VIERDE AF DEELING.

Van het slagten en de pligten der vleeschhouwers en slagters.

7. In de steden zal niemand eenig aan accijns onderworpen vee mogen slagien, dan de daartoe behoorlijk gepatenteerde vleeschhouwers of geadmitteerde slagters, op eene boete van vijf en twintig guldens.

8. De vleeschhouwers en slagters zullen, behoudens de uitzondering in art. 2 ยง 4 vermeld , geen aan den accijns onderworpen vee mogen slagten, dan 11a alvorens zich te hebben verzekerd dat het vee voorzien is van liet schatmerk, en dat de accijns volgens de daarbij behoorende en hierna in dit artikel vermelde ongestreepte kwitantie, is voldaan, op eene boete van tien tot honderd en vijftig guldens.

Zij zullen de kwitantie van betaalden accijns , dadelijk na den aanvang der slagting, moeien merken met eene duidelijke zigtbare streep van rood krijt, over de geheele lengte der kwitantie, op eene boete van vijf guldens.

9. De vleeschhouwers en slagters welke het geslagte vleesch en spek verkoopen, zullen ten kantors van den ontvanger hunner gemeente , schriftelijk moeten opgeven de bij hen in gebruik zijnde woningen , stallen ,,

A 4