Dea Raad van State gehoord ;

In aanmerking nemende dat de bepalingen van de wet yan 27 April 1820 (staatsblad n°. 11), houdende wijzigingen in de wet van 8 Januari 1817 (staatsblad n°. 1) , geene veranderingen inhouden , opzigtelijk de verpligting, welke volgens artikel 53 der laatstgemelde wet, op de ouders , voogdenen regenten, ten aanzien van de inschrijving berust, en dat gemeld artikel ook niet strijdig is met de bepalingen van de wet van 37 April 1820 (staatsblad n°. 11) ;

Hebben goedgevonden en verstaan te verklaren, dat de bepalingen, voorkomende in art. 53 der wet van 8 Januari 1817 (staatsblad n°. 1), niet vervallen zija door eenige latere wettelijke bepalingen, en dat mitsdien voor de toepassing der zelve zal gezorgd blijven worden.

Onze Minsters van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat en van Justitie, zijn belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan aan den Raad van State zal worden kennis gegeven; zullende hetzelve voorts in het staatsblad worden geplaatst.

Leeuwarden, den 3jsteri Mei 1823.

WILLE M.

Van wege den Koning,

J. G. BE MEY VAM STREEFKERK.

Uitgegeven den elfden Juui 1823.

De Secretaris van Staat, J. G, PE flEY VAN STREEFKERK.