jagen, met uitzondering van liet schieten op eenden, ganzen en watersnippen.

5°. Om met eenig jagtgeweer of jagthonden, zonder vau cene akte voorzien te zijn , in het veld te komen, buiten de publieke wegen of gewone veldpaden.

4-r|. Om in afgepaalde jagten van partikulieren te jagen, zonder permissie van den eigenaar.

5°. Om in den omtrek van 200 tot 4oo roeden van eendenkooien te jagen; wordende de juiste bepaling van dezen afstand, naar gelang der lokale omstandigheden, aan de beslissing van de provinciale staten overgelaten.

6\ Om op de sneeuw of bij hoog water en overstrooming te jagen.

70. Om te "gelijk met de lange en korte jagt binnen eenen afstand van 000 rijnlandsche roeden te jagen.

8°. Om met de lange jagt jagende, van schietgeweer voorzien te zijn.

()®. Om klopjagten te houden.

I

io°. Om met honden, tot de lange jagt dienende, in den besloten tijd 111 eenig veld te komen.

11°. Otn te eeniger tijd strikken, slagen of vallen te zetten , met uitzondering van vossenstrikken, en dan nog niet anders dan met speciale vergunning van Onzen opperhoutvester.

j2° Om op vossen te jagen, anders dan met vergunning ais voorschreven; hebbende echter de geregtigden tot de jagt, gedurende den open tijd, daartoe volkomen vrijheid, zonder zoodanige vergunning te behoeven

l5°. Om jonge hazen, veldhoenders, korhoenders, jon je faisanten of derzelver eijeren tc vangen ef te rapen,

\