STAATSBLAD

DER

VEREENIGDE NEDERLANDEN,

(N3. 6.) Besluit van den ïod"1 Januari) 1814 > n° 3i, waarbij de Wet van den ?&sten Juli) 1801 op de Haring-visscheri) , weder wordt in werking gebragt.

Wij "WILLEM, bij de gratie GODS, Prinse van OhanjkNassau, Souverein Vorsï der Vereenigde Nederlanden,

enz., enz., enz.

Overwegende, dat de bepalingen omtrent de haring-visscherij, ^zoodanig, als die onder het Fransch bestunr hier te Lande bestonden, bij d« ondervinding gebleken zijn, voor dezen belangrijken tak, allemadeeligst te zijn, terwijl daarentegen, de vroegere ondervinding heeft doen zien, dat de bepalingen, ep dat stuk,' zoodanig, als die, volgens de Wet van den 28steo Julij 1801 , in observantie waren, niet dan weldadige uitwerkselen hebben, gehad;

Gehoord devoordragt van Onzen Commissaris-generaal tot de Binnenlandsche zaken;

Hebben besloten en besluiten:

Art. 1. De bepalingen en maatregelen, bij de Wet van den 2§sten Julij 1801, betrekkelijk het vangen, zouten, havenen, keuren, pakken, ophoogen en leggen van den Haring vastgesteld , cn alle vérdere bepalingen bij die Wet voorkomende, met de formulieren ten gevolge van dien, worden, van nu af aan, weder van applicatie verklaard, en weder in volle werking gebragt, met die veranderingen echter in de titulature en benamingen van Collegiën, Autoriteiten en Ambtenaren, als ten gevolge der veranderde orde van zaken zullen noodig zijn, en met bepaling, dat in alles, wat de Judicature en de invordering en app icatie der boeten, bij de voorz. Wet vastgesteld, betreft, provisioneel zal moeten worden gehandeld op den voet, die iot hiertoe, omtrent de Judicature in gewone overtredingen, en de invordering en applicatie van de boeten , als nog plaats ■ymdt, of ia het vervolg mogt worden ingevoerd.