EERSTE AFDEELING.

i.) Fabrijkanten ,-arbeidende in zijde, wol, katoen, vlns en andere dergelijke stoffen, onverschillig of zij zich van kunstwerktuigen bedienen of niet,' en met uilzondering van de in de 2de afdeeling hierna, of elders uitdrukkelijk vermelde

а.) Droogscheerders, door middel van kunstwerk

lu'gen arbeidende.

3-) Was of gewast-doekfabrijkanten.

4-) Zijden-stoffengommers.

5.) Laken- , stoffen- en andere verwers.

Boven het regt, naarmate van het getal hunner werklieden verschuldigd, zullen zij, wegens ieder hunner blaauw-kuipen , tot 4 gulden worden aangeslagen.

б.) Laken en stoffenpersers.

Wegens ieder hunner persen , zullen zij nog met een afzonderlijk regt van 6 gulden worden aangeslagen.

7.) Katoendrukkers.

In gevalle zij niet rollen of cilinders drukken , behooren zij, wegens ieder van dezelve , nog met een regt van 12 gulden te worden belast.

De regten wegens de kuipen, persen en rollen der, onder n° 5, C en 7 hierboven vermelde patentpligtigen gevorderd zullen de belasting, door dezelve verschuldigd, nimmer kunnen doen klimmen , boven -die van de eerste klasse bepaald.