moeten volgen de orde waarin de hoopen of schoven gesteld zijn.

10. Indien de geen, aan wien de uitkeering verschuldigd is, in gebreke blijft die aanwijzing te doen, zal do schulclpligtige het vermogen hebben om aan denzelven zijn aandeel aantewijzen, en de hoopen of schoven ter beschikking van den daartoe geiegtigdcn moeien laten.

11. De schuldpligtige, die de vruchten ^heeft weggevoerd , zonder aan zijne verpligtiog te hebben voldaan, zh\ de dubbele waarde moeten betalen van de uitkeering waartoe hij verpligt was.

12. Indien de schuldpligtigheid op jongen van beesten of op bijenzwermen gevestigd is, zal de schnldpligtige aan den geregtigden zijn aandeel kunnen uitleveren, of hem de waarde daarvan in geld voldoen, berekend naar den hoogsten prijs, gedurende den tijd van zes weken nadat de uitkeering kan worden gevorderd,

i5. De achterstallige schuldpligtigheden, waarover bij art. 4 en volgende gesproken wordt, verjaren door het tijdsverloop van één jaar, te rekenen van den dag waarop de uitkeering kon gevorderd worden.