5i. Indien het dienstbaar of liet heersehend erf niet geheel en al te niet gegaan of vernield is , biijft de erfdienstbaarheid voortduren, naarmate de gesteldheid der erven zulks toelaat.

02# Erfdienstbaarheden welke te niet zijn gegaan uit hoofde der oorzaak in art. 3o -vermeld, herleven y indien de zaken in zoodanigen staat hersteld zijn, dat men daarvan gebruik Jtan maken , ten ware er een voldoende tijd verloopen zij, waardoor, volgens art. Z/i, de verjaring zouden plaats hebben.

53. Alle erfdienstbaarheden gaan teniet, wanneer het heerschende en het dienstbare erf in dezelfde hand vereenigd zijn, behoudens de bepaling van art. a3.

34. Erfdienstbaarheid gaat ook te niet, wanneer daarvan in dertig achtereenvolgende jaren geeu gebruik is gemaakt.

Deze dertig jaren beginnen niet te loopen dan van den dag, waarop men eene blijkbare , en met de dienstbaarheid strijdige daad heeft verri^t.

35. Indien niettemin het heerschende erf in zoodanig eenen toestand is gesteld geweest, waardoor de uitoefening der dienstbaarheid onmogelijk is geworden, heeft de verjariug plaats door den enkelen verloop van dertig jaren, te rekenen van het oogenblik waarop het erf ia diervoege heeft kunnen hersteld zijn, dat dc