art. 09 en 4o van het decreet van 18 October 1810 en bij de decreten Yan i4 November 1810 en 11 Januari 1811, als bij art. 111 der grondwet, bij Ons besluit van den ^den Januari 18x7 (staatsblad n°. i5 van 182Ö) en bij Ons besluit van den i6^en Juli 1820 (staatsblad n°. 16), maar dat ook die bevoegdheid in den aard zelve der instelling Van de dijks— besturen gelegen is;

50. Dat het onderhavig geschil geenszins behoort tot de zoodanige, welke, ingevolge art. i65 der grondwet, uitsluitend door den burgerlijken regter moeten worden beslist, aangezien het eigendom van de griead aan de geintimeerde niet is betwist, en de regtbank over het eigendomsregt ook niet gevonnisd heeft;

4°* Dat bijaldien de regterlijke mngt over eene zaak als de onderwerpelijke zoude kunnen beslissen, de ingedijkte gronden aan onberekenbare gevaren zouden worden blootgesteld, en daaruit vertragingen zouden kunnen voortspruiten , welke de zoo dikwijls met allen spoed gevorderde hulpmiddelen tot eene noodlottige onzekerheid zouden doen uitstellen ;

&n. Dat de gedane aanwijzing niet anders kan beschouwd worden dan als eene handeling van pene openbare autoriteit m de uitoefening