena Beeioo (prod. 729 en 730).

Zonder dat aanvankelijk met volkomen zekerheid was te bepalen, welke effecten, gelden, pretiosa en waarden ten deele met behulp van binnenbraak waren gestolen, bleek toch reeds terstond uit de opgaven van de na te noemen getuigen het volgende:

dat Mietje Slap, koopvrouw te 's Gravenhage, veel bij Mevrouw van der Kouwen aan huis kwam, en geheel op de hoogte was van hare zaken en haren inboedel. Op Donderdagavond 12 December was zij nog bij haar geweest, en had toen na opening der secretaire het gebroken binnendeurtje nog in goeden toestand-gezien. Bij die gelegenheid was haar vertoond de inhoud van de nu ledig bevonden wit kartonnen does, bestaande uit een medaillon met twee por:retten, een zilveren knip met dito net eu kwastjes, een gouden horologie met dito kettinkje, een gouden lorgnet met dito ketting, en een verguld medaillon. Verder weet zij dat aanwezig waren een schildpad lepeldoosje waarin acht juweelen ringetjes en twee gouden knoopjes piagten te liggen, en een dito ledig doosje, waarin gelegen hadden een vingerhoed, rijgpen, schaar en naaldenkoker alle van goud; een geruit doosje met een dikke gouden koordketting met schuif en twee kwastjes; een geel doosje waarin een gouden remontoir horologie met dito ketting; een rood marokijn foudraal met een broche en oorknoppen van zwart email met diamant.

Nog ! evond zich in een met leder overtrokken foudraal een juweelen stel, i.e^taande uit broche en knoppen;

In een hoog langwerpig foudraal een broche, zijnde een ronde roode steen, voorzien van acht kleine amethisten met kwastjes waaraan

pareltjes;

in een klein zwart foudraal een paar juweelen oorbelletjes in goud gezet;

in een ovaal rond rood marokijn foudraal, een kleine gouden ketting met dito tonnetje, waaraan een zwart kruis met negen juweelen steentjes; en

in eeu leverkleurig vierkant doosje, een paar juweelen oorbelletjes in goud gezet en eene broche in zilver gezet met elf juweelen steentjes.

Volgens haar had Mevr. van der Kouwen in het lederen kistje, toen zij in den zomer van 1872 op reis ging, geborgen al haar juweelen en goud, hetgene de heer van Vleuten heeft bevestigd die dat kistje, ook bevattende de effecten, vóór de reis heeft in bewaring

gegeven bij Witsenborg en Co., en het zijne tante later verzegeld weder heeft ter hand gesteld;

in het bureau op de bovecachterkamer had zich bevonden een

zwart lederen tas met koper, waarin de effecten en het bankpapier werden geborgen, zijnde het middenvakje, waarin de tas geborgen werd, thans open en ledig;

ook bezat Mevrouw nog een ronde flacon met goud gemonteerd en gouden knop, een broche met het beeld van Mazeppa, een mutsspeld met bruine topaas, en kleine gouden voorwerpen;

het bebloede doekje op de tafel gevonden werd door Mevrouw als stofdoek gebruikt, en op 1 of 2 November had zij voor haar Amerikaansche en Oostenrijksche coupons, tot een bedrag van ruim honderd gulden bij Kann gewisseld;

de opgerolde zak, op de slaapkamer gevonden, was die welko Mevrouw altijd droeg.

Mej. van Heusden voornoemd en Petronella Clara Elisabeth Schluter, weduwe van Christiaan Gerardus de Bok, hebben eveneens de hierboven vermelde pretiosa en bijouterien in het bezit gezien van hare vriendin Mevr. van der Konwen, zelfs nog in de laatste dagen vóór haar dood; zij bevonden zich grootendeels in de thans ledig0 loudralen, in de bestolen woning aangetroffen.

De zwarte lederen tasch bevatte Amerikaansche, Oostenrijksche en andere effecten, alsmede een portefeuille met bankpapier.

De laatste harer heeft aan den Hoofd-Commissaris van Politie al' hier vertoond eene Oostenrijksche coupon groot 2 gulden 10 kreuzer no. 34235, welke bare dochter met Sint-Nieolaas van Mevr. van der Kouwen ten geschenke had ontvangen.

Barend Willem van Starckenborg van Straten, neef van Mevr. van der Kou wen, heeft 10 jaar vóór haar dood, de door haar geërfde pl. m. f50,000 onder zijne administratie gekregen, maar haar spoedig weder ter hand gesteld 20 obligatiën Ned. Werk. Sehuld, rentende 4 pCt., ieder groot ƒ1000, die zij ten deele heeft gebezigd tot aankoop van het door haar bewoonde huis. Iu den nazomer van 1872 heeft hij voor haar een deel van die effecten verwisseld voor Amerikaansche en heeft haar ter hand gesteld drie a 1000 en een & 500 dollars. Later, den 24sten November 1872, ontving hij van haai' zeven Amerikaansche coupons van 15 dollars, ter betaling eenef piano, zoodat zij toen in het bezit moet zijn geweest van drie heels

en zeven naive ivmeriKaansche obligatiën.

Op den 16den December 1872 en vorige dagen werdeu door den Regter-Commissaris geene der genoemde obligatiën, gelden en pretiosa in de woning aanwezig gevonden, met uitzondering van da geldswaarden in de opgerolde zak en de portemonnaie gevonden en de pretiosa op de lijken aangetroffen. Deze werden door hem in beslag genomen, even als de ledige doosjes en foudralen, het met bloed bevlekte tafelkleed, de petroleumlamp met bloed, het verbroken deurtje van de secretaire, het gebroken tangetje, het lederen kistje, het zwilk met bloedigen kring, een schaar, een doek met bloed bevlekt, het zwarte schortje, de waschtafel met de bebloed0 voorwerpen, van welke boven is melding gemaakt, alsmede een papfcr waarop in potlood staat: 67, 3 van 100, No. 34234, 24235, 24236» 3 van duizend No. 65462, 65461, 65460 ^S. v. O. 5—35.).

Op 15 December of een der twee volgende dagen waren in d® woning aanwezig bevonden de 7 nota's (S. v. O. LX VII en LXVIII)» ten processe voorhanden in prod. 525, blijkens daarvan opgemaakt ambtseedig proces-verbaal van den Heer Hoofd-Commissaris van Politie te 's Gravenhage.

Vermoedens van 6chuld rezen er tegen verschillende personen» wolke ook niet zonder gewigt waren; een zilver knipje achtte men herkomstig uit de woning van de verslagene, eene teekening meende men dat in haar bezit was geweest; personen die dit ontkenden had men in den avond van de misdaad om en nabij de woning gezien» Maar de aandacht viel niet, zelfs niet bij de familie van Vleuten, blijkens de mededeeling van den oudsten zoon , op de thans beschuldigde, de vroegere noodhulp van de weduwe, die eenigen tijd na het gebeurd0 op vrij rijke wijze was gehuwd met Jut, welke van het Badhuis was gegaan zonder veel geld, en na zijn huwelijk met zijne vrou-^ de stad had verlaten.

De tweede beschuldigde was verhoord acht dagen na de misdaadOver hare oproeping om voor den regter te verschijnen, was zij» volgens Mevr. van Vleuten, zeer verstoord, bewerende niets van de zaak te weten. Bij dat verhoor schijnt zij zeer kalm te zijn geweekt, terwyl zij op 15 December tegen den heer Starckenborg, die bij den heer van Vleuten kwam, zich nog heeft uitgelaten, //dat zij, doof niet bij Mevr. van der Kouwen te blijven dienen, er zoo goed waS afgekomen."

Bij gelegenheid dat Mevr, van Vleuten iets gelijksoortigs tot haaf

zeide, antwoordue ze heel bedaard: wja> maar aan was hut misschien niet gebeurd,-/ terwijl zij dikwijls herhaalde «dat zij wel voorzigtigef geweest zou zijn met het sluiten van de voordeur,// waardoor men aan insluiping ging denken.

Opmerking verdient, dat behalve het voormelde zilveren knipj0» hetwelk men meende te herkennen, niets hoegenaamd hier te landö van de gestolen voorwerpen is kunnen worden opgespoord

In October 1874 kwam eindelijk een feit aan het licht, hetwelk de grondslag zou uitmaken, waarop later een grondig eu degelijk onderzoek werd aangevangen, eri onvermoeid voortgezet.

Ten gevolge vau een anonymen brief (postmerk 9 October 187* 's Gravenhage), door den Commissaris van Politie Beukman aldaa' ontvangen (m prod. 725), en houdende, dat de eerste beschuldigde (de zoogenaamde zoon van Hafner) in diens woning Kalvermarkt No. 11, goud, zilver, juweelen enz. zou hebben medegebragt uit Afrika, waar hij 5 maanden zonder middel van bes:aan zou hebben vertoefd, en dat door Hafner aan dezen zou zijn verweten: ben de moordenaar niet van Mevr. van der Kouwen,* werd JnC onverwijld door dien ambtenaar gehoord.

In den loop der verdere instructie bleek, dat Gerardus TheodornS van Schalen de schrijver was van dien brief. Aanleiding daartoe had hij gevonden: lo. in de mededeeling van Johannes Cornelis Hafner» dat men verwacht had Jut bij zijn terugkomst uit Afrika te zuilen moeten onderhouden, terwijl het bleek dat hij in ruime mate geld bezat en 2o. in den twist tusschen Haffner en zijne vrouw, waarbij hij tegenwoordig was, en de eerste uitriep: //wie wil er duizend gulden verdienen? ik hen niet de moordenaar van Mevr. van der Kouwen, waarop Jut de kamer binnen vloog en tiaffner te lyf wilde, aiedoof getuige ontzet werd.

Jut gaf bij het toen ondergaan verhoor aan den Commissaris va11 Politie op, dat hij in 1873 met zijn mede-beschuldigde, die bij verslagene gediend had, was gehuwd;

dat hij op 13 Maart 1874 met zijne vrouw, kind en zuster na*f Afrika was gegaan en op 23 Augustus d. a. v. was teruggekeerd» welke reis hem J 7000 had gekost, en dat hij nu te Rotterdam eeIJ logement en koftijhuis had overgenomen.

" J , , i „ 1ü_I. — Uaf

Bij visitatie werd op nem ubvuuubu ecu ujs& van op 30 Decem^1873 verkochte Werk. Schuld tot een bedrag van ƒ 18718,86 (pr°c 725), welke hij eerst zeide dat zijne vijanden in zijne jas had*-!01* gestoken, kennende hij die lijst niet, doch op het vinden van he. adres van s. s. LJlrich kantoor Grootboek in zijn bezit, erkende hU dat deze de inschrijvingen voor hem op het Grootboek had bemerk1» dat de lijst van Werk. Schuld hem toebehoorde, zijnde het daar^P voorkomende bedrag door hem verdiend.

Christina Goedvolk beweeide destijds, het geld voor de reis na^ Afrika van haar daar wonenden broeder te hebben ontvangen,

cjui< cybuwbi peiuuem lügenspras.

De herkomst van het geld werd door hem aldus verklaard, ^