46. Ieder schutter zal zijne wapenrusting telken rei* ' wanneer dit van hem door zijne superieuren wordt gevordera, moeten vertoonen.

47. De schutters zullen ten allen tijde hunne wapenen ge" reed en vaardig moeten hebben.

e

48. Wanneer een lid der schutterij komt te overlijden 0 uit den dienst wordt ontslagen, zullen zijne wapenrusting e kleeding-stukken, dewelke hg van'stands wege of uit de co» tributie-kas heeft ontvangen, binnen veertien dagen daar" aan den krijgsraad of kommanderenden officier, in behoor!^, orde, moeten worden terug gegeven, sullende de krijgsra» gekwalificeerd zijn, wanneer hieraan niet mogt worden vo daan, zijne erven in regten te vervolgen.

4q. Voor zoo veel de rustende schutterijen betreft, zulle' de kommanderende officieren de wapenrusting der manschappen, na elke exercitie, in een magazijn bij elkander dp,en oï leggen, met uitzondering slechts van die , welke tot het vier gedeelte, bij art. 33 vermeld, behooren.

5o. Uit de contributie-kas, waarvan nader bij art. 7 2 woj& gesproken, zullen voor de dienstdoende schutterijenworde bekostigd de noodige trommen en fluiten met hun toebehoor^

voor zooverre dezelve uit de plaatselgke kassen niet reeds z?' aangeschaft. Dezelve zullen ook uit de contributie-kas wordj onderhouden, terwijl de trommen, en fluiten aan de rusten schutterijen, in tijd van oorlog, van 's lands wege zu worden gefourneerd.

61. Het pulver, lood, papier en vuursteenen voor ^ exercitien en den verderen dienst vereischt wordende , zu

op aanvrage van den kommanderenden officier van hetkorp^

door tusschenkomst van den Gouverneur der provincie, do het Departement van Oorlog van 's lands wege afgegeven worrt Van deze behoeften zal bij de eerste organisatie , op aanvr j van den krijgsraad van ieder korps , eene behoorlijke oev . heid aan hetzelve worden gefourneerd, en vervolgens K pleet gehouden, na dat van het gebruik behoorlijke verantw°

ding door den kommanderenden officier zal zijn gedaan»