der gemeenschap zijn, bepaalt zich de verdeeling, tot de aanwinsten door de echtgenooten te zamen of afzonderlijk staande huwelijk gemaakt, en voortgekomen , zop uit beider vlijt en arbeid als uit bezuiniging ten opzigte der vruchten en inkomsten der goederen van beide de echtgenooten.

25. De régels welke opzigtehjk de wettelijke gemeenschap zijn voorgeschreven, zullen steeds worden

in acht genomen, wanneer daarvan niet bijzonderlijk is afgeweken.

DERDE AFDEELING.

tan de giften, tusschen de aanstaande echtgenooten bedongen.

26. De aanstaande echtgenooten mogen bij huwelijks-contract aan elkander wederkeerig, of een van beide aan den anderen, zoodanige giften doen als zij voegzaam zullen oordeelen, behoudens de inkorting van het beloop der giften, indien zij het gedeelte te boven gaan waarover de schenker mogt beschikken.

27- Die giften kunnen betrekkelijk zgn, het zij tot tegenwoordige en bij de acte bepaaldelijk omschreven goederen, het zij tot de geheele of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker.