Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, zoo als Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1. Ter bestrijding der uitgaven, begrepen inde 2de afdeeling der begrooting over den jare 1822, zullen worden gebezigd de volgende middelen:

(«) De regten op den in-, uit- en doorvoer, het binnenlandsch tonnegeld , de watertollen , en de baken- of vuurgelden, onder aftrek van zoodanige sommen als daaruit, overeenkomstig de wet van den 12 den Julij laatstleden (staatsblad n°. 9), voor de gewone staatsbehoeften en tot andere oogmerken noodig zullen bevonden worden.

(Jj) De inkomsten van de domeinen , plantaadjen, wateren en bosschen.

(c) De ^loterijen.

{d) De opbrengst van te verkoopen goederen , buitengewone inkomsten en alle andere toevallige baten.

(e) Een zesde gedeelte der legistratie-, zegel-, griffie - , hypotheek- , en successieregten.

(f) Achttien opcenten op alle de directe belastingen cn accijnsen, waarvan de heffing bij de wet van