en bij art. 5 der wet van 16 Juni i8i5, nr'. (staatsblad.

09) gemaakt ; dat mitsdien deze beide artikelen ten eenemnie krachteloos gemaakt en bniten werking gefield zouden worden , ten onbcrekenbaren riadeele der groots visfclierij , zoo daarin niet door Ons fpoedig en krachtdadig wierd voorzien; als r-iede dat het weren van alle binnenlandse!) debiet van vreemde pekelharing , even zeer in het voordeel is der belanghebbenden in de gvoote visfclierij in de zuidelijke provinciën woonachtig, als van die der noordelijke provinciën , en het verbod van dien, door hen allen eenpariglijk met den meésten aandrang wordt verzocht en gereclameerd 5 dat , ter verzekering der uitvoering van beide de hierboven vermelde artikelen der als nog vigerende en van kracht zijnde wetten, raadzaam geoordeeld is, dezelve artikelen, in afwachting der finale J?epalingei> te dezer materie, bij de nader te arrel'u'rene wet omtrent de gropte visfeherij, inmiddels pp het geheels Koningrijk toejjas/elijk te maken;

Op de voord ragt vaij Onzen Minister van Dinnenlandfchc Zaken.

Den Raad van State gehoord,

Hebben goedgevonden en verdaan de navolgende bepalingen te arresteren :

Art. 1. Geen vreemde haring zal binuen het Koningrijk mogen gehavend, gewasfehen, overgepakt of opgehoogd ; of ter confamtie verkocht worden, maar dezelve