32» tii geelie erfenis , behahve diè aan bloedvorwaiiteö in de nederdalende linie is opgekomen , heeft inbreng plaats, wanneer de schenker niet uitdrukkelijk het tegendeel heeft bevolen.

20. In de nederdalende linie heeft inbreng plaats , tusschen de mede-erfgenamen , het zij wettige, het zij natuurlijke, ten ware de giften met vrijstelling van inbreng mogten gedaan zijn.

Die vrijstelling moet in de acte van schenking zelve, oi in eene andere authentieke acte worden uitgedrukt.

De vrijstelling zal niettemin plaats hebben, indien de gifte, zonder bedrog is bedekt geworden, onder den vorm van een bezwarend of aan geen inbreng onderwörpen contract.

Geene voordeelen bij uiterste wils-beschikking besproken, zijn aan inbreng onderworpen, ten ware de erflater het tegendeel mogt hebben bevolen.

24. Ingevalle aau inbreng moet ieder erfgenaam, djaronder gerekend zoo wel de geen die den boedel onder liet voorregt van boedelbeschrijving heeft aanvaard, als de gesn die tot het wettelijk erfdeel is geroepen , aan zijne mede-erfgenamen inbrengen , al het geen hij van den overledenen, bij schenking onder de levende genoten heeft.

25. De erfgenaam, die van de erfenis afstand doet is niet gehouden intebrengen het geen aan hem geschon-

A 5