en ten aanzien van huizen meer dan twee jaren vóór het voleindigen der loopende huur, ten zij de verhuring werkelijk is ingegaan vóór de ontbinding der gemeenschap.

26. De vrouw, welke zich met haren man hoofdelijk voor het geheel verbindt , voor zaken de gemeenschap of haren man betreffende, wordt geacht zich ten opzigte van dezen sleehts als borg verbonden te hebben ; zij moet schadeloos gesteld worden voor de verbindtenis welke zij heeft aangegaan.

27. De man welke vrijwaring belooft voor den verkoop door zijne vrouw van een aan haar persoonlijk toebehoorend onroerend goed gedaan, heeft, wanneer hij te dier oorzake wordt aangesproken,

V insgelijks op haar zijn verhaal, het zij op haar aandeel in de gemeenschap, het zij op de aan haar persoonlijk toebehoorende goederen.

28. Indien een onroerend goed, aan één der echtgenooten toebehoorende, verkocht is, gelijk ook, wanneer erfdienstbaarheid of grondrenten verschuldigd aan erven, welke aan één der echtgenooten eigen waren , voor gereed geld zijn afgekocht, en de prijs of waarde daarvan in de gemeenschap is ingekomen, zonder dat dit geld wederom belegd is, moet