AIIRONDISSEMENTS-BEGTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ROTTERDAM. Burgerlijke kamer.

Zitting van den 18 December 1875.

Voorzitter, Mr. J. A. Vaiixant.

Abtt. 452 en 345 W. K., artt. 1403 en 1950, 3». B. W.

Hij die als conducteur in dienst wat op een stoomboot, tijdens een aanvaring welke beweerd wordt door de schuld van die stoomboot te zijn veroorzaakt, kan nivt gezegd worden bij het, ter zake van die aanvaring, tegen de reederij der stoomboot gevoerde geding belang te hebben.

Getuigenverhoor in zake H. Ludewigs, schipper, wonende te Millingen, eischer, procureur Mr. P. G. Bijstra ,

tegen

de naamlooze vennootschap de Nederlandsche stoomboot-reederij, gevestigd te Rotterdam, gedaagde, procureur G. C. Burger.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclusie van wraking tegen den getuige J.ueerlings

genomen; .

Gehoord den gewraakten getuige, verklarende voor ongeveer drie weken uit de dienst van de gedaagde maatschappij te zijn ontslagen;

Gehoord de conclusie van de ged., strekkende tot afwijzing van de voorgestelde wraking;

Gehoord de mondelinge toelichting van partijen en gezien de overgelegde Btukken, voor zooveel noodig geregistreerd;

Overwegende, dat niet gebleken is, dat de getuige J. Geerlings, wiens wraking is voorgesteld, eenig, zelfs maar zijdelingsch belang bij

het geding zou hebben;

O., dat de aansprakelijkheid van art. 452 W. K., in verband met art. 345 van dat Wetboek en artt. 1401 en volg. B. W., waarop de eiseher de wraking vau den getuige grondt, ten deze, als zijnde deze getuige conducteur op de boot der ged. geweest, niet vau toepassing is en evenmin de getuige, wiens wraking is voorgesteld. geacht kan worden bij den uitslag van dit proces eeuig ander belang te hebben ;

Gezien, behalve de aangehaalde artikelen, artt. 108 en Strafvord.;

Verklaart de voorgestelde wraking niet geldig;

Bepaalt, dat tot het verhoor vau den getuige zal worden overgegaan ; en .

Veroordeelt eindelijk den eischer in da kosten, op de wraking gevallen.

(Gepleit voor de gedaagde Mr. J. Knottenbelt.)

Zitting van den 12 Februarij 1876.

Abt. 1950, 3"., B. W.

Het in dienst van een der partijen geweest zijn, is geen reden van

wraking. .

De qetuige, die matroos was op een der in aanvaring geweest zijnde schepen , heeft daarom nog geen belang bij het aanvaring»proces.

Getuigenverhoor in zake A. H. Rijn, schipper, wonende te Dordrecht, eischer, procureur W. Siewertsz ban Reesema ,

tegen

10. T. van de Pavert, kapitein van de stoomboot «Botterdam»,

wonende te Amsterdam , en 2« de Zuid- en Noordhollandsche Stoomboot-Maatschappij, onder 'directie van den heer D. A. Verschure, te Rotterdam.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclusie tot wraking tegen den getuigo J. A. G. Jansen, op grond 1». dat h\j zou zijn in dienst van de gedaagde maatschappij, of althans ontslagen uit die dienst om ten deze te kunnen getuigen; en 2°. dat hij zou hebben zyüelmgscli belang;

Gehoord de conclusie, namens de gedaagden genomen, strekkende tot verwerping van de voorgestelde wraking, op grond dat de getuige, wiens wraking is voorgesteld, niet in dienst is van de gedaagde Maatschappij, en van zijn belaug bij het proces, als zijnde hij slechts matroos geweest aan boord van de stoomboot, tijdens de aanvaring plaats had, niet ii gebleken — terwijl eindelijk een der gedaagden, de kapitein van de «Pavert» , in wiens dienst deze getuige zeker niet meer is, in ieder geval .egt heeft deaen getuige te doen hooren, eu dus reeds op dien grond de wraking zou behooren verworpen te

W°Uehoórd den gewraakten getuige, verklarende reeds voor meer dan eene maand uit de dienst van de gedaagde JJaatschappy ontslagen

Gehoord de toelichting, t>ü monde van de advokaten der partijen; Overwegende, dat de gewraakte getuige op dit oogenblik niet is in dienst van eene der geschil voerende partijen, en evenmin het bewije is geleverd , dat hij later weder in dienst /.al worden aangenomen ; 0., dat dé wet alleen de wraking van den getuige die in werkelijke

dienet is, toelaat;

0., dat evenmin blykt, dat de getuige eenig, zelfs zijdelingsch belang

bij dit geschil heeft;

0. daar te boven, dat aan den regter is opgedragen, om op alles, wat op de meerdere of mindere geloofwaardigheid der afgelegde getuigenissen invloed zou kannen hebben , acht te geven;

Gezien artt. 1950, n°. 3 en 1945 B,W., art. 56 B. R.;

Verklaart de voorgestelde «vraking niet geldig en laat mitsdien den getuige J. A. G. Jansen, wiens wraking is voorgesteld, toe, eu

Veroordeelt de party, die de wraking voorgesteld heelt, in de daarop gevallen kosten.

(Gepleit voor den eischer Mr. C. E. Havelaab , en voor de gedaagden Mr. J. C. Reepmabjsr).

mengelwerk.

IURIDISCHE KRITIEK.

(Vervolg, zie Weekbl. n*. 3958.)

IV.

Het is een hoofdvereischte voor de kritiek, dat zy gegrond blijktVaak achter schijnt zij meer het gevolg te zyn der oogenblikkelijke

gevoeligheid eener verliezende partij, dan het resultaat van degelijk onderzoek. De Iuridische Spectator wenscht voorzeker niet, dat hij j tot toevlucht strekke der pruttelende ontevredenen.

Kritiek kan twee grondslagen hebben : ot de positieve regtswetenschap of het gezond verstand. Het spreekt van 'telt', dat men beide kan vereenigen. Men is bevoegd de onjuistheid eener beslissing te staven door het aanvoeren der wetenschappelijke gronden, welke haar veroordeelen. Waar eene wetsduiding twijfel of verschil van opvatting toelaat, mag men eene uitspraak toetsen aan de logika. Men vrage, welk stelsel de regter aannam, en Bewijze, dat hij er niet aan getronw bleef. Waar hij eenmaal een puut van uitgang aannam, behoorde hij het regtstreeks te volgen. Er moge verschil zijn over de meening, ol het aangenomen standpunt het juiste zij ; maar er kan geen geschil zijn over de vraag, of hij het mag verlaten. Eenmaal aangenomen hebbende, dat de vleermuis een muis is. behoort men hem later niet te behandelen, ais ware hij een vogel.

De iuridische kritiek zij dus wetenschappelijk en logisch. Praatjes echter over processen; het te luchten hangen eener afwijkende meeniny; met de eigenmagtige verklaring, dat de regter haar had behuoren te omhelzen, zijn de karikatuur der kritiek, geenszins zij zelve. Er zal moeilijk eene zaak te vinden zijn, waartegen men, zells met vrij redelijken schijn van grond, geen bedenking kan opperen. Het menschelijk vernuft is zoo onuitputtelijk, dat het alles betwist, zelfs het üogenschijnlijk onbetwistbare. Ai» tien men chea iets van alle zijden bekeken nebben, kan nommer elf nog met eene andere zienswijze opdagen ; en ofschoon zjj welligt eene dwaze is, zij is er toch eene.

Edoch ai deze dingen makeu geen kritiek uit, olschoou zij zoo door hunne uitvinders genoemd worden. Daarom wekt het bevreemding, dat een zoo forsch gewapend dwarskijker als de Iuridische Spectator, de leer verkondigt, dat iemand, die beweert de possessoire actie in te stellen, doch, bij ontkeutenis van zijn bezit, uitsluitend bewijzen aanbiedt, welke den eigendom raken, geenszins niet-ontvankelijk mag verklaard worden. Om nu niet uit te weiden over de twee in aard en wezen zoo geheel gescheiden regtsinst.tuten van eigendom eu bezit, volsta de herinnering aan den regel, dat bewijzen ter zake dienende en afdoende moeten zijn. Als ik myn buurman beschuldig, de citroenen uit uiyn tuin gekaapt te hebben, mag de regter mij niet laten bewijzen, dat ik eigenaar ben vau een ve.d met knollen, j Het pleit voor gern.ge nauwkeurigheid, wanneer de lur. Spectator bij aile go ten zweert, dat eene niet-outvankelijkheid werd uitgesproken wegens het iu het geding brengen eener akte van eigendom, wam.eer een vonnis wel, gelijk het vorpligt was, die akte bespreekt, maar vervolgens oe waarde onderzoekt van een aangeboden getuigenbewijs, en, daarin de strekking ziende, om eigendom, met oui bezit te bewyzeu, hoofdzakelijk op dien grond, geJyk art. aOlB.R. gebiedt, met-ontvankelijk verklaart. Nu behoort een kiitikus dit niet weg te redeneren en op eigen gezag te zeggen: »de hoofdzaak was toch de akte van 1710 en op het m het geding brengen van deze berust de niet-ontvankelijkheid-verklaring». Op zulke goedkoope verzekeringen, weike niets kusten dan de moeite, haar uit te spreken, kan men volstaan met kalmpjes te antwoorden : «Geleerde heer, gij dwaalt 1»

Hier zijn een paar voorbeelden gegeven, hoe iuiidische kritiek niet zijn moet. Geenszins is de bedoeling, gelijk te voren duidelijk bedongen, om te dupliceren. In het laatste geval, zouden nog vele punten do aandacht verdieneu. Schrijver dezer wacht heil van gezonde kritiek, niet van de liefhebberij om eeue zaak nog eens over te pleiten in een tydschrift. Voor zoo ver echter ueze uitspanning den verliezer troost iu zijn leed fcau bezurgen, zal hy de laatste zijn om hem hierin te willen hinderen. Zoodauigo opstellen vau den J ur. Spectator brengen hem een der livaie bee.den vau oen middeieeuwsch staatsman voor den geest. Dante vangt zang VI vau het Purgatorio aldus aan:

«Quauto si parte il guoco della Zara,

(Joiui che perde si riman dolente,

Ripetendo le volte, e tristo impara.

• Wanneer het Zara-spei is afgeloopen,

Blijft hij, die 't heeft verloren, eenzaam klagen,

Herhaalt den worp en leert, door smart bekropen.»

Het Zara werd gespeeld met dobbelsteenen, en, gelijk ook nu uog gebeurt, de treurige verliezer dobbelde later nog vijftig maal over om te tooueu, dat als de worp maar anders had willen valleu, hij het stellig had gewonnen. Jammer echter voor hem dat het spel uit is; die te elfder ure betoonde vaardigheid is moslerd na den maaltijd; heulsap voor den overledene.

ile groote achting, welke de ondergeteekende voor den Jur. Spectator heeft, doet liet hein betreuren, dat hij er zeer zelden een geteekend opstel in vindt. Waartoe toch d.e „ctiucbterheid, welke den naam doet verbergen? iu de regtsgeieerdheid, gelijk m elke andere wetenschap, is menige betwistbare stelling. Het zou daarom zeer nuttig zijn, indien men wist, wie de eene of andere meemng voorstaat. Bovendien, op ongeteekende stukken behoeft niemand acht te slaan, en hun schrijver heeft geenregt, dat men hem beantwoorde.

Hüt baat niet, dat meu zegt: «ik ben de Juridische Spectator.» Men kan even goed beweren: «Ik ben de groote Mogol.» Slechts dan wanueer een aangenomen naam een algemeen bekeuden bergt, zal ' men er vrede mede hebben. Nu heeft het er wel vau, of ineu niet erg gerust is op hetgeen men wereldkundig maant, en maar liefst met voor zijne woorden instaat. Daardoor wordt de invloed der kritiek zelve noodzakelijk verzwakt. Gesteld, een gemaskerd heer komt u vertellen, dat hij schitterende heldendaden verrigt heeft; en dat Zijn strijdnaam luidt : Baron von Münichhausen of don Quijute della Mancha. Welken eerbied gij ook koestel t voor den ridder der droevige figuur, het is zyue «chuwi, als gij onwillekeurig aan gevechten met windmolen» denkt. — luridisclie kritiek zij wetenschappelijk,

logisch, openbaar.

Het loffelijk streven vau den lur. Speet, is, de burgers aan goed regt te helpen, of liever den weg te wijzen, langs welken het ver schaft wordt. Daarom zou hij ook v\ei partij kunnen trekken van het bespreken der procureurshaudeiiugen. Dewijl de procureurs een taai leven hebben (de poging althans om heu te duoaeu is mislukt), dewijl geachte regtsgelterden hun behoud wenschen, behooren zij zoo goed mogelijk te zyn. Indien men echter vaak verschrikt over de heereu, die tot dat ambt benoemd worden, dan blijkt het in de oogen der voordragers zoo onbeduidend, dat er geen grond bestaat, waarom het niet vrij zou zijn. Met behoud der tegenwoordig bestaanden, geve | eene wet allen doctoren in de regten de keuze, zich of als advocaat of als procureur te doen beëedigen. De burgers zouden daarvau vele vruchten plukken.

HOOGE RAAD.

Kamer vau Itrafiakcu.

Het arrest vernietigd voor zooveel de opgelegde straf betreft en den reij. boven die straf eene geldboete van ƒ' 8 opgelegd.

2o. M. Klerks, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Het arrest vernietigd voor zooveel de qualificatie betreft en overigens het beroep verworpen.

3°. den officier bij de Regtbank te Haarlem, tegen eeu vonnis iu zake W. Zwemmer. Verworpen.

4°. W. Heine, tegen een arrest van het Hof te 's Gravenhage. Verworpen.

5a. J. M. Mester, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Verworpen.

6o. P. Hoedemaker, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Verworpen.

II. Conclusie genomen in zake:

W. G. van der Boor, tegen een arrest van het Hof te 's Gravenhage. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 1 Mei.

III. Behandeld het beroep van:

1». M- M. Versteegen, tegen een arrest van het Hof te 's Hertogenbosch. Rapp., raadsh. Gertsen. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 10 April.

2o. J. Udo, tegen een vonnis van het Kautongeregt te Wijk by Duurstede. Rapp., raadsh. Kalf?. Adv.-gen. Smits concludeert tot vernietiging van het vonnis en schorsing der strafvervolging totdat door den burgerlijken regter zal zijn uitspraak gedaan. Uitspraak 1 Mei.

3o. Deu ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kautongeregt te Zwolle, tegen een vonnis in zake A. Schoonderwoerd. Rapp., raadsh. Telting. Conclusie bepaald op 10 April.

Zitting van Dingsdag, 4 April.

I. Uitoesteld tot 25 April, de behandeling van het beroep van:

J. de Geus, tegen een arrest van het Hof te 's Gravenhage.

H. Behandeld het beroep van :

1". H. J. F. Bosselmau, tegeu een arrest van het Hof te Amsterdam. liapp., raadsh. Schuurman. Gepleit Mr. Ph. A. Haas van Amsterdam. Conclusie bepaald op 11 April.

2". D. G. N. van Veen, tegen een arrest van het Hof te 's Graveuhage. Rapp., raadsh. Jolles. Gepleit Mr. D. S. vau Einden. Conclusie bepaald op 11 April.

BENOEMIN (iEN, VERKIEZINGEN ENZ.

— Bij Z. M. besluit van 27 Maart 1876, n". 30, zijn, met ingang van 15 April 1876, benoemd:

tot kantonregter te Gennep Mr. W. H. J. Cambier van Nooten, thans subst.-griff. bij de Arrond.-Regtbank te Amsterdam;

tot subst. griff. by de Arrond.-Regtbank te Amsterdam, Mr. JMeerburg, thans subst.-griff. bij de Arrond.-Regtbank te Dordrecht ;

tot subst.-griff. bij de Arrond.-Regtbank te Dordrecht, Mr. D. K. B. baron van Lynden, advocaat te 's Gravenhage.

Bij Z. M. besluit van 27 Maart 1876, n<>. 31 , is aan J. J-

W. van der Grinten, commissaris van politie te Venlo, vergunning verleend tot het aannemen en dragen der versierseleu van ridder van de 4de kl. der Orde vau de Krooa van Pruissen, hem door Z. M. den Duitschen Keizer, Koning vau Pruissen, geschonken.

— Bij Z. M. besluit van 2S Maart 1876, n0. 18, is, met ingang van 1 April IH76, benoemd tot kantonregter te Middelburg, Mr. ,J. P. van der Bilt, gewezen raadsheer in het voormalig Geregtshof iu Zeelaud.

— Bij Z. M. besluit vau 28 Maart 1876, n». 19, is, met ingang van 1 April 1876, benoemd tot advocaat-generaal bij het Geregtshof te Amsterdam, Mr. W. R. op ten Nuort, thans subst.-officier van justitie bij de Arrond.-Regtbank aldaar.

— Bij Z. M. besluit van 3U Maart 187ü, n". 7, is, met ingang van 15 April 1876, benoemd tot griffier bij het Kautongeregt te Doetinchem, Mr. J. Ermerius, advocaat te 's Gravenhage.

— Bij Z. M. besluit van 30 Maart 1876, u°. 8, is, met ingang van 15 April 1876, benoemd tot griffier bij het K intongeregt te Tiel, Mr. N. F. vau Nooten Jr., thans griffier bij het Kantongeregt te Vlaardingen.

— Bij Z. M. besluit van 30 Maart ls76, no. 9 , is, met ingang van 1 Mei 1876, benoemd tot notaris binnen het Arrondissement Zutphen, ter standplaats de gemeente Doesborgh, J. N. v. d. Boon, cand.-notaris aldaar.

Bij Z. M. besluit vau 30 Maart f876, u°. 15, is, met ingang

van 1 Aprii 1876, benoemd tot subst.-ofticier van justitie bij de Arrond.-liegtbaiiK. ts Amsterdam, Mr. C. W. J. J. Pape, thau» subst.-ofticier van justitie bij de Arroud.-Regtoank te Zienkzee.

ADVERTENT1EN.

Bij GEBR. BEL INFANTE, te 's Hage, is verschenen i en door hen aan al de inteekenaren verzonden :

HET

BURGERLIJK WETBOEK,

OÏGEHELDEKD DOOK

DE IMPiUIDIMli VAJ DIN UOOGË.^ RiAl).

DOOR

Mr. D. S. VAN EMDEN,

Advocaat te 's Gravenhage.

Dit is aloui verkrijgbaar & ƒ 2.25 ingen., of f 2.5^ gebonden.

Alom is de inteekening opengesteld op de volgende wetboeken die achtereenvolgens ten spoedigste zulle" verschijnen:

Mr. D. s. van Emden , Wetb. van Koophand. ing. f 1.25 geb. f l-6'[

_ Wetboek van Strafvordering 1.75 „ - 2.15

Wetboek van Burgerl. Regtsvorder. » - 2.— » *

Wetboek van Strafregt 2.— » • 2'4"

Snelperadrak en uitgave van HEBROE0|i''>' UKLlMVAIfK , te '• ClmenkM**

Zitting van Maandag, 3 April.

Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape.

i. Uitspraak gedaan in zake:

l». J. Kievits , tegen een arrest van het Hof in Noordbrabant.