29. Elk eigenaar is verpligt zijne daken zoodanig interigten , dat het regenwater op zijn erf of op den openbaren we^ afloope ; hij mag het water niet op den grond van zijoen nabuur doen uitloopen.

30. Niemand vermag water of vuilnis door de goten Van eens anders erf te laten loopen , ten ware hij daartoe het regt mogt hebben verkregen.

31. Alle gebouwen, muren, heiningen of andere scheidingen, welke, hetzij door ouderdom, hetzij uit anderen hoofde dreigen intestorten , en die het naburig erf in gevaar brengen, of over hetzelve heen hangen, moeten afgebroken , opgebouwd of hersteld worden , op de eerste aanmaning van den eigenaar des naburigen erfs.

Zl. Degeen die in de nabijheid van eenen gemeenen of niet gemeenen muur , eenen put, riool of een sekreet laat graven ; die aldaar eene schoorsteen of stookplaats, oven of fournuis wil metselen ; er eene stal of mestbak tegen aan wil bouwen , of tegen dien muur , een magazijn of pakhuis van zout of eene verzamelplaats van bijtende stoffen wil aanleggen , of daartegen andere schadelijke of gevaarlijke werken wil maken , is verpligt de tusschenruimte te laten of te maken , welke bij de bijzondere verordeningen of gebruiken te dien opzigte is voorgeschreven, of al zoodanige werken aan te leggen, als die reglementen en gebruiken voorschrijven, ten einde alle schaden voor de naburige erven voor te komen.

53. Regenbakken, putten, sebeten, riolen, goten