18. De nalatenschap van den afwezenden zal, van den dag van zijn overigden , opkomen aan de genen, die op dat tijdstip daartoe geregtigd waren; en zij, die van de goederen van den afwezenden genot hebben gehad, zijn verpligt om dezelve terug te ge-

I; ven , met uitzondering der vruchten en iukomsten, door hen uit krachte van artikel 16 verkregen.

19. Indien de afwezende na de definitive inbe► zitstelling terugkeert, of indien bewezen wordt, dat ^hij nog in leven is, zal hg zijne goederen terug ontvangen in den staat waarin zij zich dan zullen bevinden , mitsgaders den prijs van de goederen, die vervreemd zijn, of wel de zoodanige , welke uit den koopprijs zijner verkochte goederen mogten zijn aangekocht. Hij zal echter geene andere inkomsten

[kunnen terugvorderen, dan de zoodanige welke vóór de provisionele in bezitstelling zijn vervallen.

20. De kinderen en afkomelingen van den afwezenden kunnen insgelijks, binnen dertig jaren, te rekenen van de definitive in bezitstelling , de teruggave zijner goederen vorderen op denzelfden voet als in

[ het vorig artikel gezegd is.

21. Na de afwezendverklaring zullen zij die eenig regt ten laste van den afwezenden mogten hebben , hetzelve alleenlijk kunnen vervolgen, tegen hen die