genocge der administratie van de in- en uitgaande regten en accijnsen kunnen bewijzen, dat gemelde hunne vaartuigen te huis behooren in de staten eener mogendheid , met welke Wij traktaten gesloten hebben, die den ophef eener soortgelijke belasting van hare schepen en vaartuigen verbieden.

§ xxxr.

Geene eigenaars, schippers of directie voerenden Van vreemde schepen, schuiten en vaartuigen , zullen met dezelve eenige vracht mogen aannemen van de eene plaats binnen het Rijk naar de andere , teil zij met verdubbeling of eene nieuwe betaling van het patent-regt, volgens de vierde afdeeling bij hunne eerste binnenkomst, telken jare van hen te-heffen.

De zoodanige der opgeuielde eigenaars, schippers of dix-ectie-voerders , welke in de termen vallen van de bevriende mogendheden, vermeld bij § 3o, zullen de eerstemaal, telken jare dat zij dusdanige binnenlandsche vrachten ondernemen, eenmaal de belasting der vierde afdeeling betalen en deswege patent bekomen. Wij behouden Ons voor, het regt tot het nemen van binnenlandsche vracht geheel te ontzeggen, aan schippers te huis behoorende in staten, in welke het regt om binnenlandsche vrachten van plaats tot plaats aan te nemen, aan de nederlandsche schippers