TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Van de goederen in de lantoren of pakhuizen

verbleven.

Art. 192.

A!le niet geprohibeerde goederen, van welke bij bet inkomen geene behoorlijke declaratie kan worden gedaan ol geene inklaringen geschieden, en, ook de zulken , die wel aangegeven, doch ten invoerverboden, en, ingevolge art. 19, ten eersten kantore afgeladen zijn, zullen ten koste der geï 11 tresseerden in ?sRijks pakhuizen worden opgeslagen , «1 aldaar , onder custodie van de ambtenaren , gedurende den tij cl van «én jaar mogen verblijven. Binnen dien tijd zullen de gepermitteerde goederen nader en behoorlijk kunnen worden aangegeven, en, nabetaling van 's'Rijks regten en visitatie^ ter beschikking van de geïnteresseerden wordtngesteld , en delen invoer verbodene weder kunnen worden terug gevoerd, of vtel tegen betaling van 's Rijks regten doorgeroerd, vonr zoo verre zoodanige goederen niet van het faveur van transit z;ja uitgesloten.

Art. 190.

Indien de invoerder zulks begeert, zullen zoodanige goederen door den ontvanger, ter plaatse van de aankomst, ten zijnen overstaan, dadelijk worden geïnventariseerd, en de inventaris in duplo door beide worden geteekead,

Art. ig4.

De goederen zullen vervolgens, na geplumbeerd en mede door den invoerder, wanneer hij zulks verkiest,gecachetteerd te zijn , door den ontvanger, met bijvoeging van den inventaris, worden opgezonden naar de hoofdplaats der directie, onder welke zij zijn ingekomen, om aldaar opgeslagen en gecustodieerd te worden.

Art. ig5.

Indien de inventarisatie niet reeds vooraf, op verzoek van den invoerder, ten eersten kantore heift plaats gehad, zal zulks, binnen acht dagen na aankomst der goederen in de hoofdplaats, aldaar moeten geschieden, ten overstaan van den directeur of iemand van zijnent we ge, en de inventaris in een daartoe bestemd register moeten worden geregistreerd en

011-