worpsn , met uitzondering echter van de bepalingen , voorkomende in art. i5 en 17.

01. De pelmolenaars zullen in hunne molens en gebouwen geene tarwe of rogge, noch tarwe of roggemeel boven de twintig ponden mogen hebben, op eene boete van twee honderd guldens.

32. De administratie zal bevoegd zijn , om ia zoodanige gemeenten alwaar geene afzonderlijke moutof pelmolens bestaan, en het gerijf der ingezetenen zulks zal noodzakelijk maken, aan de korenmolenaars toetestaan op hunne korenmolens tevens mout te mogen malen of granen te pellen , onder de noodige voorzieningen.

De korenmolenaars welke de bovengenoemde bedrijven, op behoorlijk patent, vereecigd op denzelfdcn molen uitoefenen, en reeds uitgeoefend hebben vóór den i2<len Juli 1821, zullen daarmede kunnen voortgaan, onder de noodige voorziening door de administratie aan hun voorteschrijven.

VIJFDE AFDEELJNG. Van verschillende bedrijven en panden. 35. Het bedrijf van korenmolenaar, zal 1:immer