dat men zich op een kouden avond in den winter denken kon; Venus bleef nog geruimen tijd voor het oog, dat de planeet nu eenmaal staan wist, te zien. Langzaam aan werd het weer lichter, daarmede ook weer wat normaler voor het gevoel, en anderhalf uur later scheen onze zon als was er niets gebeurd.

Frappant was de gewaarwording, indruk maakte die verduisterde schijf, dat moet ik zeggen, maar het was het omgekeerde, waardoor die indruk gevestigd werd, het gebrek, het mindere en niet het meerdere, het nogniet-geziene, dat voor onze oogen getooverd werd.

Zoo oppervlakkig beschouwd lijkt mij de centrale lijn der Leidsche berekening tot nog toe de meest juiste; de door Battermam van Koenigsberg berekende, lag veel Noordelijker en daarmede minder juist; misschien zal de ware centrale lijn, ten opzichte van de Leidsche nog iets zakken moeten, nog iets naderen tot die van de Conn. des Temps, doch, de tijd blijft met dien der Leidsche gegevens trouw in overeenstemming.

Over het wetenschappelijk resultaat wil ik in de volgende aflevering het een en ander vermelden. J. Kater.

De condensatie van waterdamp door uitzetting.

(Vervolg van blz. 173.)

De vraag welke afmetingen kleine geladen druppeltjes moeten hebben om in een evenwichtstoestand te zijn te midden van een oververzadigden damp, kan op zuiver thermo-dynamische wijze worden bestudeerd. Men zoekt dus naar die omstandigheden, waarbij de hoeveelheid water die zich op den druppels zal verdichten juist zoo groot is, als die, welke in een zelfde tijdsverloop verdampt.

Alweer J. J. Thomson en Prof. Langevin hebben onafhankelijk van elkaar dit onderwerp bestudeerd, en enkele van de leerlingen van dezen laatste, hebben gevolgtrekkingen uit diens theorie ontwikkeld. Zoo heeft Henriet in een proefschrift, getiteld: „Bijdrage tot de studie van de dampkringslucht" de onderstelling behandeld dat in de dampkringslucht voortdurend water in den vloeibaren toestand zou voorkomen, zelfs indien deze ver van verzadigd is, en wel in den vorm van bolletjes, met een middellijn van + een honderdduizendsten millimeter.

En het zouden deze vloeistofbolletjes zijn die bij de condensatie tengevolge van kleine uitzettingen een belangrijken rol spelen, misschien zelfs uitsluitend een rol spelen.

Voor de afleiding van de verschillende betrekkingen waartoe de genoemde thermo-dynamische beschouwingen leiden, moet naar de oorspronkelijke verhandelingen worden verwezen. Voor het geval men niet geladen druppels beschouwt van een grootte die niet beneden een bepaalde grens gelegen is, laat de formule van Keivin zich door enkele verwaarloozingen uit de evenwichts-betrekking van Langevin afleiden, althans met een voldoende benadering. Van de uitvoeriger betrekking wordt