44. Een verlofganger zich langer dan tweemaal "\ieren-twintig uren uit zijne gemeente willende verwijderen , zal daarvan in persoon kennis geven aan het plaatselijk bestuur, met opgave van de gemeente werYvaarts hij zich begeeft.

45. Ingeval hij zich langer dan tweemaal vier-en twintig uren buiten zijue gemeente ophoudt, zal hij zich aangeven bij het bestuur der gemeente alwaar hij zich bevindt.

I

46. Aan de verlofgangers, welke verzuimen mogten zich te gedragen naar de bepalingen in de twee voorgaande artikelen gemaakt, zal door het plaatselijk bestuur een arrest van twee tot zes dagen, in de naastbij gelegen bewaarplaatsen voor civiele gevangenen worden opgelegd.

47. De bepalingen ten aanzien van de verlofgangers, zoo bij deze wet als bij die van 8 Januari 1817 en 28 November 1818 gemaakt, zullen op de manschappen , behoorende tot de reserve-bataillons, niet worden toegepast, ten ware de Koning dit mogt hebben raadzaam geoordeeld.

48. De attesten sub lilt. F, N, O, R, S, en V, bij de wet van 8 Januari 1817 voorgeschreven, zullen voortaan worden afgegeven op het getuigenis lan drie ter goeder naam en faam staande personen , welke die attesten mede zullen ondcrteekencn.