titel, welke zal uitmaken een gedeelte van het burgerlijk wetboek voor het Koningrijk der Nederlanden.

TITEL IV.

Van de regten en verpligtingen tusschen eigenaars van naburige erven.

Art. 1. Er bestaan tusschen de eigenaars van naburige erven, regten en verpligtingen, welke voortvloeijen, hetzij uit de natuurlijke ligging der erven, hetzij uit de bepalingen der wet.

2. Erven die lager liggen, zijn ten behoeve van de genen die hooger gelegen zijn, verpligt, om het water te ontvangen , hetwelk daarvan natuurlijk afloopt, zonder dat zulks door menschen toedoen bevorderd wordt.

De eigenaar van het erf dat lager ligt, mag geenen dijk of dam opwerpen waardoor deze uitwatering belet wordt; daarentegen mag de eigenaar van het hooger gelegen erf niets in het werk stellen, waardoor de toestand van het geen' dat lager ligt, verzwaard wordt.

5. Die eene waterbron op zijn fcrf heeft, mag daarvan , naar goeddunken, gebruik maken, behoudens het regt hetwelk de eigenaars van lager gelegene erven , hetzij door eenigen titel, hetzij door verjaring, overeenkomstig art. _>;> van den titel der erfdienstbaarheden , mogten verkregen hebben.