Het Nederlandsch Gouvernement, van vvege dat van Pruisseii het voorstel ontvangen hebbende j om de behoeftige Pruissische ond'ei-danen, even als de Nederlandsclie onderdanen toe te laten tot het gratis voeren van geregtszaken voor de Nederlandsche regtbanken • en Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden zich bereid getoond hebbende, om daarin toe te stemmen, onder voorwaarde , van eene volkomen wederkeerige behandeling ten aanzien van de behoeftige Nederlandsche onderdanen voor de Pruissische regtbanken; met dien verstande nogtans, dat de zoodanige vreemdelingen, welke zouden mogen verzoeken, om pro Deo in regten te worden bediend, aan dezelfde formaliteiten als de inboorlingen of ingezetenen zullen onderworpen zijn, en onder de uitdrukkelijke bepaling, dat door de te sluiten overeenkomst in geenen deele eeuig nadeel of hinder zoude worden toegebragt aa;i het regt, dat de wet in de beide Rijken aan de ingezetenen toekent, om in zekere gevallen van de vreemdelingen eenen borgtogt te kunnen vorderen.

Zoo is het, dat de Heer Ridder de Salviati, zaakgelastigde van Zijne Majesteit den Koning van Pruissen, ingevolge de voorschriften, waarmede hij voorzien is , verklaart, dat zijn Gouvernement de voorschreven wijzigingen aanneemt en toeslaat dezelve als een werkelijk deel van hel gedaan voorstel te beschouwen.