48. Wanneer de accijns der gezamenlijke aangiften vaa een brouwer over eene geheele maand , niet meer bedraagt dan twee honderd guldens, zal de betaling in ééne reize moeten geschieden, binnen de twintig dagen der volgende maand.

Wanneer de accijns op den voet voorschreven, de somma van twee honderd guldens, doch riet die van vijf honderd guldens, in de maand te boven gaat, zal zulks moeten geschieden in twee termijnen, te weten, de eene helft, binnen de twintig eerste dagen der volgende maand, en de wederhelft binnen de twintig eerste dagen der tweede maand.

Wanneer de accijns op den voet voorschreven, de somma van vijf honderd , doch niot die van een duizend guldens in de maand te boven gaat, zal zulks mede moeten geschieden in twee termijnen , doch de eerste niet verschijnen dan op den twintigsten dag der tweede maand, na die der aangifte tot brouwing, en de wederhelft of laatste termijn, slechts op den twintigsten dag der derde maand.

Wanneer eindelijk de accijns op den voet voorschreven , de somma van een duizend guldens in de maand te boven gaat, zal zulks moeten geschieden in drie termijnen, doch de eerste niet verschijnen dan op den twintigsten dag der derde maand , na die der aangifte tot brouwing; de tweede termijn, op denzelfden dag der vierde maand, en de laatste termijn op denzelfden dag der vijfde maand.